ECLI:NL:GHSHE:2023:1805

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 juni 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
200.324.040_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herstel ouderlijk gezag over minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de moeder om haar te herstellen in het ouderlijk gezag over haar minderjarige dochter, geboren in 2008. De moeder had eerder in eerste aanleg bij de rechtbank Oost-Brabant, op 14 december 2022, een verzoek ingediend dat was afgewezen. De moeder is van mening dat zij, nu zij de juiste begeleiding heeft en een stabiele relatie heeft opgebouwd, in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van haar dochter te dragen. De minderjarige verblijft regelmatig bij de moeder en de moeder heeft signalen van autisme bij haar dochter opgemerkt, wat zij als een reden ziet om haar gezag te herstellen.

De Stichting Jeugdbescherming Brabant, als verweerster, heeft echter betoogd dat de moeder onvoldoende in staat is om in het belang van de minderjarige te handelen en dat zij haar eigen behoeften boven die van haar dochter stelt. De GI heeft aangegeven dat de minderjarige ondersteuning nodig heeft en dat de moeder niet in staat is om de wensen en grenzen van haar dochter te respecteren. De Raad voor de Kinderbescherming heeft het standpunt van de GI onderschreven en geadviseerd om de beslissing van de rechtbank in stand te laten.

Het hof heeft, na eigen onderzoek en waardering van de feiten, geconcludeerd dat het niet in het belang van de minderjarige is om de moeder in het gezag te herstellen. Het hof heeft de grieven van de moeder verworpen en de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de minderjarige voorop staat. De rol van de voogd is essentieel geacht voor de ondersteuning van de minderjarige, die kwetsbaar is en behandeling nodig heeft.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 1 juni 2023
Zaaknummer : 200.324.040/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/382400 / FA RK 22-2239
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.M.A. Leijser,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] , tevens kantoorhoudende te Helmond,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op
[geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
Als belanghebbende worden aangemerkt:
[vertegenwoordiger van de raad], wonende te [woonplaats pleegmoeder] , oma moederszijde, hierna te noemen: de pleegmoeder;
[de vader], wonende te [woonplaats] , hierna te noemen: de vader.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de
Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost-Nederland, locatie [woonplaats] , hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 14 december 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, waarbij de rechtbank het verzoek van de moeder om haar te herstellen in het ouderlijk gezag over [minderjarige] heeft afgewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 maart 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het inleidend verzoek van de moeder alsnog toe te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 april 2023, heeft de GI verzocht het verzoek van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 april 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. Leijser;
- [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI;
- [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad.
2.4.
De pleegmoeder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
De vader is, alhoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2.5.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof het ‘Formulier bij kindgesprek’ retour te zenden, welk formulier ter griffie is ingekomen op 11 april 2023. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van die brief zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.6.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 16 november 2022;
  • de brief van de pleegmoeder d.d. 11 april 2023.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
De moeder en de vader hebben een relatie met elkaar gehad. Uit die relatie is de minderjarige [minderjarige] geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend.
[minderjarige] woont sinds oktober 2017 bij haar oma, pleegmoeder.
3.2.
Bij beschikking van 11 september 2020 is het gezag van de moeder over [minderjarige] beëindigd en is de GI benoemd tot voogd over [minderjarige] .
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de moeder om haar in het gezag over [minderjarige] te herstellen afgewezen.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.5.
De moeder voert - samengevat - het volgende aan.
Pas op latere leeftijd is bij de moeder ontdekt dat zij autisme heeft. Nu zij de juiste begeleiding krijgt gaat het met de moeder al enige jaren goed. De moeder werkt en zij heeft een stabiele relatie. [minderjarige] verblijft minimaal twee keer in de maand een weekend bij de moeder en gedurende de helft van de vakanties en feestdagen. [minderjarige] heeft ook contact met de vader, hetgeen belangrijk voor haar is en hetgeen de moeder ook ondersteunt. Zowel de moeder als de vader hebben een vorm van autisme, hetgeen een erfelijke aandoening is. De moeder ziet al langere tijd signalen van autisme bij [minderjarige] en dit beeld wordt bevestigd door een vragenlijst die [minderjarige] heeft ingevuld en die door een ambulant begeleider van het [instantie] is ingezien en beoordeeld. [minderjarige] heeft aangegeven dat ze het fijn vond om de vragenlijst in te vullen. De moeder en [minderjarige] praten veel met elkaar. [minderjarige] voelt zich in haar vriendinnengroep niet op haar gemak en ze lijkt overvraagd te zijn, waardoor ze veel op zichzelf is. Desalniettemin stemt de voogd niet in met een nader onderzoek, hetgeen de moeder betreurt. De rol van de voogd lijkt de afgelopen jaren zeer beperkt te zijn. De moeder is in staat om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen en de juiste beslissingen voor [minderjarige] te nemen. In feite doet ze dit al jaren, samen met de pleegmoeder. Er is een goede samenwerking tussen de moeder, de pleegmoeder en de vader. De feitelijke situatie, waaronder de contactregeling, zal bij een toewijzing van het verzoek niet veranderen.
3.6.
De GI voert - samengevat - het volgende aan.
De moeder heeft de beste bedoelingen, maar zij is onvoldoende in staat om in het belang van [minderjarige] te handelen en stelt haar eigen behoeften nog altijd boven de behoeften van [minderjarige] . De moeder gaat daarmee voorbij aan de wensen en grenzen van [minderjarige] . Daar komt bij dat [minderjarige] onvoldoende tegen haar moeder is opgewassen om zelf haar wensen en grenzen duidelijk te maken, omdat ze de moeder niet wil kwetsen. [minderjarige] heeft hierbij de ondersteuning van haar voogd nodig. [minderjarige] heeft recent iets vervelends meegemaakt en zij heeft dit met de voogd gedeeld. Met toestemming van [minderjarige] heeft de GI deze informatie met de pleegmoeder gedeeld. [minderjarige] wil op dit moment niet dat de ouders weten wat er speelt. Verder heeft de moeder [minderjarige] recent een vragenlijst laten invullen, terwijl de pleegmoeder en de voogd hiervan niet op de hoogte mochten worden gebracht en de toestemming van de voogd derhalve niet was gegeven. De GI wil ten behoeve van [minderjarige] eerst gaan inzetten op een behandeling voor haar trauma en op hulpverlening gericht op het aangeven van grenzen. De GI ziet vooralsnog geen aanleiding om een nader onderzoek te doen naar een mogelijke autisme spectrum stoornis bij [minderjarige] , te meer, omdat [minderjarige] hierop in het verleden al is getest (2019) en de speltherapeut (2021) hiertoe evenmin aanleiding heeft gezien.
3.7.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat de raad zich aansluit bij het standpunt van de GI en adviseert om de beslissing van de rechtbank in stand te laten. Dat de moeder een goede band heeft met [minderjarige] is fijn, maar betekent nog niet dat de moeder voldoende in staat is om op belangrijke punten het belang van [minderjarige] voorop te stellen. Het is belangrijk dat ieders positie duidelijk blijft, waarbij er ook voldoende ruimte moet zijn voor het contact tussen [minderjarige] en de vader.
Het wettelijk kader
3.8.
Ingevolge artikel 1:277 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank de ouder wiens gezag is beëindigd, op zijn verzoek in het gezag herstellen indien:
herstel in het gezag in het belang van de minderjarige is, en
de ouder duurzaam de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige, bedoeld in artikel 247, tweede lid, in staat is te dragen.
De overwegingen van het hof
3.9.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat het niet in het belang van [minderjarige] is om de moeder in het gezag over [minderjarige] te herstellen.
3.10.
Het hof voegt daar op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht het volgende aan toe.
Alhoewel niet ter discussie staat dat de moeder heel belangrijk voor [minderjarige] is en zij in staat is om [minderjarige] de basale, noodzakelijk zorg te bieden, is het hof met de GI en raad van oordeel dat de moeder het belang van [minderjarige] - voor zover dit boven de alledaagse verzorging uitstijgt - onvoldoende kan overzien en dat zij onvoldoende in staat is om hiernaar handelen. De moeder lijkt haar eigen problematiek te projecteren op [minderjarige] en zij handelt veelal vanuit haar eigen wensen en ideeën, waarbij zij regelmatig, al dan niet onbedoeld, haar eigen belang voorop stelt. Daarbij is gebleken dat de moeder het lastig vindt om de wensen van [minderjarige] te respecteren, waardoor zij soms over de grenzen van [minderjarige] heen gaat. [minderjarige] is hier niet tegen opgewassen en zij heeft de steun van de voogd nodig om haar grenzen duidelijk te maken. [minderjarige] is een kwetsbaar meisje dat met de nodige problematiek kampt, waarvoor zij ook behandeling behoeft. Zij heeft een goede band met de voogd, die zij ook in vertrouwen neemt over zaken die er rondom haar spelen. De rol van de voogd is daarom essentieel, omdat zij naar het oordeel van het hof het beste in staat is om vanuit haar professionele en objectieve rol adequaat op te treden en de juiste hulpverlening voor [minderjarige] in te zetten.
Verder is het voor [minderjarige] belangrijk dat de huidige situatie in stand blijft, zodat de pleegmoeder een neutrale band en goede samenwerking met de moeder kan behouden en [minderjarige] een onbelast contact met de vader kan blijven aangaan.
3.11.
Het voorgaande brengt met zich dat de grieven van de moeder niet slagen en dat haar verzoek dient te worden afgewezen.
3.12.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 14 december 2022.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, H. van Winkel en M.I. Peereboom-van Drunick en is op 1 juni 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.