ECLI:NL:GHSHE:2023:1807

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 juni 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
200.324.501_01 - 200.324.501_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor wijziging in verblijf van minderjarige in het kader van jeugdzorg

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de vader van de minderjarige [minderjarige] tegen een beschikking van de rechtbank Limburg. De vader verzoekt om toestemming voor wijziging van het verblijf van zijn kind, die sinds oktober 2020 bij pleegouders verblijft. De rechtbank had eerder toestemming verleend aan de gecertificeerde instelling (GI) om [minderjarige] over te plaatsen naar een ander pleeggezin. De vader is van mening dat het in het belang van [minderjarige] is om bij de pleegouders te blijven, terwijl de GI en de moeder van mening zijn dat een overplaatsing noodzakelijk is vanwege de problematische situatie tussen de ouders. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 april 2023 zijn de betrokken partijen gehoord, waaronder de vader, de moeder, de pleegouders en vertegenwoordigers van de GI. Het hof heeft de feiten en argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen. Het hof concludeert dat de persoonlijke problematiek van beide ouders en de onveilige situatie voor [minderjarige] een overplaatsing naar een neutraal pleeggezin noodzakelijk maken. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst de verzoeken van de ouders af, waarbij het belang van [minderjarige] voorop staat.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 1 juni 2023
Zaaknummer : 200.324.501/01 en 200.324.501/02
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/304949 / JE RK 22-839
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in principaal hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. S.T.M. Horst,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorhoudende] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Deze zaak gaat over
[minderjarige]geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[curator], in haar hoedanigheid van curator ( [kantoornaam] ) van
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.H.A. Brauer,
[de pleegouders],
beiden wonende te [woonplaats pleegouders] ,
grootouders vaderszijde,
hierna te noemen: de pleegmoeder respectievelijk de pleegvader, tezamen de pleegouders;
advocaat: mr. C.C. Berends.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland: hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 9 februari 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Daarbij is - kort gezegd - aan de GI toestemming verleend om [minderjarige] over te plaatsen naar een ander pleeggezin.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 maart 2023, heeft de vader verzocht:
  • te bepalen dat hangende het onderhavige beroep de werking van genoemde -bestreden-beschikking wordt geschorst, en voorts
  • de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de GI strekkende tot het verkrijgen van toestemming voor een wijziging in het verblijf van [minderjarige] op de voet van artikel 1:265i van het Burgerlijk Wetboek (BW) alsnog af te wijzen, althans een beslissing te nemen die het hof juist acht,
kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 18 april 2023, heeft de moeder verzocht om het verzoek van de vader in hoger beroep toe te wijzen.
De moeder heeft tevens incidenteel appel ingesteld, gelijkluidend aan de verzoeken van de vader in hoger beroep.
2.3.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 20 april 2023, hebben de pleegouders verzocht de werking van de bestreden beschikking te schorsen, en voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de GI strekkende tot het verkrijgen van toestemming voor een wijziging in het verblijf van [minderjarige] op de voet van artikel 1:265i BW alsnog af te wijzen, althans een beslissing te nemen die het hof juist acht.
2.4.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 20 april 2023 heeft de GI verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 april 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Horst;
  • de moeder en de curator, beiden bijgestaan door mr. Brauer;
  • [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] namens de GI;
  • de pleegouders, bijgestaan door mr. Berends;
  • [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad.
2.6.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 11 januari 2023;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 20 april 2023;
  • het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de pleegouders d.d. 20 april 2023;
  • het emailbericht van de curator van de moeder d.d. 24 april 2023.
2.7.
Het hof heeft het verzoek van de pleegouders van 8 mei 2023 om nog een nader schrijven over te mogen leggen afgewezen.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de vader en de moeder is de minderjarige [minderjarige] geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag over [minderjarige] uit. [minderjarige] verblijft sinds oktober 2020, aanvankelijk op vrijwillige basis, bij de pleegouders.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 23 april 2021 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 23 januari 2024.
3.3.
Bij beschikking van 23 april 2021 is er tevens een machtiging uithuisplaatsing verleend om [minderjarige] in een netwerkpleeggezin, te weten bij grootouders vaderszijde (de pleegouders), te plaatsen.
3.4.
Het inleidend verzoek van de GI om [minderjarige] te mogen overplaatsen naar een ander pleeggezin is op 9 mei 2022 ter griffie van de rechtbank ontvangen.
3.5.
Na verweer door belanghebbenden heeft de rechtbank bij tussenbeschikking van
7 juni 2023 bepaald dat de ouders in de gelegenheid dienen te worden gesteld om een familiegroepsplan op te (laten) stellen onder begeleiding van [instantie 1] .
Iedere verdere beslissing is voor de duur van acht maanden aangehouden.
3.6.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de GI toestemming verleend om het verblijf van [minderjarige] te wijzigen van de pleegouders naar een bestandspleeggezin 24-uurs, zijnde geen netwerkpleeggezin.
3.7.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.8.
De vader voert - samengevat - het volgende aan.
[minderjarige] verblijft sinds 20 oktober 2020 bij de pleegouders. Dit is voor hem een vertrouwde omgeving en het is niet in zijn belang om hem uit die omgeving weg te halen. [minderjarige] ontwikkelt zich goed en hij is goed gehecht. Zolang het perspectief van [minderjarige] niet duidelijk is, dient het hechtingsproces niet te worden doorbroken.
Hoewel de ouders de eerste maanden van 2023 weer in goede harmonie samenwoonden, is het daarna weer geëscaleerd en zij zijn inmiddels definitief uit elkaar. De vader heeft sedert begin 2023 gesprekken met een psycholoog om te praten over wat hem in de voorbije jaren is overkomen. De vader is in een negatieve spiraal terecht gekomen. Hij heeft voldoende capaciteiten om [minderjarige] binnen afzienbare termijn zelf te gaan opvoeden, maar dit lukt niet met de moeder erbij, vanwege de problematiek waarmee zij te kampen heeft. De vader heeft geen fysiek huiselijk geweld jegens de moeder gepleegd. Hij heeft haar wel een keer geduwd.
3.9.
De GI voert - samengevat - het volgende aan.
Er is sprake van een situatie die al jaren speelt, waarbij tussen de ouders sprake is van geweld, ruzies en alcohol, aantrekken en afstoten. De relatie tussen de ouders is nooit langdurig goed gegaan. De vader blijft aan de moeder trekken en de moeder blijft naar de vader teruggegaan, met alle gevolgen van dien. Er zijn geluidsopnames waarop te horen is dat de vader dreigt dat de moeder [minderjarige] niet meer te zien krijgt indien zij niet naar de vader terug gaat. Zolang [minderjarige] bij de familie - de ouders - van de vader is geplaatst zal dit kind als speelbal worden ingezet en zal de dynamiek die steeds tussen de ouders is gezien in stand blijven. Er is een getuige van een mishandeling door de vader van de moeder die recent heeft plaatsgevonden en waarvan de moeder aangifte heeft gedaan. De vader ervaart echter dat alles hem is overkomen en dat hij slachtoffer van de situatie is. Verder is gebleken dat de vader en de moeder [minderjarige] buiten de omgangsmomenten om hebben gezien. De pleegouders zijn volledig op de hoogte van wat er allemaal speelt, maar zij blijven loyaal naar hun zoon. De GI heeft inmiddels een opvoedbesluit genomen. Volgens de GI kan [minderjarige] niet terug naar één van de ouders. Het is niet in het belang van [minderjarige] om een raadsonderzoek af te wachten. [minderjarige] wordt steeds ouder en krijgt steeds meer mee.
3.10.
De moeder voert - samengevat - het volgende aan.
De moeder stelt zich op het standpunt dat [minderjarige] voorlopig bij de pleegouders dient te blijven. Zij heeft met de pleegouders een goed contact. Een overplaatsing naar een ander, vreemd gezin zal te ingrijpend voor hem zijn. Aanvankelijk was het de wens van de moeder om [minderjarige] samen met de vader op te voeden, maar zij beseft nu dat dit niet mogelijk is. De relatie tussen de ouders is zeer wisselend en turbulent verlopen en heeft recent (opnieuw) geleid tot een forse mishandeling door de vader. De moeder heeft hierdoor wel twijfels gekregen of [minderjarige] op termijn bij de vader moet worden geplaatst. Voorkomen dient te worden dat er weer problemen tussen de ouders gaan ontstaan. Er dient eerst onderzoek te worden gedaan naar het perspectief van [minderjarige] . Tot die tijd zit hij goed op zijn plaats.
3.11.
De pleegouders voeren - samengevat - het volgende aan.
[minderjarige] heeft nooit iets meegekregen van de problemen tussen de ouders. Hij ontwikkelt zich bij de pleegouders goed en de pleegouders zijn ondanks hun leeftijd nog goed in staat om voor [minderjarige] te zorgen. De pleegouders hebben bovendien nog een zoon en een dochter, die kunnen bijspringen. De pleegouders staan open voor hulpverlening. De samenwerking met [instantie 2] en [instantie 3] verloopt goed, in tegenstelling tot de samenwerking met de GI. De pleegouders krijgen van de GI onvoldoende steun en zorg en zij waren aanvankelijk niet goed op de hoogte van wat er allemaal (tussen de ouders) speelde. De pleegouders hebben er verder vertrouwen in dat de vader zijn rust weer gaat terugvinden en dat hij op termijn in staat is om voor [minderjarige] te zorgen.
3.12.
De raad heeft, zakelijk weergeven, als volgt geadviseerd.
Zolang er sprake is van een veilige situatie voor Levi, dient er in beginsel eerst een onafhankelijk onderzoek te worden verricht naar het perspectief van [minderjarige] , voordat een besluit tot overplaatsing wordt genomen. Het moet duidelijk zijn of [minderjarige] binnen afzienbare termijn nog bij (één van) de ouders kan worden teruggeplaatst. Er ligt nog geen verzoek van de GI om een onderzoek naar een mogelijke gezagsbeëindigende maatregel te verrichten. Een overplaatsing van [minderjarige] naar een ander gezin is heel ingrijpend. Er moet op zijn minst enig draagvlak vanuit de pleegouders bestaan. Mogelijk kan eerst sprake zijn van een deeltijdplaatsing. De rol van de pleegouders en de mate waarin de pleegouders en de GI in staat zijn tot samenwerking is, gelet op de veiligheid van Levi, cruciaal voor de te nemen beslissing.
De overwegingen van het hof
in principaal en incidenteel appel
hoofdzaak
3.13.
Op grond van artikel 1:265i BW behoeft de gecertificeerde instelling de toestemming van de kinderrechter voor wijziging in het verblijf van een minderjarige die ten minste een jaar door een ander als [lees: dan] de ouder is opgevoed en verzorgd als behorende tot zijn gezin. De toestemming wordt door de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling verleend en slechts afgewezen indien de kinderrechter dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk oordeelt.
3.14.
Het hof sluit volledig aan bij de overwegingen van de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en beoordeling overneemt en tot de zijne maakt. Hieraan wordt nog het volgende toegevoegd.
3.15.
Uit de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht is gebleken dat er bij beide ouders sprake is van persoonlijke problematiek. [minderjarige] wordt hierdoor al geruime tijd ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd.
Wat betreft de moeder staat vast dat haar behandeling langere tijd zal duren, zodat wel duidelijk is dat [minderjarige] niet binnen afzienbare termijn bij haar kan worden geplaatst.
Wat betreft de vader is recent gebleken dat hij onder voorwaarden uit een voorlopige hechtenis is ontslagen, aangezien er sprake is van een ernstige verdenking van mishandeling van de moeder door de vader. Er zijn eerder verdenkingen geweest van geweld van de vader jegens de moeder, maar er is nu, naast het ernstig letsel dat bij de moeder is geconstateerd en door de curator is bevestigd, ook sprake van een getuige van die mishandeling. Tussen de ouders is al jarenlang sprake van een patroon van aantrekken en afstoten, waarbij de ouders regelmatig hebben aangegeven dat hun relatie definitief is geëindigd en zij vervolgens toch weer bij elkaar komen. Dit heeft tot veel escalaties geleid. Uit geluidsopnames is voorts gebleken dat [minderjarige] door de vader als middel is ingezet om de relatie te herstellen, onder dreiging dat de moeder [minderjarige] anders niet meer zou zien.
Indien [minderjarige] (op termijn) bij de vader wordt geplaatst, dan is er, gelet op het patroon dat de afgelopen jaren is gezien, een aanzienlijk risico dat de situatie tussen de ouders opnieuw escaleert en dat [minderjarige] hiervan getuige wordt. Daarbij vindt het hof het zeer zorgelijk dat de vader, alhoewel hij erkent dat hij aan zichzelf moet werken, zichzelf grotendeels als slachtoffer van de ontstane situatie ziet, waarbij hij zijn eigen aandeel in de situatie niet lijkt te erkennen. Zijn hulpvraag lijkt er enkel op gericht, te leren omgaan met de situatie die is ontstaan.
Het hof acht het verder van groot belang voor [minderjarige] , te waarborgen dat er tussen de moeder en [minderjarige] een onbelast contact kan plaatsvinden. Alhoewel de pleegouders goed voor [minderjarige] zorgen en [minderjarige] zich goed aan hen heeft gehecht, heeft het hof er onvoldoende vertrouwen in dat de pleegouders in staat zijn om zo nodig weerstand te bieden aan invloed van de zijde van hun zoon en om in hun rol als pleegouder een constructieve samenwerking met de GI aan te gaan. Gebleken is immers dat dit de afgelopen jaren onvoldoende is gelukt, terwijl het belang van [minderjarige] daar wel steeds om vroeg.
3.16.
Het voorgaande, alles in onderlinge samenhang beschouwd, leidt tot de conclusie dat het belang van [minderjarige] het niet noodzakelijk maakt om in het huidig pleegezin te blijven. Integendeel; het belang van [minderjarige] dat hij verzorgd en opgevoed zal worden in een neutraal pleeggezin weegt zwaarder. Het hof zal het beroep van de ouders daarom afwijzen.
Schorsingsverzoek
3.17.
Aangezien het hof tegelijktijdig op de verzoeken in de hoofdzaak en op het schorsingsverzoek beslist hebben de vader en de moeder geen belang meer bij hun schorsingsverzoek, zodat het hof het schorsingsverzoek in principaal en incidenteel hoger beroep zal afwijzen.
3.18.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3.19.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
in het principaal en incidenteel hoger beroep
zaaknummer 200.324.501/01
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht , van
9 februari 2023,
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte;
zaaknummer 200.324.501/02
wijst het schorsingsverzoek af;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, C.D.M. Lamers en M.I. Peereboom-van Drunick en is op 1 juni 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.