ECLI:NL:GHSHE:2023:1552

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 mei 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
200.322.557_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging omgangsregeling tussen vader en minderjarige na verzoek van de moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige dochter, geboren in 2019. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft verzocht om de omgangsregeling uit te breiden van zondagavond naar maandagochtend, zodat er minder direct contact is tussen de ouders, gezien de spanningen en bedreigingen die de vader in het verleden heeft geuit. De vader heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen deze uitbreiding, maar de Gecertificeerde Instelling (GI) heeft bezorgdheid geuit over de werkverplichtingen van de vader.

Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 15 november 2022 vernietigd voor zover deze betrekking had op het tijdstip van terugbrengen na de reguliere omgangsregeling. Het hof heeft geoordeeld dat het in het belang van de minderjarige is dat zij een goed en frequent contact heeft met de vader, zonder dat zij aan de spanningen tussen de ouders wordt blootgesteld. De omgangsregeling is gewijzigd, zodat de minderjarige om het weekend van vrijdag na schooltijd tot maandagochtend bij de vader verblijft. De verzoeken van de moeder om de vakantieregeling te wijzigen zijn afgewezen, omdat er geen redenen zijn om aan te nemen dat de minderjarige tijdens vakanties niet bij de vader kan verblijven.

De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de nieuwe regeling onmiddellijk van kracht is, ondanks eventuele verdere juridische procedures.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 11 mei 2023
Zaaknummer: 200.322.557/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/384702 / JE RK 22-1191
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. I.H.M. Mooren-van Weereld,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats],
locatie ’s-Hertogenbosch,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2019 in [geboorteplaats].
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland,
locatie [locatie],
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 15 november 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 6 februari 2023, met producties, ingekomen bij het hof op
7 februari 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor wat betreft het tijdstip waarop de omgang tussen [minderjarige] en de vader dient te eindigen en opnieuw
rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat [minderjarige] om het weekend bij de vader verblijft van vrijdag na het kinderdagverblijf/schooltijd tot maandagochtend naar het kinderdagverblijf/school, alsmede te vernietigen voor wat betreft de tijd dat [minderjarige] in de zomervakantie bij haar vader verblijft en opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat [minderjarige] in de zomervakantie totdat zij 6 jaar wordt, maximaal één week bij haar vader verblijft, vanaf de leeftijd van 6 jaar gedurende twee weken in de zomervakantie en vanaf de leeftijd van 8 jaar gedurende drie weken in de zomervakantie, een en ander vanzelfsprekend onder de voorwaarde dat de omgang in die weken goed verloopt en de vader ook daadwerkelijk voor [minderjarige] zorgt en dit niet aan zijn partner overlaat, althans een zodanige regeling als door het hof juist wordt geacht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen bij het hof op 23 maart 2023, heeft de GI verzocht, zo begrijpt het hof, de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank, ingekomen bij het hof op 13 maart 2023;
  • het V6-formulier van 22 maart 2023, met bijlagen, van de advocaat van de moeder, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
  • het V6-formulier van 27 maart 2023, met bijlage, van de advocaat van de moeder, ingekomen bij het hof op diezelfde datum.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 april 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2].
2.4.1.
De raad is, met kennisgeving vooraf, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de ouders is geboren:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2019 in [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige]).
3.2.
De moeder oefent het eenhoofdig gezag uit over [minderjarige]. [minderjarige] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.3.
Bij beschikking van 28 mei 2021 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 28 mei 2023.
3.4.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank
een omgangsregeling vastgesteld tussen de vader en [minderjarige], waarbij [minderjarige] – kort gezegd – omgang heeft met de vader om het weekend van vrijdag na het kinderdagverblijf/schooltijd tot zondag 19.00 uur. Vanaf haar zevende zal dit zijn om 20.00 uur. De vader/zijn netwerk haalt [minderjarige] op van het kinderdagverblijf of uit school (volgens het schoolrooster) en de moeder/haar netwerk haalt [minderjarige] op zondagavond op. De rechtbank heeft voorts een
verdeling van de vakanties en feestdagen vastgesteld.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.1.
De moeder voert - samengevat - het volgende aan. De moeder wil dat de omgangs-regeling tussen [minderjarige] en de vader wordt uitgebreid van de zondagavond naar de maandagochtend. Op die manier hebben de ouders zo min mogelijk rechtstreeks contact. Dit is van belang omdat de vader de moeder veelvuldig heeft bedreigd en gestalkt. De veiligheid van de moeder kan niet worden gegarandeerd wanneer zij [minderjarige] bij de vader thuis moet ophalen, waardoor het belang van [minderjarige] ook ernstig in het geding komt.
De moeder wil daarnaast dat de vakantieregeling wordt aangepast, in die zin dat [minderjarige] in de zomervakantie minder lang bij de vader verblijft dan nu door de rechtbank is vastgesteld. De vader heeft namelijk nooit gedurende een langere periode voor [minderjarige] gezorgd. De zorg voor [minderjarige] zal bovendien vanwege de drukke baan van de vader met name neerkomen op zijn partner.
3.5.
De vader voert - samengevat - het volgende aan. Het maakt de vader niet uit of de omgang op zondag of maandag eindigt. De vader vindt het wel belangrijk dat de moeder zich aan de gemaakte afspraken houdt.
3.6.
De GI voert – samengevat - het volgende aan. De GI ziet dat de afspraken door de ouders in de praktijk zonder overleg met de GI worden gewijzigd. De omgangsregeling zoals vastgesteld in de bestreden beschikking dient door de ouders te worden nageleefd. Dit past het beste bij de werkzaamheden van de vader. De GI wil daarnaast dat de moeder openheid van zaken geeft over haar nieuwe woning.
3.7.
Het hof overweegt als volgt.
3.7.1.
Op grond van artikel 1:265g BW kan de rechter gedurende de ondertoezichtstelling op verzoek van de GI een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is. Ingevolge het derde lid geldt de op grond van het eerste lid vastgestelde regeling als een regeling bedoeld in artikel 1:377a, lid 2 BW.
3.7.2.
In geschil is of er tussen de vader en [minderjarige] omgang dient te zijn, om de twee weken, van vrijdag tot zondagavond dan wel van vrijdag tot maandagmorgen voor school. Bovendien is de vakantieregeling in geschil. Het hof komt (gedeeltelijk) tot een andere beoordeling dan de rechtbank. Dit wordt hierna uitgelegd.
3.7.3.
Het hof acht het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat zij een goed en frequent contact heeft met de vader met daarbij een rustige overdracht van de ene naar de andere ouder, zonder dat zij daarbij aan de spanningen tussen de ouders wordt blootgesteld. Op dit moment is dat het beste te faciliteren door het omgangsmoment tussen [minderjarige] en de vader door te laten lopen tot maandagochtend naar school. Op die manier is er geen direct contact tussen de ouders tijdens de overdrachtsmomenten, omdat deze dan zowel op vrijdag als op maandag via de school verlopen. Gelet op de ernstig verstoorde verhouding tussen de ouders acht het hof dit in het belang van [minderjarige]. De ouders maken op dit moment bovendien gebruik van hun eigen netwerk (waaronder hun partners) om het halen en brengen van [minderjarige] vorm
te geven. Ook dit leidt tot de nodige spanningen, waar [minderjarige] bij aanwezig is. Het hof heeft voorts bij de beoordeling betrokken dat de GI eerder met de ouders een omgangsregeling heeft afgesproken, waarbij de omgang ook al van vrijdag tot maandagmorgen duurde.
Er zijn geen contra-indicaties naar voren gekomen op grond waarvan de uitbreiding van het contact tussen de vader en [minderjarige] naar de maandagmorgen niet mogelijk is. De niet nader onderbouwde stelling van de GI dat dit in verband met het werk van de vader lastig is, is daarvoor onvoldoende. Van de moeder, die studeert en de overige dagen de zorg draagt voor [minderjarige], wordt ook verwacht dat [minderjarige] tijdig op school is. Niet valt in te zien dat dit niet ook van de vader kan worden gevraagd. Daar komt bij dat de vader tijdens de mondelinge behandeling bij het hof zelf heeft aangegeven er geen bezwaar tegen te hebben als de omgang wordt uitgebreid naar de maandagmorgen.
Alles overziende zal het hof de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling wijzigen en bepalen dat [minderjarige] en de vader contact hebben met elkaar eens in de veertien dagen van vrijdag uit school tot maandag naar school. Dit verzoek van de moeder zal dus worden toegewezen.
Overigens ziet het hof hierin noch anderszins aanleiding de vakantieregeling, zoals de moeder heeft verzocht, op dit moment in duur te beperken. Niet is gebleken waarom [minderjarige] tijdens de vakanties en feestdagen niet bij de vader zou kunnen verblijven, zoals door de rechtbank is vastgesteld. Het hof zal dit verzoek dan ook afwijzen.
Afsluitende conclusie
3.8.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en het verzoek van de moeder ten aanzien van de reguliere omgangsregeling toewijzen. Het verzoek ten aanzien van de vakanties en feestdagenregeling wordt afgewezen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van
15 november 2022, doch uitsluitend voor zover deze het tijdstip van terugbrengen na de reguliere omgangsregeling betreft;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
stelt tussen de vader en [minderjarige] de volgende omgangsregeling vast:
[minderjarige] is om het weekend bij de vader van vrijdag na schooltijd
tot maandagmorgennaar school, waarbij de vader/zijn netwerk [minderjarige] op vrijdag van school haalt en
op maandagnaar school brengt;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, C.D.M. Lamers en C.N.M. Antens en is op 11 mei 2023 uitgesproken door mr. C.D.M. Lamers in het openbaar in
tegenwoordigheid van de griffier.