In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van het civiel recht en specifiek het personen- en familierecht, gaat het om een hoger beroep van zowel de vader als de moeder met betrekking tot de zorgregeling en het gezag over hun minderjarige kind, geboren in 2006. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. O.F.X. Roozemond, heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 20 oktober 2021 te vernietigen, waarin het verzoek van de moeder om eenhoofdig gezag werd afgewezen en het hoofdverblijf van de minderjarige bij de moeder werd vastgesteld. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.H. Weermeijer-Patist, heeft in haar hoger beroep verzocht om wijziging van het gezag en het hoofdverblijf bij haar vast te stellen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 25 augustus 2022 zijn beide ouders gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen en dat er een hulpverleningstraject noodzakelijk is voor de minderjarige. De vader heeft zijn zorgen geuit over de ouderverstoting en het gebrek aan contact met de minderjarige, terwijl de moeder stelt dat het hoofdverblijf bij haar het meest praktisch is, gezien de wensen van de minderjarige.
Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat het gezag van de vader niet beëindigd dient te worden en dat de ouders gezamenlijk het gezag over de minderjarige blijven uitoefenen. Het verzoek van de vader om het hoofdverblijf bij hem vast te stellen is afgewezen, omdat de minderjarige op korte termijn naar een gezinsvervangende instelling zal verhuizen. De verzoeken van beide ouders zijn afgewezen, en de beschikking van de rechtbank is bekrachtigd, waarbij de proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd.