ECLI:NL:GHSHE:2023:1547

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 mei 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
200.317.166/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling na ontbinding huwelijk en verzoek om contactregeling

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, betreffende de zorgregeling voor hun minderjarige kind, geboren in 2006. De moeder verzocht om wijziging van de zorgregeling, die oorspronkelijk was vastgesteld in een beschikking van 26 april 2021, waarin was bepaald dat het kind om de week bij de vader verblijft. De moeder was van mening dat deze regeling niet in het belang van het kind was en dat het kind meer inspraak moest hebben in de contactmomenten met de vader.

Tijdens de mondelinge behandeling op 4 april 2023 werd de moeder bijgestaan door haar advocaat, mr. A.M. Holmes, en was ook de vader aanwezig. De Raad voor de Kinderbescherming was vertegenwoordigd en had recentelijk zorgen geuit over de opvoedsituatie bij de moeder, wat leidde tot een advies voor een ondertoezichtstelling van het kind. Het hof heeft de wensen van het kind, die inmiddels 17 jaar oud is, in overweging genomen, maar oordeelde dat er een minimale contactregeling moest worden vastgesteld om de relatie tussen het kind en de vader te herstellen.

Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd en een nieuwe regeling vastgesteld, waarbij het kind wekelijks op dinsdag contact heeft met de vader. De moeder werd aangespoord om dit contact te stimuleren en te ondersteunen. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De beschikking is op 11 mei 2023 uitgesproken door mr. C.D.M. Lamers in het openbaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 11 mei 2023
Zaaknummer: 200.317.166/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/299157 / FA RK 21-4601
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.M. Holmes,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader.
Deze zaak gaat over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2006 in [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 21 juli 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 7 oktober 2022, met producties, ingekomen bij het hof op
10 oktober 2022, heeft de moeder verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en alsnog in hoger beroep het verzoek van de moeder om de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 26 april 2021 (kenmerk C/03/276419 / FA RK 20-1235) te wijzigen voor zover bij die beschikking is bepaald dat [minderjarige] voor wat betreft de reguliere zorgregeling telkens een week (inclusief de oneven weekenden) bij de vader zal verblijven, alsmede voor wat betreft de vakanties tijdens die vakanties (te weten de carnavalsvakantie, de herfstvakantie, de meivakantie, de zomervakantie en de kerstvakantie) bij de vader zal verblijven, en te bepalen dat [minderjarige] voortaan in overleg met partijen c.q. de vader contact
zal hebben, toe te wijzen, kosten rechtens.
2.2.
Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- het V6-formulier van 23 november 2022 van de advocaat van de moeder, met bijlage, ingekomen bij het hof op 24 november 2022;
- de brief van de vader van 2 maart 2023, met bijlagen, ingekomen bij het hof op 3 maart 2023.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 april 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt en de voorzitter heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden met [minderjarige] gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
De brief van de vader van 2 maart 2023 maakt, met uitzondering van de daarbij behorende producties, geen onderdeel uit van het dossier aangezien dit stuk niet is opgesteld en ingediend door een advocaat.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het bij beschikking van 26 april 2021 ontbonden huwelijk tussen de moeder en de vader is geboren:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2006 in [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige] ).
3.2.
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] . [minderjarige] heeft zijn
hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.3.
Bij beschikking van 26 april 2021 is, onder meer, bepaald dat [minderjarige] telkens een week bij de ene, dan wel de andere ouder verblijft, waarbij het wisselmoment op vrijdag plaatsvindt. Ten aanzien van de vakantieregeling is, kort gezegd, bepaald dat de vakanties worden gedeeld, in die zin dat de kinderen jaarlijks afwisselend de carnavalsvakantie bij de ene ouder doorbrengen en de herfstvakantie bij de andere ouder. De ouders overleggen telkens voor 1 januari van elk jaar over de verdeling van de meivakantie en de zomervakantie, waarbij uitgangspunt is dat deze vakanties bij helfte worden gedeeld. Ook de kerstvakantie wordt gedeeld, in die zin dat de kinderen jaarlijks afwisselend de eerste week tot aan Tweede Kerstdag 13.00 uur en de tweede week vanaf Nieuwjaarsdag 13.00 uur bij de ene ouder verblijven en vanaf Tweede Kerstdag 13.00 uur tot Nieuwjaarsdag 13.00 uur bij de andere ouder verblijven.
3.4.
Bij beschikking van 14 december 2021 heeft de voorzieningenrechter in kort geding bepaald dat de moeder haar medewerking dient te verlenen aan de bij beschikking van
16 april 2021 vastgestelde zorgregeling, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 250,-
voor iedere dag of dagdeel dat de moeder in gebreke blijft aan dit vonnis te voldoen, met een maximum van € 7.500,-.
3.5.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de bij beschikking van 26 april 2021 bepaalde reguliere zorgregeling gewijzigd en bepaald dat [minderjarige] in het kader van de reguliere zorgregeling gedurende een weekend per veertien dagen van vrijdag (na school) tot maandag (voor school) bij de vader zal verblijven. Het verzoek van de moeder ten aanzien van de vakantieregeling is afgewezen, in die zin dat de vakantieregeling zoals bepaald bij beschikking van 26 april 2021 in stand is gebleven.
3.6.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.1.
De moeder voert - samengevat - het volgende aan. De door de rechtbank vastgestelde zorgregeling is niet in het belang van [minderjarige] . [minderjarige] voelt zich door niemand gehoord. Hij ervaart veel spanning rond de contacten met de vader en het opleggen van een vaste regeling zal dit verergeren. [minderjarige] wil zelf kunnen invullen wanneer hij naar de vader toe gaat. Ook de vakanties dienen naar eigen invulling van [minderjarige] te worden vormgegeven.
3.7.
De vader voert - samengevat - het volgende aan. De vader wil graag dat het contact tussen hem en [minderjarige] wordt hersteld. Het is belangrijk dat [minderjarige] onbevangen contact kan hebben met de moeder én de vader. Dat lukt op dit moment niet. De vader heeft de afgelopen periode aan de diverse vormen van hulpverlening zijn medewerking verleend. De moeder daarentegen heeft hier tot op heden onvoldoende voor opengestaan en wil niet met de vader communiceren. Het baart de vader zorgen dat de situatie bij de moeder thuis op dit moment onveilig lijkt voor [minderjarige] , gelet op de recente ontwikkelingen (weglopen van [minderjarige] ) en het feit dat de raad een ondertoezichtstelling zal gaan verzoeken.
3.8.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat er zich zeer recent ontwikkelingen hebben voorgedaan bij de moeder thuis die maken dat de raad naar aanleiding van een nieuw beschermingsonderzoek een ondertoezichtstelling van [minderjarige] heeft geadviseerd. Ten aanzien van de verzoeken die voorliggen adviseert de raad gelet op de leeftijd van [minderjarige] een opbouwende contactregeling vast te leggen, waarbij [minderjarige] bijvoorbeeld twee keer in de week bij de vader gaat eten. Dit kan dan uitgebreid worden naar een regeling met een open eind, gelet op de leeftijd van [minderjarige] .
3.9.
Het hof overweegt als volgt.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:377e BW in samenhang met artikel 1:253a lid 4 BW, een eerdere beslissing dienaangaande of een door de ouders onderling getroffen zorgregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.9.2.
Tussen de ouders is in geschil welke zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] dient te worden vastgesteld. Het hof komt hierin tot een andere beoordeling dan de rechtbank. Dit zal
hieronder worden uitgelegd.
3.9.3.
Gebleken is dat aan de weekendregeling die de rechtbank heeft vastgesteld al lange tijd geen uitvoering wordt gegeven. [minderjarige] , die inmiddels 17 jaar oud is, heeft al een half jaar geen contact met de vader. Daar komt bij dat er volgens de raad recent ernstige zorgen zijn ontstaan over de opvoedsituatie van [minderjarige] bij de moeder. De situatie is geëscaleerd tussen de moeder, de partner van de moeder en [minderjarige] . [minderjarige] is weggelopen. Dit heeft er toe geleid dat de raad na het uitvoeren van een beschermingsonderzoek de rechtbank zal verzoeken [minderjarige] onder toezicht te stellen. Op dit moment is het hof niet bekend wat het verloop hiervan zal zijn.
Het hof heeft goed geluisterd naar de wens van [minderjarige] om meer inspraak te willen hebben in wanneer hij contact met de vader zal hebben. Dat wil echter niet zeggen dat het hof [minderjarige] hierin volledig zal volgen. Hoewel het hof zijn wens gelet op zijn leeftijd heel begrijpelijk acht, heeft het hof - mede in het licht van de recente ontwikkelingen - niet de overtuiging dat het contact tussen [minderjarige] en de vader van de grond zal komen als er helemaal geen regeling vastligt.
Het hof heeft voorts bij de beoordeling betrokken dat de moeder graag wil dat er een gesprek plaatsvindt tussen de vader en de moeder in het bijzijn van [minderjarige] , zodat zij op die manier samen afspraken kunnen maken over de contactregeling en een hervatting van het contact. Zoals echter de raad heeft aangegeven en bovendien blijkt uit de diverse verslagen van de betrokken hulpverlening, acht het hof het niet in het belang van [minderjarige] om hem met een dergelijk gesprek te belasten terwijl de onderlinge communicatie tussen zijn ouders ernstig verstoord is.
Het hof acht het, gelet op de situatie zoals die nu is en gelet op de leeftijd van [minderjarige] , op dit moment niet passend om een opbouwende contactregeling vast te leggen waarbij wordt toegewerkt naar een concrete regeling. Wel zal het hof een (minimale) basisregeling vastleggen voor het contact tussen [minderjarige] en zijn vader. Deze regeling houdt in dat [minderjarige] één avond in de week naar de vader gaat, op dinsdag uit school tot 21.30 uur, zodat [minderjarige] dan ook bij de vader kan eten. Het hof gaat er daarbij vanuit dat de vader, gelet op de reisafstand, voor zover nodig, er voor zorgt dat [minderjarige] weer bij de moeder thuiskomt. Het hof gaat er tevens van uit dat indien de dinsdag geen goede dag zou blijken te zijn, [minderjarige] en de vader samen een andere dag zullen afspreken.
Met deze regeling hebben [minderjarige] en de vader een startpunt van waaruit zij samen het contact verder kunnen uitbouwen, en waarmee zij in ieder geval weer één keer per week een dagdeel samen zijn. Het hof heeft het daarbij van belang geacht dat [minderjarige] op die momenten ook weer contact kan hebben met zijn oudere broer [broer] , die bij de vader woont, en waar [minderjarige] geen tot zeer weinig contact mee heeft.
Voor het welslagen van de hervatting van het contact acht het hof het van groot belang dat de moeder haar uitdrukkelijke stelling tijdens de mondelinge behandeling bij het hof dat zij achter herstel van het contact tussen [minderjarige] en de vader te staat ook in de praktijk zal uitdragen en dat zij [minderjarige] hiervoor ook emotionele toestemming zal geven. Het hof gaat er dan ook van uit dat de moeder dit contact tussen [minderjarige] en zijn vader zal stimuleren en dat zij [minderjarige] daar, waar nodig, ook voor zal motiveren.
Gelet op het voorgaande ziet het hof geen aanleiding om de vakantieregeling aan te passen, zoals door de moeder verzocht.
3.10.
Op grond van het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en een contactregeling vastleggen zoals hierna beschreven. Het hof zal de proceskosten in hoger beroep gelet op de aard van de procedure en aangezien partijen gewezen echtelieden zijn.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 21 juli 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijzigt de tussen de ouders gewezen beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 26 april 2021, voor zover het betreft de reguliere zorgregeling;
stelt omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder met betrekking tot [minderjarige] de volgende regeling vast:
[minderjarige] en de vader zijn gerechtigd tot het hebben van contact met elkaar gedurende iedere week op dinsdag uit school tot 21.30 uur;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, C.D.M. Lamers en C.N.M. Antens en is op 11 mei 2023 uitgesproken door mr. C.D.M. Lamers in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.