ECLI:NL:GHSHE:2023:1806

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 juni 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
200.324.286_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de beschikking inzake gezagsbeëindiging van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de vader over zijn minderjarige dochter, geboren in 2011. De vader, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, betoogde dat hij het gezag wilde behouden, ondanks dat zijn dochter sinds 2019 onder toezicht staat van de William Schrikker Stichting en uit huis is geplaatst in een pleeggezin. De vader erkende dat hij in het verleden problemen had met agressie, maar stelde dat hij inmiddels geen woedeaanvallen meer had en dat het behoud van het gezag belangrijk was voor zijn relatie met zijn dochter.

De Raad voor de Kinderbescherming, die als verweerder optrad, stelde echter dat de vader niet in staat was om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van zijn dochter te dragen. De raad wees op de kwetsbaarheid van de minderjarige en de impact van haar verleden, en benadrukte dat de vader niet adequaat omging met de situatie. Het hof heeft de argumenten van de vader en de raad zorgvuldig afgewogen en kwam tot de conclusie dat de vader niet in staat was om het gezag op een verantwoorde manier uit te oefenen. De vader had geen inzicht in zijn problemen en toonde geen bereidheid om de benodigde hulp te aanvaarden.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarmee het gezag van de vader over zijn dochter werd beëindigd. Het hof benadrukte dat het belang van de minderjarige voorop staat en dat de huidige situatie in het pleeggezin het beste is voor haar ontwikkeling. De beslissing van het hof is een bevestiging van de eerdere uitspraak en onderstreept de noodzaak van een veilige en stabiele omgeving voor de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 1 juni 2023
Zaaknummer: 200.324.286/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/402906 / FA RK 22-4881
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J. Brouwer,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over:
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI),
en
familie [pleegouders],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de pleegmoeder respectievelijk de pleegvader, tezamen de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 16 december 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 maart 2023, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en alsnog het verzoek van de raad in eerste aanleg af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 april 2023, heeft de raad verzocht, kort gezegd, de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 april 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad];
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2].
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 9 december 2022;
  • het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de vader van 20 april 2023;
  • de brief van de GI van 20 april 2023.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
[minderjarige] staat sinds 19 december 2019 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 19 december 2022.
3.2.
[minderjarige] is op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 19 december 2019 uit huis geplaatst in een pleeggezin. Ze verblijft sinds 27 mei 2020 in het huidige pleeggezin. De machtiging is laatstelijk verlengd tot 19 december 2022.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het gezag van de vader beëindigd.
3.4.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.5.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - aan dat hij na het overlijden van de moeder in 2019 alleen de zorg voor [minderjarige] en haar zus [zus] moest dragen. Dit was een lastige periode in zijn leven en de vader erkent dat het terecht is dat [minderjarige] toen uit huis geplaatst werd. De vader erkent ook dat hij nu nog niet de zorg voor [minderjarige] kan dragen. Het in stand houden van het ouderlijk gezag is voor de vader echter van groot belang, zelfs als [minderjarige] bij het pleeggezin zal blijven wonen. Op deze manier blijft de vader verbonden met [minderjarige] en wordt er recht gedaan aan hun afstammingsrelatie. Sinds de gezagsbeëindiging heeft de vader het gevoel dat hij buiten spel wordt gezet. De pleegouders vertellen alles wat hij in vertrouwen tegen ze zegt door aan de GI en maken hem zwart, hij wordt niet meer geïnformeerd door de school van [minderjarige] en de omgangsmomenten zijn teruggebracht in frequentie. Dat de vader een andere visie heeft op wat in het belang van [minderjarige] is (bijvoorbeeld ten aanzien van de speltherapie), wil niet zeggen dat een gezagsbeëindigende maatregel gerechtvaardigd is. De vader moet de kans krijgen om mee te beslissen over [minderjarige] . Hij zal hierbij niet voor onrust of onduidelijkheid zorgen. In het verleden had de vader woedeaanvallen vanwege het verlies van de moeder en de betrokkenheid van de GI. Hij heeft hier hulp bij gezocht, maar deze hulp ook weer stopgezet omdat hij niet de ondersteuning kreeg die hij nodig had. De vader was via de huisarts aangemeld voor een traject binnen de GGZ, maar hij is afgewezen voor dit traject omdat zijn klachten niet ernstig genoeg waren. Mede dankzij de invloed van zijn huidige partner, met wie hij samenwoont, heeft de vader de afgelopen maanden geen woedeaanvallen meer gehad. De vader weerspreekt verder dat hij [minderjarige] zou belasten met volwassenenzaken. Wanneer de vader om concrete voorbeelden van deze belasting vraagt, dan blijft een reactie van de GI uit. De GI heeft er te weinig oog voor dat [minderjarige] de vader mist.
3.6.
De raad voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - aan dat [minderjarige] een kwetsbaar meisje is met een belast verleden. Wat er met [minderjarige] in het verleden is gebeurd heeft nog steeds impact op haar en zij vindt het nog steeds moeilijk om zich te uiten en voor zichzelf op te komen. [minderjarige] geeft aan dat zij het fijn vindt om contact te hebben met de vader, maar zij lijkt toch een gevoel van spanning rondom dit contact te ervaren. Zo geeft [minderjarige] naar de hulpverlening heel nadrukkelijk aan dat zij de omgang met haar vader begeleid wil hebben. [minderjarige] laat in de omgang met de vader sociaal wenselijk gedrag zien naar de vader en lijkt zich weg te cijferen ten gunste van hem. Hoewel de vader niks belastends over het pleeggezin zegt, heeft de raad de indruk dat [minderjarige] aan de vader voelt dat zij geen emotionele toestemming van de vader krijgt om op te groeien in het huidige pleeggezin. De raad maakt zich verder zorgen over de samenwerking en afstemming tussen de vader, de GI, de hulpverlening en het pleeggezin. De vader is van mening dat de huidige pleegouders, die een Islamitische achtergrond hebben, hun geloof willen opleggen aan [minderjarige] . De hulpverlening heeft al meerdere keren aan de vader uitgelegd dat [minderjarige] hier haar eigen keuzes in mag maken. Ook is de vader nauwelijks leerbaar in het invullen van zijn ouderrol en erg volhardend ten opzichte van zijn visie. Hierdoor konden gezagsbeslissingen niet direct opgepakt worden, wat niet in het belang van [minderjarige] was. De GI en de hulpverlening hebben meerdere keren aan de vader geprobeerd uit te leggen dat situaties soms anders zijn dan hij ze ziet, maar dit heeft nauwelijks effect gehad. Hoewel de vader graag betrokken wil blijven bij de besluitvorming rondom [minderjarige] , heeft hij hiermee juist laten zien dat hij hier niet op een juiste wijze mee om kan gaan. De vader gaat vooral uit van zijn eigen wensen en behoeften, terwijl voor de raad het belang van [minderjarige] zwaarder weegt. Voor [minderjarige] is het, zeker gezien haar belaste verleden, van groot belang dat ze weet dat ze in het huidige pleeggezin kan opgroeien.
3.7.
De GI heeft aangegeven dat de begeleidster van de omgang tussen de vader en [minderjarige] moeite heeft om de vader te sturen tijdens de omgangsmomenten. Ook belast de vader [minderjarige] met uitspraken die hij doet. Zo heeft hij uitgebreid verteld over een pretparkbezoek met zijn partner en [zus] en daarbij aangegeven dat [minderjarige] van de GI niet mee mocht. Daarnaast heeft de vader een omgangsmoment afgezegd omdat hij tijdens de omgang van [minderjarige] zelf wilde horen dat zij niet meer bij hem wilde wonen en de begeleidster het daar niet mee eens was. Eind december 2022 is de GI op de hoogte gesteld van een melding bij Veilig Thuis over een incident tussen de vader en zijn partner dat op 17 november 2022 plaats zou hebben gevonden. De relatie tussen de vader en zijn partner zou niet goed verlopen en de vader heeft een suïcidepoging gedaan. Gelet op de zorgen die er zijn over de veiligheid bij de vader thuis, is begin februari 2023 besloten de omgang tussen de vader en [minderjarige] voortaan op een neutrale plek te organiseren. Ook is de omgangsfrequentie teruggebracht van één keer per twee weken anderhalf tot twee uur naar één keer per maand anderhalf uur. De reden hiervoor is gelegen in de belasting die de omgang voor [minderjarige] met zich meebrengt. Zij heeft na de omgang tijd nodig om haar emoties te reguleren. Ook is de huidige omgangsregeling passend bij de leeftijdsadequate ontwikkeling van [minderjarige] en heeft [minderjarige] aangegeven deze omgangsregeling prettiger te vinden. Nadat de GI het besluit ten aanzien van de omgangsregeling aan de vader heeft gecommuniceerd, is de vader niet meer verschenen bij de omgang. De vader gaf aan dat hij vanwege zijn medicatie geen scooter mocht rijden en niet naar de neutrale plek kon komen. De GI heeft aan de vader voorgesteld om met het openbaar vervoer te reizen of door iemand uit het netwerk gebracht en gehaald te worden en aangeboden de tijden van de omgang daarop aan te passen. Hier heeft de vader niet op gereageerd. Het doet [minderjarige] verdriet dat zij de vader sindsdien niet meer (fysiek) heeft gezien. De wekelijkse belmomenten hebben daarna wel nog plaatsgevonden. Tijdens sommige van deze momenten kwam hij verward over en had hij bloeddoorlopen ogen, waardoor het leek alsof hij onder invloed was. Eind maart 2023 vertelde de vader tijdens een belmoment dat hij iemand iets ergs aan zou hebben gedaan. De emoties hierover liepen vervolgens bij [minderjarige] zo hoog op dat ze zich fysiek agressief heeft geuit richting haar pleegzus. Na dit incident is besloten ook de belmomenten terug te brengen in frequentie en deze te laten begeleiden door de pleegzorgwerker. Besloten is om de vader voortaan één keer per twee weken een (begeleid) belmoment met [minderjarige] te laten hebben. Na deze belmomenten zal gekeken worden hoe [minderjarige] de emoties die het contact met de vader bij haar losmaken een plek kan geven. De vader heeft vervolgens besloten ook geen uitvoering mee te geven aan de belmomenten met [minderjarige] . De samenwerking tussen de GI en de vader verloopt lastig. De GI merkt op dat het belang van [minderjarige] sinds de gezagsbeëindiging, anders dan voorheen, leidend kan zijn bij het nemen van gezagsbeslissingen. [minderjarige] is inmiddels aangemeld voor speltherapie en de GI gaat er vanuit dat zij daar binnenkort mee kan beginnen.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.8.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat [minderjarige] zodanig opgroeit dat zij in haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de vader niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van [minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn.
Het hof voegt daar nog aan toe dat de recente ontwikkelingen de noodzaak van de gezagsbeëindiging alleen maar versterken. De vader erkent dat hij agressieregulatie problemen heeft, maar heeft de hulpverlening die hij daarvoor kreeg stopgezet. Hoewel de vader aangeeft dat hij zijn woede onder controle heeft, blijkt uit de overgelegde berichten dat hij zich dreigend heeft geuit naar de GI en de hulpverlening. Tijdens de mondelinge behandeling laat de vader desgevraagd weten dat hij bij opmerkingen die hem niet bevallen het recht heeft om zich dreigend uit te laten. Hieruit leidt het hof af dat de vader geen verantwoordelijkheid wil nemen voor zijn agressieregulatie problemen en een gebrek aan inzicht heeft ten aanzien van deze problematiek. Daarmee geeft de vader er geen blijk van te erkennen dat zijn handelen invloed heeft op het welzijn van [minderjarige] . Zo gaat de vader inmiddels ook niet meer naar de omgangsmomenten met [minderjarige] , terwijl daar wel de gelegenheid toe is. Hij maakt om hem moverende redenen ook geen gebruik van de mogelijkheid tot beeldbellen met [minderjarige] . De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat de omgangsregeling weer opgestart kan worden en dat de GI geprobeerd heeft te zoeken naar momenten waarop de vader hiervoor beschikbaar zou zijn, maar dat de vader hier niet op in is gegaan. Ook door deze handelwijze geeft de vader er blijk van niet in te zien welke invloed zijn handelen heeft op het welzijn van [minderjarige] . Ook is tijdens de mondelinge behandeling gebleken dat de vader niet achter de benodigde behandeling voor [minderjarige] staat, omdat hij deze behandeling niet nodig vindt. Ten slotte diskwalificeert de vader het pleeggezin van [minderjarige] en geeft hij [minderjarige] geen emotionele toestemming om daar op te groeien, terwijl hij tegelijkertijd aangeeft dat hij op dit moment nog niet voor [minderjarige] kan zorgen. Gelet op al deze omstandigheden is het hof van oordeel dat de grieven van de vader falen.
3.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 16 december 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, A.M. Bossink en M.I. Peereboom-van Drunick en is op 1 juni 2023 uitgesproken in het openbaar door mr. A.M. Bossink in tegenwoordigheid van de griffier.