ECLI:NL:GHSHE:2023:1737

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 mei 2023
Publicatiedatum
25 mei 2023
Zaaknummer
200.321.263_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling voor minderjarige met moeder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin een omgangsregeling is vastgesteld voor haar minderjarige dochter, geboren in 2010. De moeder verzoekt om uitbreiding van de omgangsregeling, die momenteel is vastgesteld op één keer per drie maanden, naar een frequentie van eens in de twee weken. De moeder stelt dat de huidige regeling niet in het belang van de minderjarige is en dat er behoefte is aan meer contact. De Jeugdbescherming West Zeeland en de Raad voor de Kinderbescherming adviseren echter om de huidige regeling te handhaven, gezien de problematiek van de minderjarige en de noodzaak voor stabiliteit en therapie. Het hof heeft de zaak op 25 mei 2023 beoordeeld en geconcludeerd dat de huidige omgangsregeling het maximaal haalbare is voor de minderjarige, gezien haar kwetsbare situatie en de recente start van haar traumatherapie. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de moeder af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 25 mei 2023
Zaaknummer: 200.321.263/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/391841 / FA RK 21-5407
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.H.E.M. Berendse-de Gruijl,
tegen
Jeugdbescherming West Zeeland,
gevestigd te [vestigingsplaats ] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI),
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de pleegouders] ,
hierna te noemen: de pleegouders.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] , hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg van 4 januari 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 januari 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende een omgangsregeling vast te stellen:
a. inhoudende een (opbouw)regeling waarbij wordt toegewerkt naar een (begeleide) omgangsregeling, waarbij de minderjarige eens in de twee weken een weekend met de moeder bij de moeder thuis omgang heeft;
b. waarbij aanvankelijk, ter opbouw:
i. gedurende de eerste acht weken na heden eenmaal per maand een middag op zaterdag of zondag tussen de minderjarige en de moeder (begeleid) omgang plaatsvindt;
ii. waarna vervolgens gedurende acht weken tweemaal per maand een gehele dag op zaterdag of zondag tussen de minderjarige en de moeder (begeleid) omgang plaatsvindt;
iii. waarna vervolgens gedurende acht weken tweemaal per maand een gehele dag op zaterdag of zondag en een halve dag op zaterdag of zondag (afhankelijk van op welke dag de gehele dag omgang plaatsvindt) tussen de minderjarige en de moeder (begeleid) omgang plaatsvindt;
iv. waarna de onder a vermelde regeling zal gelden;
c. waarbij er na iedere acht weken een evaluatie van de omgangsmomenten plaatsvindt;
d. dan wel een zodanige omgangsregeling vast te stellen die het hof juist acht.
2.2.
Er is geen verweerschrift binnengekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 april 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • mr. V. de Roo, kantoorgenoot van mr. Berendse-de Gruijl namens de moeder;
  • [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] namens de GI;
  • [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad.
2.4.
De moeder is, alhoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De pleegouders hebben het hof bij brief van 30 maart 2023 bericht dat zij niet tijdens de mondelinge behandeling aanwezig zullen zijn.
2.5.
Het hof heeft [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken.
Zij heeft hiervan gebruik gemaakt door het ‘formulier kindgesprek’ aan het hof terug te sturen, welk formulier ter griffie is binnengekomen op 6 april 2023. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van die brief zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.6.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 6 december 2023;
  • de brief met bijlagen van de GI d.d. 14 februari 2023.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
De moeder heeft een relatie gehad met [de vader] (de vader). Uit die relatie is de minderjarige [minderjarige] geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend.
[minderjarige] is op grond van een daartoe strekkende machtiging op 13 april 2017 uit huis geplaatst. Zij verblijft sindsdien bij de pleegouders.
3.2.
Bij beschikking van 27 september 2019 heeft de rechtbank het gezag van de moeder over [minderjarige] beëindigd.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking, heeft de rechtbank een omgangsregeling vastgesteld, waarbij de moeder en [minderjarige] gerechtigd zijn tot omgang met elkaar één keer per drie maanden gedurende tweeëneenhalf uur en onder begeleiding van [instantie 1] .
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.5.
De moeder voert, samengevat, het volgende aan.
In het verleden is geadviseerd om in het kader van de omgang bij het tempo van [minderjarige] aan te sluiten. De omgangsregeling is echter al circa twee jaar gelijk gebleven en van enige uitbreiding is geen sprake geweest. De moeder respecteert de wensen van [minderjarige] , maar voor zover bij de moeder bekend wil [minderjarige] de moeder juist vaker zien. De moeder acht het redelijk dat er een (opbouwende) regeling wordt vastgesteld waarbij de moeder en [minderjarige] uiteindelijk minimaal één keer per twee weken omgang met elkaar hebben bij de moeder thuis. De moeder ziet niet in dat dit [minderjarige] zou kunnen schaden. De omgangsregeling verloopt goed, hetgeen ook blijkt uit de briefrapportage van de GI. Bij een frequentie van slechts vier keer per jaar ontstaat er onvoldoende verbondenheid, terwijl [minderjarige] naar deze verbondenheid met de moeder verlangt.
3.6.
De GI voert, samengevat, het volgende aan.
Gelet op de problematiek die er bij [minderjarige] speelt dient er eerst vooruitgang bij [minderjarige] te worden geboekt voordat sprake kan zijn van een uitbreiding van de contacten tussen de moeder en [minderjarige] . De behandeling bij [instantie 2] is nog maar net begonnen. De behandeling zal eerst gericht zijn op [minderjarige] en voor een stukje op de pleegouders vanwege de gedragsproblematiek van [minderjarige] . Op dit moment voelt [minderjarige] geen ruimte om de contactregeling met de moeder uit te breiden. Wanneer er op termijn wel ruimte bestaat om tot een uitbreiding van de contactregeling te komen is het belangrijk dat er een goede samenwerking tussen de GI en de moeder tot stand komt. De GI wil hierin graag investeren. Het is de laatste tijd echter lastig gebleken om met de moeder in contact te komen en zij is ook niet verschenen op het recente (online) zorgteamoverleg van 12 april jongstleden.
3.7.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling - zakelijk weergegeven - als volgt geadviseerd. De rechtbank heeft de juiste beslissing genomen. [minderjarige] lijkt de moeder sociaal wenselijke antwoorden te geven met betrekking tot haar wensen ten aanzien van de omgangsregeling. Er is bij [minderjarige] sprake van forse problematiek. Voordat er sprake zou kunnen zijn van een uitbreiding van de omgangsregeling dient de nodige hulpverlening voor [minderjarige] te worden opgestart. Mogelijk kan de moeder hierin op enig moment een rol krijgen, maar vooralsnog is de therapie op [minderjarige] gericht en moeten daarin nog de nodige stappen worden gezet.
Het wettelijk kader
3.8.
Ingevolge artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (BW) stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast.
De overwegingen van het hof
3.9.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat de huidige (begeleide) omgangsregeling van éénmaal in de drie maanden, gedurende tweeënhalf uur per keer, op dit moment voor [minderjarige] het maximaal haalbare is.
3.10.
Het hof voegt hier nog het volgende aan toe.
Alhoewel het hof de wens van de moeder om [minderjarige] vaker te zien begrijpt, lijkt de moeder niet goed in te kunnen zien dat zij haar eigen belangen en wensen door het instellen van het hoger beroep niet ondergeschikt maakt aan de belangen van [minderjarige] . De moeder denkt dat ze het met haar verzoeken goed doet voor [minderjarige] , maar dat is juist niet zo.
[minderjarige] is een kwetsbaar meisje met de nodige trauma’s en (gedrags)problematiek, waarbij onder meer sprake is van een achterstand in de sociaal emotionele ontwikkeling. Zij heeft in het verleden veel onveiligheid gekend. Uit de schriftelijke verklaring van de pleegouders komt onder meer naar voren dat iedere dag voor [minderjarige] overleven is.
Vanwege voornoemde problematiek is [minderjarige] recent begonnen met traumatherapie bij [instantie 2] . Het is voor [minderjarige] van belang dat zij deze therapie in alle rust en vanuit een stabiele situatie kan volgen. Vooralsnog is de therapie gericht op de problematiek van [minderjarige] zelf en het hof begrijpt dat er nog geen aanleiding en ruimte is om de moeder hierin te betrekken. Verder is van belang dat [minderjarige] op dit moment geen ruimte voelt om de huidige omgangsregeling met de moeder uit te breiden.
3.11.
Gelet op het hiervoor overwogene en de uitdrukkelijke wens van [minderjarige] om de huidige omgangsregeling van één keer in de drie maanden in stand te laten, kunnen de grieven van de moeder niet slagen en dient haar verzoek te worden afgewezen.
Conclusie
3.12.
Het hof zal op grond van het voorgaande de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg van 4 januari 2023;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, C.N.M. Antens en A.M. van Riemsdijk en is op 25 mei 2023 uitgesproken in het openbaar door mr. E.M.D.M. van der Linden in tegenwoordigheid van de griffier.