ECLI:NL:GHSHE:2023:1803

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 juni 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
200.323.904_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de beschikking inzake gezagsbeëindiging van ouders over hun kinderen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, hebben de ouders in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Limburg aangevochten, waarin hun gezag over hun kinderen werd beëindigd. De ouders, die in eerste instantie wantrouwend waren tegenover de hulpverlening, hebben aangegeven dat zij stappen hebben gezet in hun integratie en opvoedingscapaciteiten. De Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg hebben echter betoogd dat de ouders niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van hun kinderen te dragen. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat de ouders onvoldoende opvoedingsvaardigheden hebben. De ouders hebben niet kunnen aantonen dat zij in staat zijn om binnen een aanvaardbare termijn de zorg voor hun kinderen op zich te nemen. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen voorop staat. De ouders hebben recht op omgang, maar de kinderen zullen niet bij hen opgroeien.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 1 juni 2023
Zaaknummer: 200.323.904/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/308648 / FA RK 22-3192
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader] en [de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekers in hoger beroep,
hierna te noemen: de ouders,
advocaat: mr. G. Demir,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] , Somalië,
    hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] , Somalië,
    hierna te noemen [minderjarige 2] ,
  • [minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] ,
    hierna te noemen: [minderjarige 3] ,
  • [minderjarige 4], geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] ,
    hierna te noemen: [minderjarige 4] ,
  • [minderjarige 5], geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] ,
  • hierna te noemen: [minderjarige 5] ,
  • [minderjarige 6], geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] ,
    hierna te noemen: [minderjarige 6] ,
  • [minderjarige 7], geboren op [geboortedatum] 2021 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 7] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
  • de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
    hierna te noemen: de GI;
  • de pleegouders van [minderjarige 6], wier naam en adres bij het hof bekend zijn;
  • de pleegouders van [minderjarige 7], wier naam en adres bij het hof bekend zijn.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 20 december 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 8 maart 2023, hebben de ouders verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de ouders belast blijven met het ouderlijk gezag over de kinderen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 13 april 2023, heeft de raad zich geconformeerd aan het oordeel van de rechtbank in de bestreden beschikking.
2.3.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 14 april 2023, heeft de GI verweer gevoerd tegen het verzoek van de ouders.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 april 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad];
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1], [vertegenwoordiger van de GI 2] en [vertegenwoordiger van de GI 3];
- de pleegmoeder van [minderjarige 7] .
2.4.1.
De ouders en hun advocaat, mr. Demir, zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, zonder nader bericht niet bij de mondelinge behandeling verschenen. Het hof heeft bij de start van de mondelinge behandeling, buiten aanwezigheid maar met inkennisstelling van de zittingsvertegenwoordigers van de raad en de GI en van de pleegmoeder, telefonisch contact opgenomen met het kantoor van mr. Demir om te informeren wat de reden was van zijn afwezigheid en die van de ouders. Er heeft vervolgens een telefoongesprek met de secretaresse van mr. Demir plaatsgevonden, waarbij mr. Demir of een kantoorgenoot van hem op de achtergrond aanwezig was. Medegedeeld is dat de oproep voor de mondelinge behandeling wel is ontvangen, maar niet in de agenda van mr. Demir terecht is gekomen. Namens mr. Demir is niet gevraagd om aanhouding van de mondelinge behandeling en het hof zag daar ambtshalve ook geen aanleiding toe. Namens mr. Demir is in het telefoongesprek medegedeeld dat het hof bekend is met het standpunt van de ouders. Naar aanleiding van het vorenstaande heeft het hof besloten de mondelinge behandeling van de zaak voort te zetten en hebben de aanwezigen weer in de zittingzaal plaatsgenomen.
2.4.2.
Het hof heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken.
[minderjarige 2] heeft hiervan gebruik gemaakt en hij heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden met de voorzitter in aanwezigheid van de griffier gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief van de GI van 24 maart 2023.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Uit het huwelijk van de moeder en de vader zijn de kinderen geboren.
3.2.
[minderjarige 1], [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] , [minderjarige 5] en [minderjarige 6] staan sinds 22 januari 2021 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 22 januari 2023.
Voorts zijn voornoemde kinderen bij beschikking van 29 april 2021 op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 29 april 2021 uit huis geplaatst. Die machtiging is laatstelijk verlengd tot 22 januari 2023.
3.3.
Bij beschikking van 4 augustus 2021, aldus voor haar geboorte, is [minderjarige 7] onder toezicht gesteld. Op [geboortedatum] 2021 is zij uit huis geplaatst. Bij beschikking van 20 juli is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 7] verlengd tot 4 augustus 2023 en de machtiging tot uithuisplaatsing tot 4 augustus 2023.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het gezag van de ouders beëindigd.
3.5.
De ouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.5.
De ouders voeren in het beroepschrift - samengevat - aan dat zij erkennen dat zij gedurende de eerste maanden na de uithuisplaatsing van de kinderen wantrouwend waren richting de GI en de betrokken hulpverlening. De uithuisplaatsing van de kinderen viel de ouders erg zwaar. Daarnaast bleek dat de GI de toezegging dat de kinderen zoveel mogelijk samen zouden worden geplaatst niet waar kon maken en dat de GI de ouders hier niet tijdig over heeft geïnformeerd. De ouders hebben de knop echter snel omgezet en bij de GI aangegeven bereid te zijn te werken aan de door de GI gestelde doelen. De ouders wonen inmiddels in een eengezinswoning, hebben voldoende inkomen om rond te komen en hebben een groei gemaakt in hun beheersing van de Nederlandse taal. De vader heeft zijn inburgeringsexamen gehaald en beheerst nu A2 niveau Nederlands. Verder hebben de ouders contact opgenomen met verschillende Somalische hulpverleningsorganisaties. De hulpverlening van deze organisaties is echter niet van de grond gekomen omdat de gemeente geen contract had afgesloten met deze organisaties. Uiteindelijk is er contact opgenomen met [instantie 4] en inmiddels is deze organisatie geruime tijd betrokken bij (de praktische zaken binnen) het gezin.
Uit het voorgaande blijkt dat de ouders grote stappen hebben gezet voor zover het de integratie in de Nederlandse maatschappij betreft. Ook op pedagogisch vlak hebben zij stappen in de goede richting gezet. Uit de omgangsverslagen van [instantie 1] blijkt dat de ouders (de moeder meer dan de vader) de adviezen van [instantie 1] proberen op te volgen. Met de ontwikkelingen die de ouders in korte tijd hebben doorgemaakt hebben zij laten zien dat zij in staat zijn om in positieve zin te veranderen. De kinderen zijn bij beschikking van 29 april 2021 uit huis geplaatst. Het is te vroeg om te concluderen dat de ouders niet in staat zullen zijn de verzorging en opvoeding binnen een aanvaarbare termijn weer te kunnen dragen. Het ligt in de lijn der verwachting dat de ouders de komende periode opnieuw positieve stappen zullen zetten. De beslissing van de rechtbank om het gezag van de ouders te beëindigen is daarom prematuur. De ouders hebben de kinderen altijd emotionele toestemming gegeven om tijdelijk ergens anders op te groeien en tijdens de omgangsmomenten is het onderwerp van een terugplaatsing nooit ter sprake gekomen. Er bestaat daarom bij de kinderen geen onzekerheid over de verlenging van de ondertoezichtstelling of van de machtiging tot uithuisplaatsing. Met de beslissing om tot een gezagsbeëindigende maatregel te komen is bovendien onvoldoende rekening gehouden met de culturele achtergrond van de kinderen. Het is voor de kinderen van belang dat zij zich kunnen blijven identificeren met de Somalische cultuur. De ouders achten het, mede gelet op hun medewerking aan de hulpverlening en aan de plaatsing van de kinderen in de diverse pleeggezinnen, niet noodzakelijk om het gezag van de kinderen te beëindigen. Het recht van de kinderen om duidelijkheid te krijgen over waar zij opgroeien achten de ouders niet voldoende om het gezag van de ouders te beëindigen.
3.6.
De raad voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - aan dat het standpunt zoals in eerste aanleg geformuleerd door de raad gehandhaafd blijft.
3.7.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling,
- samengevat - aan dat de GI erkent dat de ouders stappen hebben gezet en doelen hebben behaald. Dit zijn echter vooral de praktische doelen die gericht zijn op het krijgen van werk en een woning. De pedagogische doelen zijn niet bereikt en de GI verwacht ook niet dat hier verandering in gaat komen. De ouders zijn niet in staat om vorm te geven aan hun ouderrol, kunnen niet reflecteren op hun handelen en staan niet open voor hulp op het gebied van pedagogisch verantwoord opvoeden. In de omgang met [minderjarige 6] , [minderjarige 4] , [minderjarige 5] en [minderjarige 3] wordt gezien dat het de ouders niet lukt om de kinderen structuur te bieden. De ouders hebben geen overzicht en regie, hetgeen de omgang chaotisch maakt. De ouders bereiden, bijvoorbeeld, wel eens maaltijden die zij meenemen naar de omgang. Zij voeren de kinderen dan zonder te kijken of ze hun mond leeg hebben en zonder met de kinderen af te stemmen of zij dit gelet ook op hun leeftijd prettig vinden. De begeleiding van [instantie 1] tijdens de omgang is steeds nodig om de ouders te helpen de kinderen aan te sturen.
Bij de omgangsmomenten met [minderjarige 7] wordt gezien dat de ouders moeilijk kunnen aansluiten bij haar behoeften. Zo wil de moeder [minderjarige 7] graag in een draagzak dragen, terwijl [minderjarige 7] wil lopen en niet meer gedragen wil worden. Tijdens de omgangsmomenten laat [minderjarige 7] bevriesgedrag en vluchtgedrag zien. Om [minderjarige 7] een veiliger gevoel te geven tijdens de omgang is besloten de pleegmoeder van [minderjarige 7] aan te laten sluiten bij de omgangsmomenten. De ouders doen tijdens de omgang wel wat met de adviezen die op dat moment gegeven worden, maar zij maken ze niet eigen voor de volgende omgangsmomenten. Hierdoor komen de kinderen in de opvoeding en verzorging ernstig tekort.
De GI ziet dat de ouders goede bedoelingen hebben, maar niet in staat zijn om de kinderen te bieden wat ze nodig hebben. Uit onderzoek van [instantie 2] is gebleken dat dit niet met de cultuur van de ouders te maken hoeft te hebben. De ouders zijn mogelijk licht verstandelijk beperkt en zijn niet leerbaar gebleken.
Voorafgaand aan de ondertoezichtstelling hebben de ouders via de gemeente [gemeente] vijf jaar hulp ontvangen van hulpverleningsorganisatie [instantie 3]. De betrokken hulpverlener was van Somalische komaf en heeft veel geïnvesteerd op alle levensgebieden van de ouders. De ouders zijn op een gegeven moment uit hun woning gezet vanwege het veroorzaken van overlast in de buurt. In deze periode waren er meerdere Veilig Thuis meldingen gedaan van schreeuwende en huilende kinderen. Ook waren er vermoedens van huiselijk geweld. Na deze huisuitzetting zijn de ouders in [woonplaats] gaan wonen. De GI heeft geprobeerd hulp voor de ouders te organiseren in deze gemeente. Er was echter maar één hulpverleningsorganisatie waar Arabisch werd gesproken. Omdat de gemeente geen contract met deze organisatie had afgesloten en de ouders aangaven geen verbinding te voelen met deze organisatie, is er gezocht naar een andere organisatie die de ouders kon ondersteunen. Dit is uiteindelijk [instantie 4] geworden, die vooral praktische ondersteuning biedt.
De ouders zijn van mening dat de zorgen van de GI ongegrond zijn en dat er bij de ouders voorafgaand aan de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing geen sprake was van een zorgelijke en onveilige thuissituatie. De GI erkent dat de uithuisplaatsing moeilijk is geweest voor de ouders. Het is echter onjuist dat het wantrouwen van de ouders richting de GI van korte duur was. De ouders hebben - op de hulpverlening van [instantie 4] na - onvoldoende meegewerkt aan de hulpverlening. De GI heeft de ervaring dat wanneer er toestemming van de ouders nodig is, de ouders voorafgaand aan het verlenen van hun toestemming onderhandelen voor meer omgang. Hiermee zetten de ouders hun gezagspositie in voor hun eigen belangen.
Anders dan de ouders aangeven zijn de kinderen wel degelijk op de hoogte van de kinderbeschermingsmaatregelen en hun perspectief. Uitspraken van de ouders leiden tot verwarring bij de kinderen. Recent nog hebben de ouders tijdens de omgang een foto van hun huis en een slaapkamer laten zien aan [minderjarige 3] met daarbij het verhaal dat dit haar slaapkamer zal worden als ze weer thuis komt wonen.
De GI heeft in samenwerking met [instantie 5] oog voor de culturele achtergrond van de kinderen. De persoonlijk begeleiders van [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] zijn moslim, waardoor er regelmatig gesproken wordt over culturele vraagstukken en zoeken naar eigen identiteit. Er wordt rekening gehouden met voeding en feestdagen. [minderjarige 3] draagt nog altijd haar hoofddoek en doet mee aan de Ramadan. Al deze thema’s hebben binnen de woonplek van de kinderen de aandacht. Ook [minderjarige 6] is in een Arabisch pleeggezin geplaatst. Ook in dit gezin is er oog voor alle culturele aspecten die voor ouders belangrijk zijn. Het klopt dat de kinderen nauwelijks nog de Somalische taal spreken. Aangezien het een moeilijke taal is die onderhouden moet worden, bestaat het risico dat de kinderen de taal verleren. Gedurende de omgang wordt gezien dat de ouders de Somalische taal onvoldoende onderhouden met de kinderen. De kinderen hebben de ruimte om vanuit hun woonplek op internet filmpjes en liedjes te bekijken in het Somalisch. Hier wordt echter door de oudere kinderen geen gebruik van gemaakt. [minderjarige 7] woont in een Nederlands pleeggezin en in de gesprekken met de pleegouders is de culturele achtergrond altijd onderwerp van gesprek.
De GI is van mening dat het perspectief niet meer bij de ouders is gelegen omdat er sprake is van een zeer belaste en traumatische voorgeschiedenis waar alle kinderen nog altijd veel last van ondervinden. De aanvaardbare termijn is inmiddels verstreken en de kinderen hebben recht op duidelijkheid over waar zij gaan opgroeien. Met de uitspraak van de gezagsbeëindigende maatregel is er nog altijd een rol weggelegd voor de ouders in de vorm van omgang. De kinderen hebben het recht om hun ouders te zien en om leuke dingen met elkaar te doen.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.8.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat de kinderen zodanig opgroeien dat zij in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd en dat de ouders niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de kinderen aanvaardbaar te achten termijn.
Het hof voegt daar nog aan toe dat er al voorafgaand aan de uithuisplaatsing van de kinderen langdurig hulpverlening in het gezin van de ouders aanwezig was. Gedurende de hele periode van de ondertoezichtstelling is er op alle fronten hulpverlening ingezet, waarbij er zeker ook aandacht is geweest voor de specifieke culturele achtergrond van de ouders en de mogelijke problematiek die is ontstaan als gevolg van hun komst van Somalië naar Nederland. Vaststaat dat de kinderen ernstig beschadigd zijn en dat zij, met uitzondering van [minderjarige 7] , allen een vorm van gespecialiseerde (medische) hulp nodig hebben. Sprake is van hechtingsgerelateerde trauma’s en daarmee verband houdend ontregeld gedrag. Het is mede in verband daarmee voor de kinderen van groot belang dat zij nu definitieve duidelijkheid krijgen over de plek waar zij mogen opgroeien. Naar het oordeel van het hof is dat niet bij de ouders. Zij hebben weliswaar stappen gezet en praktische zaken zijn nu beter op orde, maar het lukt de ouders nog steeds niet om op hun eigen handelen en opvoedingscapaciteiten te reflecteren. De ouders blijven ontkennen dat sprake is geweest van een zeer zorgelijke opvoedingsomgeving voor de kinderen en dat die opvoedingsomgeving zwaar ontoereikend is geweest voor de kinderen. De conclusie moet naar het oordeel van het hof helaas zijn dat er niet alleen sprake is van een verschil in cultureel bepaalde normen en waarden, maar dat gebleken is dat de ouders onvoldoende opvoedingsvaardigheden hebben en daarin niet leerbaar zijn. De kinderen zijn vanaf april 2021 respectievelijk augustus 2021 uit huis geplaatst. Naar het oordeel van het hof is, mede gelet op voornoemde ernstige beschadiging van de kinderen, de aanvaardbare termijn ruim verstreken.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 20 december 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, C.N.M. Antens en M.I. Peereboom-van Drunick en is op 1 juni 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.