ECLI:NL:GHSHE:2023:1463

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
9 mei 2023
Zaaknummer
200.317.911_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag en omgangsregeling na schietincident door vader

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van de vader met betrekking tot het gezag en de omgang met zijn kinderen. De vader, die na een schietincident op 28 februari 2022 door de rechtbank is veroordeeld tot zes jaar gevangenisstraf voor poging tot doodslag op de moeder, verzoekt het hof om het gezag over de kinderen te behouden en een omgangsregeling te treffen. De moeder, die met de kinderen op een geheim adres woont, verzet zich hiertegen en stelt dat de vader een bedreiging vormt voor haar en de kinderen. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de impact van het schietincident op de kinderen en de moeder, die beiden intensieve traumatherapie ondergaan. Het hof concludeert dat het gezag van de vader over de kinderen beëindigd moet worden, omdat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders. Ook wordt de omgang tussen de vader en de kinderen ontzegd, omdat dit in strijd is met de zwaarwegende belangen van de kinderen. De vader heeft geen inzicht in de impact van zijn daden op de kinderen en de moeder, en het hof acht het noodzakelijk dat de kinderen ongestoord hun therapieën kunnen volgen. De verzoeken van de vader worden afgewezen, en de eerdere beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 20 april 2023
Zaaknummer: 200.317.911/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/398109 / FA RK 22-2403
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
thans verblijvende in de PI te [plaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. H.J.P.M. van Berckel-van der Rijken,
tegen
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. Ç. Bayrak.
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2006 in [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2011 in [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2014 in [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort: de ouders zijn het niet eens over de vraag wie het gezag dient uit te oefenen over de kinderen, hoe de contactregeling tussen de vader en de kinderen moet worden
vormgegeven en of er een informatieplicht dient te gelden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 26 juli 2022 uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 21 oktober 2022, met producties, ingekomen bij het hof op diezelfde datum, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en de door de moeder geformuleerde verzoeken alsnog af te wijzen en subsidiair, hetgeen door de vader is verzocht toe te wijzen, kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift van 12 december 2022, ingekomen bij het hof op 14 december 2022, heeft de moeder verzocht de verzoeken/grieven van de vader niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, kosten rechtens.
2.3.
Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- het procesdossier uit eerste aanleg, ingekomen bij het hof op 31 oktober 2022;
- het V6-formulier van de advocaat van de vader, van 5 januari 2023, met daarbij het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank, ingekomen bij het hof op 9 januari 2023;
- het V6-formulier van 27 februari 2023, van de advocaat van de moeder, met bijlagen, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- het V6-formulier van 6 maart 2023, van de advocaat van de moeder, met bijlage, ingekomen bij het hof op diezelfde datum.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 maart 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en voor wie als tolk heeft opgetreden T. Koc (tolknummer 3518), allen via een digitale verbinding;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.5.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk tussen de moeder en de vader zijn geboren:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2006 in [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 1] );
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2011 in [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 2] );
  • [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2014 in [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 3] ).
3.2.
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verblijven bij de moeder.
3.3.
De ouders oefenden tot aan de bestreden beschikking gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank bepaald dat het gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] voortaan alleen aan de moeder toekomt. Daarnaast is de vader met ingang van de datum van de bestreden beschikking het recht op omgang met de kinderen ontzegd. De door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie is door de rechtbank met ingang van
1 maart 2022 nader vastgesteld op nihil. Het rechtbank heeft het verzoek van de vader om aan de moeder een informatieregeling op te leggen afgewezen.
3.5.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Gezag
3.5.1.
De vader voert - samengevat - het volgende aan. De vader wil het gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] behouden. De vader is altijd een heel betrokken vader geweest en wordt sinds het schietincident op 28 februari 2022 geweerd uit het leven van de kinderen. De vader is veroordeeld tot zes jaar gevangenisstraf voor het schietincident, maar ervaart het feit dat hij nu geen vader meer mag zijn als een veel grotere straf. De vader vindt het onterecht dat het schietincident, waarmee hij de situatie niet bedoelt te bagatelliseren, zo’n impact heeft op zijn vaderrol dat hij het gezag niet langer kan uitoefenen. De vader is geen bedreiging voor de moeder en dat geldt ook voor zijn familie. De vader heeft geopperd een bijzondere curator te benoemen voor de kinderen of een raadsonderzoek te gelasten.
3.6.
De moeder voert - samengevat - het volgende aan. Door het schietincident heeft de vader het leven van de moeder en de kinderen verwoest. Deze gebeurtenis is voor de kinderen zeer traumatisch geweest, met name voor [minderjarige 1] , die op dat moment in de woning aanwezig was. De kinderen hebben vanaf dat moment onmiddellijk hun woning moeten verlaten en alle contacten met hun vrienden en familie moeten verbreken. Zij verblijven met de moeder sindsdien op een voor de vader geheim adres. De kinderen nemen dit de vader erg kwalijk. De moeder is tot op de dag van vandaag bang voor de vader. Dit geldt ook voor de kinderen. De moeder heeft bovendien op de zitting bij de rechtbank moeten constateren dat de vader geen spijt heeft van zijn handelen. De vader kruipt in de slachtofferrol en vergeet dat de moeder en de kinderen het slachtoffer zijn, en niet hij. Er is op dit moment geen communicatie tussen de ouders en die zal er ook niet meer komen. De moeder vreest dat de vader achter haar verblijfplaats komt indien zij weer contact met de vader zou moeten hebben. Voorafgaand aan de scheiding verliep de communicatie tussen de ouders ook altijd al moeizaam.
3.7.
De raad voert – samengevat – het volgende aan. Van de moeder kan op dit moment niet verwacht worden dat zij het gezamenlijk gezag met de vader blijft uitoefenen en invulling geeft aan het ouderlijk gezag. Ook kan van haar niet worden verwacht dat zij met de vader dient te overleggen over de te nemen gezagsbeslissingen.
3.8.
Het hof overweegt als volgt.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.8.2.
Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren is het van belang dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, tenminste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden. Indien bovengenoemde omstandigheden aanwezig zijn, ligt gezamenlijk gezag in de rede, tenzij andere redenen eenhoofdig gezag noodzakelijk maken.
3.8.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen waardering en onderzoek overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat het gezag van de vader over de kinderen beëindigd moet worden. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
3.8.4.
Evident is dat de wijziging van omstandigheden niet in geschil is, en gelegen is in het hierna beschreven incident.
3.8.5.
Uit het vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van
2 maart 2023 blijkt dat de vader zich op 28 februari 2022 schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op de moeder. Uit het vonnis blijkt dat de vader meerdere keren met een vuurwapen op de moeder heeft geschoten in de woning van de moeder. De moeder is daarbij door twee kogels geraakt. De rechtbank heeft overwogen dat er van geluk en toeval gesproken mag worden dat het handelen van de vader de moeder niet fataal is geworden. Het is geenszins aan het handelen van de vader te danken dat het letsel dat de moeder heeft overgehouden aan het incident, beperkt is gebleven tot haar schouder. De rechtbank heeft het de vader daarbij zeer kwalijk genomen dat hij de moeder heeft neergeschoten terwijl dochter [minderjarige 1] op de bank in de woonkamer lag. Hierdoor is ook zij geconfronteerd met het gewelddadige gedrag van haar vader. De rechtbank heeft het de vader daarnaast kwalijk genomen dat hij, volgens zijn eigen verklaring, altijd een vuurwapen bij zich had, terwijl ongeoorloofd wapenbezit volstrekt onaanvaardbaar is. De rechtbank heeft de vader veroordeeld voor poging tot doodslag en overtreding van de Wet wapens en munitie en hem een gevangenisstraf van zes jaar opgelegd. De vader verblijft op dit moment in de PI.
3.8.6.
Uit de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen is gebleken dat de moeder met de drie kinderen onmiddellijk na voornoemd incident heeft moeten vluchten naar een voor hen veilig en voor de vader geheim adres. De kinderen hebben hun vertrouwde leven op moeten geven, omdat zij het contact met familie, vriendjes, school etcetera plots hebben moeten verbreken. Dat is tot op heden in verband met hun veiligheid niet veranderd. De moeder wordt begeleid door hulpverlenende instanties. De moeder krijgt therapie (intensieve traumaverwerking) en heeft hiervoor rust nodig zonder stress en druk. Ook de kinderen krijgen hulp voor het verwerken van hun trauma. Zo krijgen [minderjarige 2] en [minderjarige 3] hulp van een kinderpsycholoog en muziektherapie. [minderjarige 1] krijgt EMDR-therapie. De moeder heeft bovendien verklaard dat de kinderen sinds het incident zeer veel angst hebben voor hun vader en dat met name [minderjarige 3] aangeeft bang te zijn dat de vader hem zal vinden.
3.8.7.
Gelet op de langdurige detentie van de vader, het feit dat de vader daardoor geen zicht heeft op het leven van de kinderen en het feit dat van de moeder gelet op de aard van het
schietincident niet verwacht kan worden dat zij met de vader moet communiceren over te nemen gezagsbeslissingen, maken dat er naar het oordeel van het hof sprake is van een onaanvaardbaar risico dat bij instandhouding van het gezamenlijk gezag de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders. Niet te verwachten valt dat dit binnen afzienbare tijd verbetert. Daar komt bij dat indien de moeder met de vader zou moeten overleggen over zaken zoals bijvoorbeeld een schoolkeuze of vakantiebestemming, dit de verblijfsomgeving van de kinderen op zekere momenten prijsgeeft, hetgeen in strijd is met het beleid dat de hulpverlenende instanties rondom de moeder hanteren, zijnde strikte geheimhouding van de verblijfplaats van de kinderen en de moeder.
Het hof heeft tevens bij de beoordeling betrokken dat de vader tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank in de procedure in eerste aanleg heeft verklaard sinds 2019 continu een wapen bij zich te dragen. De vader is in eerder genoemd vonnis door de rechtbank veroordeeld voor verboden wapenbezit. Deze situatie acht het hof zeer in strijd met de belangen van de kinderen, zeker nu is gebleken dat de vader uiteindelijk op de moeder heeft geschoten. Uit de risicoscreening van het [instituut] van 3 maart 2022 blijkt bovendien dat het gevaar dat de moeder loopt op een schaal van 1 tot 10 op 9,5 is ingeschat (zijnde zeer veel gevaar), omdat – zo blijkt uit de rapportage – de vader niet alleen dreigt maar ook uitvoert en de kans groot is dat hij de moeder opnieuw opzoekt.
Op grond van het voorgaande acht het hof de beëindiging van het gezag ook anderszins in het belang van de kinderen noodzakelijk. De kinderen moeten toekomen aan verwerking van hun trauma’s, zonder de angst dat zij of hun moeder nog onveilig zijn. Instandhouding van het gezag is hierbij niet passend en de belangen van de kinderen wegen gelet hierop zwaarder dan het belang van de vader om met het gezag belast te blijven. Ook de raad heeft geadviseerd dat het gezag van de vader over de kinderen beëindigd dient te worden. Dit betekent dat het hof, alles overziende, het gezag van de vader over de kinderen zal beëindigen.
3.8.8.
Hetgeen de vader naar voren heeft gebracht met zijn derde en vierde grief ten aanzien van het gelasten van een raadsonderzoek of benoeming van een bijzondere curator kan niet tot een ander oordeel leiden. Het hof stelt allereerst vast dat de vader zowel in eerste aanleg als in hoger beroep geen verzoek hiertoe heeft ingediend. Voor zover de vader bedoeld heeft dit wel te verzoeken, acht het hof zich gelet op alle (uitgebreide) stukken die zijn ingediend met daarbij de mondelinge toelichting tijdens de zitting voldoende geïnformeerd om een beslissing te kunnen nemen. Daarnaast ziet het hof geen aanleiding om een bijzondere curator te benoemen, nu dit op grond van artikel 1:250 BW niet in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is. Het hof acht een dergelijk traject op dit moment, onder de omstandigheden waarin de kinderen intensieve therapie volgen, in strijd met de belangen van de kinderen.
Omgang
3.9.
De vader voert – samengevat – het volgende aan. De vader wil dat de omgang tussen hem en de kinderen wordt hervat. Het is voor de vader niet duidelijk waarom het adres van de moeder geheim moet blijven en waarom dat maakt dat er geen omgang kan zijn. De noodzaak om op een geheim adres te wonen staat volgens de vader immers niet vast, terwijl
de gevolgen daarvan voor de vader groot zijn. De vader stelt dat volgens jurisprudentie er zelfs indien er sprake is van partnerdoding, een onderzoek dient te worden ingesteld naar de wenselijkheid van een contactregeling tussen de ouder en de kinderen. Aangezien een dergelijke situatie ernstiger is dan de voorliggende situatie, betekent dit naar de mening van
de vader dat deze situatie maakt dat een raadsonderzoek noodzakelijk is om te kunnen beoordelen of er een contactregeling kan komen.
3.10.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. De moeder betoogt dat het feit dat de vader veroordeeld is voor poging tot doodslag op de moeder voldoende reden is waarom de moeder op een geheim adres moet wonen. De moeder zal de rest van haar leven op een voor de vader geheim adresmoeten blijven wonen. De moeder staat niet achter contact tussen de vader en de kinderen. Elke vorm van contact met de vader is een risico dat hun verblijfplaats bekend wordt en daar wil zij voor waken. De kinderen kampen met enorme psychische schade als gevolg van het handelen van hun vader en moeten onbelast hun therapie kunnen volgen. Indien er contact moet komen met de vader zal dit de therapie
negatief beïnvloeden. Dat is niet in het belang van de kinderen.
3.11.
De raad voert – samengevat – het volgende aan. Sinds de mondelinge behandeling bij de rechtbank is de situatie voor de kinderen niet veranderd en is de impact van de gebeurtenis op de kinderen nog even groot. Dit betekent dat er op dit moment nog geen ruimte is gekomen voor het leggen van contact tussen de kinderen en de vader. De betrokkenheid van politie en hulpverlenende instanties die hebben geadviseerd dat de moeder nog steeds op een geheim adres dient te verblijven dient hier bovendien zwaar in te wegen. Mocht er al contact komen tussen de vader en de kinderen dan kan dat alleen wanneer de kinderen aangeven, bijvoorbeeld bij de hulpverlening, dat zij hier behoefte aan hebben. Vervolgens kunnen de mogelijkheden hiertoe worden onderzocht. Het is contraproductief, met een nog grotere impact voor de kinderen, om nu een regeling op te leggen. De vader moet in gaan zien wat voor impact het incident heeft gehad op de moeder en de kinderen.
3.12.
Het hof overweegt als volgt.
3.12.1.
Ingevolge artikel 1:377a BW lid 1 heeft de niet met het gezag belaste ouder het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Op grond van lid 2 van dat artikel stelt de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. de rechter ontzegt het recht op omgang ingevolge lid 3 van voornoemd artikel slechts indien:
Omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind;
De ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang;
Het kind dat twaalf jaar of ouder is, bij zijn verhoor, van ernstige bezwaren tegenomgang met zijn ouder heeft doen blijken
Omgang anderszins in strijd is met de zwaarwegende belangen van het kind.
3.12.2.
Het hof is van oordeel dat omgang tussen de vader en de kinderen ontzegd moet worden voor onbepaalde tijd, omdat omgang tussen de vader en de kinderen in strijd is met de zwaarwegende belangen van de kinderen. Uit de verklaring van de GZ-psycholoog
van de moeder van 10 februari 2023 blijkt dat de moeder en de kinderen klachten hebben ontwikkeld die van dien aard zijn dat zij behandeling nodig hebben om de opgelopen trauma’s te proberen te verwerken. Dat zal een langdurig traject zijn waar zij afzonderlijk van elkaar en later wellicht ook gezamenlijk aan deelnemen. Ook het verruilen van woonomgeving daarbij maakt dat dit veel van de kinderen vraagt. Het hof acht het van belang dat de kinderen, en de moeder, ongestoord de benodigde therapieën kunnen volgen,
zonder dat daarbij de druk gevoeld wordt dat naar een omgangsregeling toegewerkt dient te
worden. Ook de raad heeft beschreven dat omgang opleggen op dit moment contraproductief zal werken en dat mogelijk in de toekomst, wanneer de kinderen dit zelf aangeven, bekeken kan worden of, en zo ja, wat de mogelijkheden voor enige contacthervatting zou kunnen zijn.
Op dit moment is dat naar het oordeel van het hof zeker niet aan de orde. Het hof merkt daarbij ten overvloede op dat zolang de vader blijft ontkennen, zoals hij nu expliciet doet, dat het voor de moeder en de kinderen om veiligheidsredenen nodig is om op een voor hem geheim adres te blijven wonen het hof die situatie niet ziet veranderen. Zoals de raad ook heeft aangegeven is het van belang dat de vader in gaat zien wat voor impact het incident op het leven van de kinderen en de moeder heeft gehad en nog steeds onverminderd heeft.
3.12.3.
Hetgeen de vader heeft aangevoerd ten aanzien van een raadsonderzoek dat gelast zou dienen te worden op grond van artikel 1:242a BW, stelt het hof vast dat dit artikel niet van toepassing is op de huidige situatie. Voor het overige, waaronder de stelling van de vader ten aanzien van het benoemen van een bijzondere curator, verwijst het hof naar hetgeen eerder is overwogen in rechtsoverweging 3.8.8.
Informatieregeling
3.13.
De vader voert – samengevat – het volgende aan. De vader wil graag dat de moeder hem informeert over het welzijn van de kinderen. Doordat de vader nu geen informatie krijgt verliest hij het zicht op het leven van de kinderen en dat voelt voor hem als een zeer onterechte straf. De vader en de kinderen hebben er belang bij dat er tussentijds informatie wordt verstrekt door de moeder. De vader wil per kwartaal per mail informatie over school van de kinderen, hun hobby’s en hoe hun sociaal emotionele ontwikkeling verloopt.
3.14.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. De moeder wil geen enkel contact met de vader en vindt het niet in het belang van de kinderen om de vader te informeren over hun welzijn. De moeder vreest er daarbij voor dat de verblijfplaats van de kinderen en de moeder – onbedoeld – alsnog bij de vader bekend wordt. De moeder wil de zorgen en angsten hierover er niet bij hebben.
3.15.
De raad voert – samengevat – het volgende aan. Op dit moment ziet de raad geen mogelijkheden voor het opleggen van een verplichting aan de kant van de moeder om de vader met regelmaat te informeren over het welzijn van de kinderen. Mogelijk is dat in de toekomst anders, maar daar is nu geen sprake van.
3.16.
Het hof overweegt als volgt.
3.16.1.
Ingevolge artikel 1:377b lid 1 BW is de ouder, die met het gezag is belast, gehouden de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind en deze te
raadplegen, zo nodig door tussenkomst van derden – over daaromtrent te nemen beslissingen. Op verzoek van een ouder kan de rechter ter zake een regeling vaststellen. Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan de rechter indien het belang van het kind zulks vereist zowel op verzoek van de met het gezag belaste ouder als ambtshalve bepalen dat lid 1 van dit artikel buiten toepassing blijft.
3.16.2.
Voor zover de vader bedoeld heeft om een verzoek in te dienen ten aanzien van het opleggen van een informatieverplichting, overweegt het hof dat op grond van de veiligheid
van de moeder en de kinderen een dergelijke regeling op dit moment niet aan de orde kan
zijn. Het hof acht het in strijd met de belangen van de kinderen om op dit moment een informatieregeling aan de moeder op te leggen.
3.17.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, gelet op de aard van de
procedure en het feit dat de ouders gewezen echtgenoten zijn.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 26 juli 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, C.D.M. Lamers en N. Veenendaal en is op 20 april 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.