ECLI:NL:GHSHE:2023:1530

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 mei 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
200.318.753_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de instelling van meerderjarigenbewind wegens afwezigheid van grondslag

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de instelling van een meerderjarigenbewind voor [verzoekster]. De zaak is ontstaan na een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin een bewind werd ingesteld over de goederen van [verzoekster]. [Verzoekster] heeft in hoger beroep verzocht deze beschikking te vernietigen, stellende dat zij in staat is haar eigen financiën te beheren en dat de grond voor het bewind niet aanwezig is. Tijdens de mondelinge behandeling op 16 maart 2023 is [verzoekster] bijgestaan door haar advocaat, mr. W. van der Sande, en zijn verschillende belanghebbenden gehoord, waaronder de vader van [verzoekster] en vertegenwoordigers van [instantie].

Het hof heeft vastgesteld dat [verzoekster] de afgelopen jaren aanzienlijke vooruitgang heeft geboekt in haar financiële zelfredzaamheid. Ondanks haar licht verstandelijke beperking en autisme spectrum stoornis, heeft zij haar financiën zelf beheerd zonder problemen. De moeder en grootmoeder van [verzoekster] hebben aangegeven haar te willen ondersteunen indien nodig. Het hof concludeert dat er geen sprake is van een lichamelijke of geestelijke toestand die een onderbewindstelling rechtvaardigt, noch van verkwisting of problematische schulden.

Daarom heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek tot instelling van een bewind afgewezen. De bewindvoerder moet binnen twee maanden na de uitspraak de eindrekening en -verantwoording afleggen. Deze uitspraak is openbaar gedaan in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 11 mei 2023
Zaaknummer: 200.318.753/01
Zaaknummers eerste aanleg: 9659693 OV VERZ 22-579 en 9659711 OV VERZ 22-580
in de zaak in hoger beroep van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: mr. W. van der Sande.
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
[instantie],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: [instantie] ,
[bewindvoerder],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
[mentor],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de mentor,
[moeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder van [verzoekster] ,
[vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader van [verzoekster] ,
[zus],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de zus van [verzoekster] ,
[broer],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de broer van [verzoekster] ,
[grootmoeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de grootmoeder moederszijde van [verzoekster] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 15 augustus 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 14 november 2022, heeft [verzoekster] verzocht voormelde beschikking te vernietigen ten aanzien van de beslissing omtrent de instelling van het meerderjarigenbewind en, opnieuw rechtdoende:
  • primairhet inleidend verzoek tot de instelling van een meerderjarigenbewind over de goederen die aan [verzoekster] (zullen) toebehoren, alsnog af te wijzen;
  • subsidiairde grootmoeder moederszijde, dan wel de moeder van [verzoekster] tot bewindvoerder te benoemen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 maart 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • [verzoekster] , bijgestaan door mr. Van der Sande;
  • namens [instantie] , mevrouw [betrokkene 1] en mevrouw [betrokkene 2] ;
  • de vader van [verzoekster] .
2.3.1.
De bewindvoerder, de mentor, de moeder en de grootmoeder moederszijde zijn
,met bericht van verhindering, niet naar de mondelinge behandeling gekomen.
2.3.2.
De zus en de broer van [verzoekster] zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet naar de mondelinge behandeling gekomen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 25 juli 2022;
  • het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van [verzoekster] op 9 december 2022;
  • het e-mailbericht van de moeder en grootmoeder moederszijde van [verzoekster] van 4 maart 2023;
  • de brief van de mentor, ingekomen ter griffie op 13 maart 2023.

3.De beoordeling

3.1. ’
[instantie] heeft bij de kantonrechter een verzoek ingediend strekkende tot de instelling van een bewind over de goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan [verzoekster] en tot de instelling van een mentorschap over [verzoekster] , met benoeming van [bewindvoerder] tot bewindvoerder en [mentor] tot mentor.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg , een bewind ingesteld over alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan [verzoekster] , met benoeming van [bewindvoerder] tot bewindvoerder.
Verder heeft de kantonrechter in die beschikking een mentorschap over [verzoekster] ingesteld, met benoeming van [mentor] tot mentor.
3.3.
[verzoekster] kan zich – voor wat betreft het ingestelde bewind – met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
[verzoekster] voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling –samengevat – het volgende aan.
De kantonrechter heeft ten onrechte een bewind ingesteld omdat niet aan de grond daarvoor wordt voldaan. Het bewind is een te zware maatregel. Uit de brief van de gedragsweten-schapper van [instantie] volgt geen enkele nadere onderbouwing van de noodzaak van een bewind. Uit die brief volgt uitsluitend een nadere toelichting waarom een mentorschap noodzakelijk is. Bij [verzoekster] is geen sprake geweest van verkwisting of het hebben van problematische schulden. De lichamelijk of geestelijke toestand van [verzoekster] geeft evenmin aanleiding om aan te nemen dat zij niet in staat is om haar vermogensrechtelijke belangen te behartigen. [verzoekster] heeft een licht verstandelijke beperking en een autisme spectrum stoornis. [verzoekster] heeft vanaf [geboortedatum] 2022 (de datum waarop zij meerderjarig is geworden) tot 15 augustus 2022 zelf haar financiën beheerd. Dit is zonder problemen verlopen. Haar financiën zijn overzichtelijk. [verzoekster] leeft zuinig en zij is ondanks haar uitkering in staat om te sparen. De moeder en de grootmoeder moederszijde zijn bereid om [verzoekster] te helpen met het beheer van haar financiën wanneer dit nodig mocht zijn. Verder heeft [verzoekster] vanaf januari 2022 grote stappen in de ontwikkeling van haar zelfstandigheid gezet. Desondanks wil de bewindvoerder [verzoekster] niet meer vrijheden geven.
Bovendien is [verzoekster] niet tevreden over de wijze waarop de bewindvoerder zijn taak uitoefent. Zij heeft de bewindvoerder meerdere keren moeten attenderen op dingen die niet goed gingen. Zo klopten onder meer de door de bewindvoerder opgestelde inkomsten- en uitgavenoverzichten niet en heeft zij door toedoen van de bewindvoerder twee maanden teveel premie voor haar brommerverzekering moeten betalen. Ook vindt [verzoekster] de kosten van de bewindvoerder te hoog; deze kosten bedragen een kwart van haar uitkering.
De kantonrechter heeft verder ten onrechte de [bewindvoerder] tot bewindvoerder benoemd. [verzoekster] wenst, wanneer het bewind toch in stand blijft, dat dan haar grootmoeder moederszijde dan wel haar moeder tot bewindvoerder wordt benoemd. Zij heeft meer vertrouwen in hen dan in de huidige bewindvoerder.
3.5.
Namens [instantie] is tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aangevoerd.
[verzoekster] heeft haar eigen financiën beheerd; ook de post komt bij haar binnen. Indien zij vragen heeft over financiële zaken, dan stelt zij die aan de begeleiding. Vervolgens pakt zij hetgeen er geregeld moet worden zelf goed op. [verzoekster] heeft hierin een groei doorgemaakt. Op het moment dat het bewind door [instantie] werd aangevraagd was er sprake van een kantelpunt. [verzoekster] heeft vaardigheden aangeleerd qua stress- en emotieregulatie. [verzoekster] is nu in staat om zelf haar financiën te beheren. Het zou een beloning voor haar zijn wanneer zij dit voortaan zelf mag gaan doen. Omdat [verzoekster] nog geen 21 jaar oud is, kan zij geen aanspraak maken op bijzondere bijstand voor de kosten van het bewind; deze kosten drukken zwaar op haar geringe inkomen.
3.6.
De mentor voert in de brief, ingekomen ter griffie op 13 maart 2013 – samengevat – het volgende aan.
De mentor heeft van de persoonlijk begeleidster van [verzoekster] vernomen dat zij in de afgelopen maanden op het gebied van financiële zelfredzaamheid enige groei heeft doorgemaakt. Haar gedrag ten aanzien van financiële zaken is zoals dat verwacht mag worden van iemand van haar leeftijd. Indien [verzoekster] naar het oordeel van de (huidige) persoonlijk begeleidster in staat wordt geacht om haar financiën onder haar begeleiding te regelen, dan moet aan [verzoekster] die gelegenheid worden geboden. Een vorm van budgetbe-heer, als onderdeel van het zorgaanbod van [instantie] , zou dan voldoende moeten zijn.
3.7.
De moeder en de grootmoeder moederszijde voeren in het e-mailbericht van 4 maart 2023 – samengevat – het volgende aan.
[verzoekster] heeft de afgelopen tijd veel geleerd en zij is gegroeid in haar vermogen om met geld om te gaan Zij heeft de benodigde vaardigheden ontwikkeld om haar eigen financiën te beheren. Het bewind dient daarom te worden beëindigd, zodat [verzoekster] volledig verantwoordelijk kan zijn voor haar eigen financiën. De moeder en de grootmoeder moederszijde willen en kunnen [verzoekster] ondersteunen waar dat nodig is.
3.8.
De vader voert tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
[verzoekster] kan goed met geld omgaan. Zij heeft dit geleerd van de moeder en de grootmoeder moederszijde. Indien zij [verzoekster] daarin kunnen ondersteunen dan heeft de vader er vertrouwen in dat zij in staat is om zelf haar financiën te beheren.
3.9.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.9.1.
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter een bewind instellen over één of meer van de goederen, die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren, indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van:
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel;
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden.
3.9.2.
Op grond van het vorenstaande dient het hof allereerst te beoordelen of bij [verzoekster]
sprake is van een lichamelijke of geestelijke toestand dan wel verkwisting of het hebben van problematische schulden die een onderbewindstelling van haar goederen rechtvaardigt.
3.9.3.
Het hof is op grond van de stukken en de eigen waarneming van het hof tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep van oordeel dat niet gebleken is dat aan de gronden voor de instelling van een bewind over de goederen die aan [verzoekster] toebehoren of zullen toebehoren wordt voldaan. Vast staat dat [verzoekster] de afgelopen periode grote stappen heeft gezet in de ontwikkeling van haar (financiële) zelfredzaamheid. De financiën van [verzoekster] zijn qua inkomsten en vaste lasten eenvoudig. Ook is gebleken dat [verzoekster] verstandig met haar inkomen omgaat en dat zij – ondanks haar geringe uitkering – in staat is om te sparen voor grotere uitgaven zoals een vakantie of het behalen van haar rijbewijs. Zowel de persoonlijke begeleiders van [verzoekster] van ’ [instantie] , als de moeder, de grootmoeder moederszijde en de vader zijn van mening dat [verzoekster] in staat is om zelf haar (eenvoudige) financiën te beheren. Verder is gebleken dat wanneer [verzoekster] vragen heeft over financiële zaken zij de begeleiding van [instantie] benadert en zij vervolgens hetgeen er geregeld moet worden zelf goed oppakt. Ook kan [verzoekster] – indien dit nodig zou zijn – de hulp inschakelen van de moeder en de grootmoeder moederzijde, die daartoe ook bereid zijn. Gelet op genoemde feiten en omstandigheden ziet het hof geen noodzaak om het bewind over de goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan [verzoekster] te laten voortduren.
Het hof wijst het primaire verzoek van [verzoekster] derhalve toe.
3.9.4.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:384 BW juncto 1:448 lid 4 BW neemt, indien een beschikking, waarbij bewind is uitgesproken, in hoger beroep of cassatie wordt vernietigd en het verzoek tot onderbewindstelling alsnog wordt afgewezen, de taak van de bewindvoerder daags na deze uitspraak een einde. De inmiddels door de bewindvoerder of met zijn toestemming verrichte handelingen blijven voor [verzoekster] verbindend.
3.10.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en beslissen als hierna onder 4 vermeld.
3.11.
Het hof zal hierna voorts bepalen dat een kopie van deze beschikking wordt gezonden aan de griffier van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg , in verband met aantekening in het Centraal Curatele- en bewindregister.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg , van 15 augustus 2022, wat betreft de instelling van een bewind over alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan [verzoekster] ,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog af het verzoek van [instantie] , strekkende tot de instelling van een bewind over alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan
[verzoekster] , geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats];
bepaalt dat de bewindvoerder binnen twee maanden na de datum van deze uitspraak de eindrekening en -verantwoording aflegt aan de betrokkene en een - zo mogelijk door hen voor akkoord ondertekend - exemplaar ervan aan het Bewindsbureau van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg , overlegt;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in artikel 1:391 BW een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg , in verband met aantekening in het Centraal Curatele- en bewindregister;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, A.M. Bossink en N. Veenendaal en is op 11 mei 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.