ECLI:NL:GHSHE:2023:1814

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 februari 2023
Publicatiedatum
2 juni 2023
Zaaknummer
20-001328-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de strafzaak van diefstal met geweld

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld voor diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen. De politierechter heeft de verdachte een gevangenisstraf van 6 maanden opgelegd, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij van € 2.250,00, bestaande uit materiële en immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 25 november 2019.

De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Het hof heeft het hoger beroep beoordeeld en vastgesteld dat de politierechter de verdachte vrijgesproken heeft van een tweede feit. Het hof oordeelt dat deze vrijspraak een beschermde vrijspraak betreft, waardoor er geen hoger beroep openstaat tegen deze vrijspraak. Het hof verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter voor het overige bevestigd, met aanvulling van de gronden ten aanzien van de bewijsmiddelen. De kwalificatie van het bewezenverklaarde is aangepast, waarbij het hof de diefstal met geweld heeft bevestigd. De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001328-22
Uitspraak : 8 februari 2023
VERSTEK (DNIP)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 10 juni 2022, in de strafzaak met parketnummer 01-136755-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
met als laatst opgegeven adres: [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen’, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten. Voorts heeft de politierechter de door de benadeelde partij [benadeelde] ingediende vordering tot schadevergoeding geheel en hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 2.250,00, bestaande uit € 1.500,00 aan vergoeding van materiële schade en € 750,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 november 2019. Ter hoogte van voornoemd geldbedrag is de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opgelegd.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter, voor zover aan het oordeel van het hof is onderworpen, zal bevestigen.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Blijkens de akte instellen hoger beroep d.d. 15 juni 2022 is het hoger beroep namens de verdachte onbeperkt ingesteld. De politierechter heeft de verdachte vrijgesproken van feit 2. Het hof is van oordeel dat deze vrijspraak een beschermde vrijspraak betreft.
Gelet op het bepaalde in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat nog aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – met aanvulling van de gronden ten aanzien van de bewijsmiddelen, die ingeval tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld worden opgenomen in een aanvulling op het arrest, doch met uitzondering van de kwalificatie van het bewezenverklaarde en met verbetering van de door de eerste rechter aangehaalde wetsartikelen.
De kwalificatie behoort te luiden als hieronder vermeld.
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – ten aanzien van de kwalificatie van het bewezenverklaarde en doet in zoverre opnieuw recht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. M.L.P. van Cruchten, voorzitter,
mr. F.P.E. Wiemans en mr. R.G.A. Beaujean, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. Koop, griffier,
en op 8 februari 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.