ECLI:NL:GHSHE:2023:1808

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 juni 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
200.324.540_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van een minderjarige met ernstige ontwikkelingsbedreiging

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder van de minderjarige [minderjarige], geboren in 2010. De moeder is in hoger beroep gegaan tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de minderjarige onder toezicht werd gesteld van de gecertificeerde instelling (GI) Stichting Jeugdbescherming regio [regio]. De rechtbank had op 18 januari 2023 besloten dat de minderjarige onder toezicht zou worden gesteld van de GI van 17 januari 2023 tot 17 juli 2023, vanwege een ernstige ontwikkelingsbedreiging. De moeder betwistte de noodzaak van deze ondertoezichtstelling en voerde aan dat zij de nodige hulpverlening voor haar kind al had geregeld.

Tijdens de mondelinge behandeling op 9 mei 2023 werd de moeder bijgestaan door haar advocaat, mr. M.S. Krol. De raad voor de Kinderbescherming, die als verweerder optrad, stelde dat de ondertoezichtstelling op goede gronden was uitgesproken, maar dat deze nu niet meer noodzakelijk was, gezien de positieve ontwikkelingen in de schoolgang van de minderjarige. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige inmiddels naar school gaat en dat de samenwerking tussen de moeder en de school goed verloopt.

Het hof oordeelde dat de gronden voor de ondertoezichtstelling ten tijde van de eerdere beschikking wel aanwezig waren, maar dat deze nu niet meer van toepassing zijn. De moeder heeft inmiddels de nodige stappen ondernomen om de ontwikkeling van haar kind te waarborgen. Het hof heeft daarom de beschikking van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en het verzoek van de raad afgewezen met ingang van 1 juni 2023, terwijl de eerdere periode van ondertoezichtstelling van 17 januari 2023 tot 1 juni 2023 werd bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 1 juni 2023
Zaaknummer : 200.324.540/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/388281 / JE RK 22-1713
in de zaak in hoger beroep van:
[moeder],
wonende te [woonplaats moeder] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F. Pool,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Oost-Brabant, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over de minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboortedag] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- Stichting Jeugdbescherming regio [regio] , ook handelend onder de naam Jeugd Veilig Verder, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Als informant wordt aangemerkt:
- [vader] , wonende te [woonplaats vader] , gemeente [gemeente] , hierna te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 18 januari 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 maart 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het verzoek van de GI (het hof begrijpt: de raad) om [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van één jaar af te wijzen dan wel in duur te bekorten.
2.2.
De raad heeft op 17 april 2023 een verweerschrift met productie bij het hof ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 mei 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. M.S. Krol, die waarnam voor mr. Pool;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet op de mondelinge behandeling verschenen.
2.3.1.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is [minderjarige] geboren.
De vader heeft [minderjarige] niet erkend. De moeder oefent het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
[minderjarige] woont bij de moeder.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 17 januari 2023 tot 17 juli 2023.
3.3.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten in hoger beroep
3.4.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat het volgende aan. Aan de wettelijke gronden voor een ondertoezichtstelling van [minderjarige] wordt niet voldaan. De moeder erkent de zorgen van de raad over de schoolgang van [minderjarige] , maar zij accepteert feitelijk de hulp die noodzakelijk is om de ernstige ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] weg te nemen. De moeder heeft zelf aan de bel getrokken bij [instantie 1] te [plaats 1] en [instantie 2] . Ook heeft zij steeds in contact gestaan met de leerplichtambtenaar. [minderjarige] had een ontheffing van de leerplicht, omdat hij door zijn problematiek niet kon meekomen op school.
De moeder heeft [minderjarige] ingeschreven bij het [school] in [plaats 2] waar hij sinds eind februari 2023 naar school gaat. Dit verloopt goed. [minderjarige] heeft nu structuur in zijn leven. Hij gaat nu nog vier dagdelen per week naar school. Op 16 mei 2023 vindt er een tussenevaluatie plaats. Dan wordt bekeken of er een uitbreiding kan komen naar hele dagen op school. De moeder heeft van school geen signalen gekregen dat [minderjarige] daar niet kan blijven.
[minderjarige] heeft inmiddels een intelligentieonderzoek gehad en er is gekeken naar zijn sociaal-emotionele belastbaarheid. Op 11 mei 2023 krijgt de moeder de uitslag van die onderzoeken.
In het verleden zijn verschillende vormen van hulpverlening niet van de grond gekomen of gestagneerd, maat niet door toedoen van de moeder. Er was bij voorbeeld sprake van vele wisselingen van begeleiders, met welke veranderingen [minderjarige] moeilijk kon omgaan.
De moeder ziet verder niet in hoe een dwangkader zal bijdragen aan het opstarten van extra hulpverlening. De raad heeft geen concreet plan en de ondertoezichtstelling zal de reeds ingezette hulpverlening alleen maar stagneren. De GI heeft geen plan van aanpak van de ondertoezichtstelling. Dat is in strijd met de Jeugdwet.
3.5.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling samengevat het volgende naar voren gebracht. Bij de feitelijke start van de ondertoezichtstelling had de moeder de inschrijving van [minderjarige] op het [school] al geregeld. De GI heeft gesproken met school. De school heeft de GI verteld dat het goed gaat met [minderjarige] , behalve één incident, maar dat is in goed overleg met de moeder opgelost.
In een normale situatie zou de GI eerst een systemisch onderzoek hebben ingesteld naar de vraag wat de achterliggende oorzaak is van het schoolverzuim van [minderjarige] . In deze zaak is dit onderzoek tot nu toe achterwege gebleven, omdat de moeder van mening was dat zij de problemen zelf kon oplossen, de vader dwars lag en geen informatie gaf en er een wisseling van gezinsvoogd heeft plaatsgevonden.
3.6.
De raad voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat het volgende aan. [minderjarige] gaat inmiddels naar school en de samenwerking tussen de moeder en school is goed. De ondertoezichtstelling is op goede gronden uitgesproken, maar is nu niet meer noodzakelijk.
Het oordeel van het hof
3.7.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.7.2.
Het hof is van oordeel dat ten tijde van de beschikking van de rechtbank voldaan werd aan de wettelijke gronden voor een ondertoezichtstelling. Niet in geschil is dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] . [minderjarige] is jarenlang niet naar school gegaan en hij heeft op cognitief en didactisch gebied een achterstand opgelopen. Daarnaast kampt [minderjarige] met kind eigen problematiek. Het hof is verder van oordeel dat ten tijde van de beslissing waarvan beroep de moeder onvoldoende in staat moest worden geacht om de zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] met vrijwillige hulpverlening, dus zonder ondertoezichtstelling, weg te nemen, nu het, ondanks haar inzet, niet gelukt was om passend onderwijs voor [minderjarige] te vinden. Ten tijde van de bestreden beschikking had de moeder weliswaar contact gelegd met het [school] in [plaats 2] , maar de inschrijving was nog niet definitief. Het hof is derhalve, evenals de rechtbank, van oordeel dat de moeder ondersteuning nodig had bij het vinden en regelen van een passende school voor [minderjarige] , gelet op het risico dat de aanmelding niet definitief zou worden. Dat de inschrijving bij het [school] naderhand uiteindelijk succesvol is gebleken is een gelukkige omstandigheid, die echter niet afdoet aan de onzekere situatie ten tijde van de bestreden beslissing.
Het hof is echter met de raad van oordeel dat de gronden voor een ondertoezichtstelling nu niet meer aanwezig zijn. [minderjarige] volgt sinds eind februari 2023 onderwijs op het [school] . Uit de informatie van de GI blijkt dat het goed gaat met [minderjarige] op school en dat de samenwerking tussen de school en de moeder constructief is. Gesteld noch gebleken is dat er voor het overige zorgen zijn over de opvoedingssituatie van [minderjarige] bij de moeder thuis.
3.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat - zoals door het hof tijdens de mondelinge behandeling reeds aangekondigd - de bestreden beschikking gedeeltelijk dient te worden vernietigd en het verzoek van de raad alsnog dient te worden afgewezen met ingang van 1 juni 2023.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt met ingang van 1 juni 2023 de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van
18 januari 2023,
en in zoverre opnieuw recht doende:
wijst met ingang van 1 juni 2023 alsnog af het inleidend verzoek van de raad;
bekrachtigt de genoemde beschikking over de periode van 17 januari 2023 tot 1 juni 2023;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost Brabant, afdeling civiel recht, team familie en jeugdrecht, ter attentie van het gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans - Wijn, C.D.M. Lamers en
M.I. Peereboom - van Drunick en is op 1 juni 2023 uitgesproken in het openbaar door
mr. C.D.M. Lamers in tegenwoordigheid van de griffier.