ECLI:NL:GHSHE:2023:1817

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 februari 2023
Publicatiedatum
5 juni 2023
Zaaknummer
20-001330-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in een strafzaak met geweld en diefstal

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1997, was in hoger beroep gegaan tegen een vonnis van 10 juni 2022, waarin hij was veroordeeld voor diefstal met geweld. De tenlastelegging betrof onder andere de diefstal van een horloge, een bankpas en een telefoon, waarbij geweld was gebruikt. Tijdens de zitting heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis van de politierechter zou worden bevestigd, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit. Het hof heeft echter geoordeeld dat het bewijs voldoende was om de verdachte schuldig te verklaren. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen het slachtoffer heeft beroofd in een hotel te Eindhoven, waarbij geweld is gebruikt. De verdachte heeft de bankpas van het slachtoffer gebruikt om geld te pinnen. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 200 dagen en heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij schadevergoeding is opgelegd voor zowel materiële als immateriële schade. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 36f, 57, 63, 311, 312 en 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001330-22
Uitspraak : 8 februari 2023
TEGENSPRAAK (ex. art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 10 juni 2022, in de strafzaak met parketnummer 01-136759-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal bevestigen.
Namens de verdachte is primair vrijspraak bepleit en subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd. Daarnaast is verweer gevoerd tegen de vordering van de benadeelde partij.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is bij inleidende dagvaarding van 19 oktober 2021 tenlastegelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 25 november 2019 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een horloge (merk Breitling), in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), heeft weggenomen met het oogmerk om deze/het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door meermalen voornoemde [slachtoffer] te slaan en/of die [slachtoffer] de weg te versperren althans te beletten weg te lopen en/of het horloge van de pols van voornoemde [slachtoffer] te trekken/halen;
2.
hij, op of omstreeks 25 november 2019 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een bankpas (ABN AMRO) en/of een telefoon/gsm (merk iPhone 8), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), heeft weggenomen met het oogmerk om deze/het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 25 november 2019 te Eindhoven, een bankpas (ABN AMRO) en/of een telefoon (merk iPhone 8), althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van deze/dit goed(eren) wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
3.
hij, op of omstreeks 25 november 2019 te Eindhoven een geldbedrag van 1.000 euro of daaromtrent, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door met een bankpas van voornoemde [slachtoffer] een geldbedrag te pinnen zonder dat hij, verdachte, daartoe de toestemming van voornoemde [slachtoffer] had;
4.
hij, op of omstreeks 25 november 2019 te Eindhoven, althans in Nederland, een geldbedrag (in totaal 4.000 euro), heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf, althans uit enig misdrijf;
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 primair, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij, op 25 november 2019 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een ander, een horloge (merk Breitling), die geheel aan [slachtoffer] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen voornoemde [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door tegen het hoofd van voornoemde [slachtoffer] te slaan en die [slachtoffer] de weg te versperren, althans te beletten weg te lopen en het horloge van de pols van voornoemde [slachtoffer] te halen;
2.
hij, op 25 november 2019 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, een bankpas (ABN AMRO) en een telefoon/gsm (merk iPhone 8), die geheel aan [slachtoffer] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3.
hij, op 25 november 2019 te Eindhoven, een geldbedrag van 1.000 euro, dat geheel aan [slachtoffer] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door met een bankpas van voornoemde [slachtoffer] een geldbedrag te pinnen zonder dat hij, verdachte, daartoe de toestemming van voornoemde [slachtoffer] had;
4.
hij, op 25 november 2019 in Nederland, een geldbedrag (in totaal 4.000 euro) heeft verworven, terwijl hij, verdachte, wist dat dat voorwerp – onmiddellijk – afkomstig was uit enig eigen misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
In de volgende bewijsmiddelen wordt – tenzij anders vermeld – telkens verwezen naar dossierpagina’s van het doorgenummerde einddossier van de politie, Oost-Brabant, District Eindhoven, Basisteam Eindhoven-Zuid, registratienummer PL2100- 2019244842, opgemaakt door [verbalisant 1] , hoofdagent van politie Eenheid Oost-Brabant, sluitingsdatum 7 april 2021, pagina’s 1 tot en met 86. Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 25 november 2019, met daarbij als bijlage een goederenoverzicht (dossierpagina’s 13 tot en met 17), voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
Ik ben door de verdachten zonder mijn toestemming daartoe door bedreiging met geweld gedwongen een goed af te geven wat mij geheel toebehoort. Ik verklaar u daaromtrent het volgende:
Op 25 november 2019 was ik in het [hotel] hotel te Eindhoven. Ik checkte rond 22.00 uur in bij de receptie en kreeg kamer 374 toegewezen. Vervolgens ben ik vrij snel daarna naar de bar Ozzo gegaan. Aldaar dronk ik een biertje en ging ik naar de rokersruimte. Daar zag ik aan een tafel drie jongens en een dame zitten. Ik merkte aan de hand van het gesprek dat zij voerden, dat één van de jongens niet bij het groepje hoorde. Ik ging nog een biertje aan de bar halen en hoorde vervolgens dat één van de jongens vroeg of ik erbij wilde komen zitten. De jongen die het vroeg, stelde zich voor als [medeverdachte 1] en de andere jongen als [medeverdachte 2] . De dame stelde zich voor als [medeverdachte 3] .
Ik ben naar het toilet geweest en op het toilet zag ik ineens [medeverdachte 2] binnenkomen.
Ik hoorde dat [medeverdachte 2] mij vroeg of ik zin had in een 'Nakkie', een snuifje cocaïne. Ik heb dus een snuifje, vermoedelijk cocaïne, genomen. Vervolgens zijn we weer terug naar de groep gegaan. Ik hoorde dat [medeverdachte 2] zei dat ik € 50,00 moest overmaken voor de cocaïne. Dit moest ik middels een 'Tikkie' overmaken. Vervolgens kwam het idee dat de dames even wilden douchen. Ik gaf mijn kamersleutel aan een van de dames zodat ze op mijn kamer konden gaan douchen. Ik bleef vervolgens met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] nog beneden in het restaurant. Vervolgens zijn we met zijn drieën ook naar mijn hotelkamer gegaan. Vanaf hier weet ik echt nog flarden. Ik heb later gezien op de beelden, die er zijn van het hotel, dat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en de twee dames regelmatig de kamer in- en uit kwamen lopen.
Vervolgens zag ik dat de dames de kamer uit liepen, hierna zag ik dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] mijn kamer weer in kwamen lopen. Ik hoorde dat [medeverdachte 2] zei dat ik even rustig moest gaan zitten.
Vervolgens zag ik dat [medeverdachte 1] met zijn rechter gebalde vuist richting mijn hoofd ging. Ik zag dat hij miste. Dit deed hij een aantal keer. Vervolgens probeerde ik weg te komen richting de uitgang van mijn kamer. Dit lukte niet, want voordat ik bij de deur kwam zag ik dat de jongens alweer voor me stonden. Vervolgens zei [medeverdachte 2] dat ik weer moest gaan zitten. Dit deed ik ook. Vervolgens weet ik dat [medeverdachte 1] mij op mijn hoofd geslagen heeft; ik voelde pijn op mijn voorhoofd. Ik zag dat [medeverdachte 2] wat verder van me weg stond dan [medeverdachte 1] daarom weet ik dat [medeverdachte 1] mij geslagen heeft. Uiteindelijk voelde en zag ik dat ze beiden mijn horloge van het merk Breitling van mijn pols afhaalden. Ik was zo bang dat ik dacht dat ze misschien wel een mes zouden trekken of iets dergelijks.
Vervolgens zag ik dat ze beiden mijn kamer verlieten. Vervolgens heb ik alle moed bij elkaar verzameld om naar de beveiliging van het hotel te lopen en daar mijn verhaal te doen.
Hierna is de politie gebeld en hebben ze samen met de beveiliging de beelden bekeken. Later bleek dat mijn telefoon en mijn bankpas weggenomen waren. Het betreft een iPhone 8, zwart van kleur, en mijn bankpas van de bank ABN AMRO met het rekeningnummer: [rekeningnummer 1] , met het pasnummer [nummer] .
Vervolgens belde ik de bank om mijn bankpas te blokkeren en zij zeiden mij dat er
€ 10.000,00 overgemaakt was van mijn spaarrekening naar mijn lopende rekening. En dat er vervolgens € 5.000,00 van mijn lopende rekening gepind was.
Ik ga nu de informatie geven wat ik van de personen weet, doordat ze me dit verteld hebben of ik zag hoe ze eruitzagen.
[medeverdachte 1] :
  • zei dat hij Marokkaans was en had een Marokkaans accent;
  • zijn haren waren aan de zijkanten opgeschoren en de bovenkant had hij een knotje;
  • droeg een zwart trainingspak.
[medeverdachte 2] :
  • droeg een grote jas met een wollen kraag;
  • ik hoorde dat hij goed Nederlands sprak. Brabants accent en gebruikte wel straattaal;
  • kort donkerblond haar;
  • hij was stevig gebouwd.
2.
Het proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 4 december 2019, met daarbij als bijlage een bankafschrift en foto van het IMEI-nummer van de iPhone (dossierpagina’s 18 tot en met 21), voor zover inhoudende als aanvullende verklaring van [slachtoffer] , afgelegd op 27 november 2019:
Ondanks flinke hoofdpijn de afgelopen dagen (door de klap) gaat het wel wat beter weer. Ik heb mijn bankgegevens opgevraagd en hierdoor wordt duidelijk dat er tweemaal € 2.000,00 is overgemaakt naar [medeverdachte 1] en eenmaal € 1.000,00 gepind is. Daar staat ook het adres van de pinautomaat ( [adres 2] om 1.10 op 25-11 (
het hof begrijpt: [adres 2] om 1.10 uur op 25-11-2019)en het rekeningnummer ( [rekeningnummer 2] ) van de daders op. Daarnaast heb ik nog de doos van mijn telefoon gevonden met daarop het IMEI-nummer: [IMEI nummer] .
De bij dit proces-verbaal van verhoor gevoegde bijlage ‘Bij- en afschrijvingen resultaat’ (dossierpagina 20), voor zover inhoudende:
Studentenrekening. Tenaamstelling: [slachtoffer]
Nummer: 62 72 03.531
- Boekdatum 25-11-2019: 25.11.19 / 01.10, [adres 2] , pas [nummer] Eindhoven, Geldautomaat opname. Bedrag af: 1.000,00 EUR;
- Boekdatum 25-11-2019: SEPA Overboeking. IBAN: [rekeningnummer 2] . Naam: [medeverdachte 1] . Bedrag af: 2.000,00 EUR;
- Boekdatum 25-11-2019: SEPA Overboeking. IBAN: [rekeningnummer 2] . Naam: [medeverdachte 1] . Bedrag af: 2.000,00 EUR;
- Boekdatum 25-11-2019: SEPA Overboeking. IBAN: [rekeningnummer 3] . Naam: [slachtoffer] . Bedrag bij: 10.000,00 EUR;
- Boekdatum 25-11-2019: SEPA iDEAL, IBAN: [rekeningnummer 4] , Naam: SNS Betaalverzoek. Omschrijving: [rekeningnummer 5] AGALLO, Kenmerk: 25-11-2019 00:07. Bedrag af: 50,00 EUR.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 januari 2020 (dossierpagina 22), inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] :
Op maandag 25 november 2019, omstreeks 04.30 uur, kregen wij, verbalisanten, de opdracht van het operationeel centrum om te gaan naar het [hotel] hotel, gelegen aan de [locatie] te Eindhoven. Daar zou een man zitten die twee jongens en twee meisjes had ontmoet. Hij zou met deze mensen naar de hotelkamer zijn gegaan. Hierna zou hij bestolen zijn van zijn bankpas en telefoon. Omstreeks 04.35 uur, waren wij ter plaatse. Wij hoorden van de nachtportier dat de man van kamer 374 mishandeld en bestolen was van zijn bankpas. De man die mishandeld zou zijn, zat op dat moment aan de bar. De nachtportier had voordat wij ter plaatse kwamen, de camerabeelden al bekeken. Hij gaf aan dat hij de personen (daders) op de camerabeelden zag. Hij bekeek de camerabeelden opnieuw naast ons en hij gaf aan dat hij zag dat deze personen in een voertuig stapten. Dit voertuig was voorzien van kenteken [kenteken] .
4.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 16 december 2020 (dossierpagina’s 78 tot en met 82), voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte 3] :
V = Vraag verbalisant
A = Antwoord verdachte
V: Wat is je naam?
A: [medeverdachte 3]
V: Met wie was je in de nacht van zondag op maandag 25 november 2019 in het [hotel] hotel, gelegen aan de [adres 3] ?
A: Met [medeverdachte 4] . Er waren nog meer bij, maar ik wil daar verder niet op antwoorden.
V: Wie is [medeverdachte 2] en waar ken je hem van?
A: Hij is de broer van [medeverdachte 4] .
O: Er zijn beelden dat je de lift komt uitgelopen.
V: Wat wil je daarover verklaren?
A: Het is toch logisch als je naar boven gaat met de lift, dat je dan ook weer uit de lift komt.
5.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 8 april 2020 (dossierpagina's 59 tot en met 64), voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte 4] :
V = Vraag verbalisant
A = Antwoord verdachte
V: Wat is je naam?
A: [medeverdachte 4]
V: Ben je in het bezit van een voertuig.
A: Ja, ik ben in het bezit van een lichtblauwe Fiat Seicento uit 2001 en mijn kenteken is [kenteken] .
V: Wat deed je in de nacht van zondag op maandag 25 november 2019 in het [hotel] hotel, gelegen aan de [adres 3] ?
A: Ik heb daar een drankje gedaan met een vriendin van mij.
O: Je was met [medeverdachte 3]
(het hof begrijpt: [medeverdachte 3] )in het [hotel] te Eindhoven?
A: Ja. (...) Mijn broer [medeverdachte 2]
(het hof begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 2] )is mee naar het [hotel] gegaan.
6.
Het schade-onderbouwingsformulier van Slachtofferhulp Nederland (pagina 1 tot en met 4), opgesteld door M. van der Hoek, medewerker Slachtofferhulp Nederland:
Benadeelde had als gevolg van het geweld een bult op zijn voorhoofd. Benadeelde heeft een dag veel last van hoofdpijn gehad.
7.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 april 2020 (dossierpagina’s 29-30), met als bijlage identificerende gegevens art. 126 NC van de ING-Bank, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
Van de rekening van de aangever was geld overgemaakt naar een voor hem onbekend rekeningnummer onder de naam " [medeverdachte 1] ". Het geld werd overgemaakt naar de rekening:
[rekeningnummer 2] .
Op vrijdag 7 februari 2020 ontving ik van de afdeling Juridische Uitleveringen van de ING-Bank de uitlevering van de door mij opgemaakte vordering. Ik zag dat de eerder vernoemde rekening op naam gesteld was van: [verdachte] , geboren op 16-01-1997, woonachtig aan [adres 1] .
Verdachte: [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats]
8.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 januari 2020 (dossierpagina 25), met als bijlagen twee printscreens, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
Uit onderzoek was gebleken dat er op 25 november 2019 omstreeks 01.10 uur, gepind was met een weggenomen pinpas. Er was gepind bij de pinautomaat aan [adres 2] .
Ik, [verbalisant 4] , bekeek de reeds eerder gevorderde beelden en zag dat er volgens de beelden om 01:11:23 uur een man bij de pinautomaat stond. Ik kan de man als volgt omschrijven:
- Man;
- Noord Afrikaans uiterlijk;
- Ongeveer 20 jaar oud;
- Donkere haren;
- Opvallend dikke wenkbrauwen;
- Volledig in het donker gekleed;
- Zwarte capuchon over zijn hoofd;
- Zwarte trainingsbroek met 2 witte strepen aan de zijkant.
Ik zag dat dezelfde persoon, om 02:43:39 uur, wederom bij de pinautomaat stond. Ik zag dat deze persoon de eerste keer zijn gezicht probeerde te bedekken, kennelijk om een herkenning onmogelijk te maken. Ik zag dat deze persoon de tweede keer goed zichtbaar in beeld kwam.
Van deze beelden zijn 2 printscreens bij dit proces-verbaal gevoegd.
9.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 januari 2020 met als bijlagen printscreens van bewakingsbeelden (dossierpagina’s 32 tot en met en 38), inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
Op woensdag 29 januari 2020 was ik, verbalisant [verbalisant 4] , belast met het tactisch onderzoek naar een diefstal met geweld welke op 25 november 2019 had plaatsgevonden in het hotel [hotel] , gelegen aan [adres 3] .
Ik bekeek vervolgens de gevorderde en verstrekte bewakingsbeelden van het hotel. Ik zag dat op één van de beelden 2 vrouwen de lift uit kwamen gelopen.
Ik heb vervolgens nog meer beelden van binnen in het hotel bekeken. Ik zag dat er tevens 2 mannen uit de lift gelopen kwamen, afzonderlijk van de 2 vrouwen. Van deze 2 mannen heb ik een printscreen bij dit proces-verbaal gevoegd.
10.
De eigen waarneming van het hof van de foto (dossierpagina 37) die als bijlage bij het zojuist genoemde proces-verbaal van bevindingen (dossierpagina 32) is gevoegd en van de foto’s (dossierpagina’s 26 en 27) die als bijlagen zijn gevoegd bij het proces-verbaal van bevindingen op dossierpagina 25, inhoudende:
Het hof neemt op de foto op dossierpagina 37 twee mannen waar die uit een lift stappen. De man rechts op de foto is een blanke man met een donkere jas met lichtkleurige kraag. De man links op de foto is een getinte man, heeft donker haar, draagt een zwart gewatteerd jack/bodywarmer, een zwarte capuchon en een zwarte broek met witte verticale strepen aan de zijkant en een driehoekig logo dat sterke gelijkenissen vertoont met het logo van het merk Adidas.
Het hof neemt op de printscreens van de camerabeelden van de pinautomaat aan [adres 2] op dossierpagina’s 26 (25-11-2019, 01:11 uur) en 27 (25-11-2019, 02:43 uur) telkens een man waar met een donker gewatteerd jack/bodywarmer en donkere capuchon. Op de foto op dossierpagina 26 houdt de man zijn gezicht gedeeltelijk bedekt. Te zien is dat hij donkere wenkbrauwen heeft. Te zien is op de rechtermouw een driehoekig logo met de letters: “ADIDA”. Op de foto op dossierpagina 27 is het gezicht van de man zichtbaar. De man heeft een getinte huidskleur, donker haar en donkere wenkbrauwen. Het hof neemt waar dat de op de beide foto’s zichtbare bovenkleding van de personen op dossierpagina’s 26 en 27 hetzelfde is.
Het hof neemt tevens sterke gelijkenissen waar tussen het uiterlijk en de kleding van de man op de foto op dossierpagina 37 en de man op de foto op dossierpagina 27 en tussen de kleding van de man op dossierpagina 37 en die van de man op dossierpagina 26.
11.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 april 2020 (dossierpagina 55), inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 5] :
Op 9 maart 2020 was ik, verbalisant [verbalisant 5] , belast met het verhoor van verdachte [verdachte] . Dit verhoor werd afgenomen middels videobellen via WhatsApp.
Ik zag dat er een proces-verbaal van bevindingen in het dossier zat met registratienummer 2019244842-8. Ik zag dat er in het proces-verbaal van bevindingen stond omschreven dat er op de foto, die achter dat proces-verbaal zat, de persoon stond die geld gepind zou hebben van de rekening van het slachtoffer
(het hof begrijpt: [slachtoffer] ).
Ik, [verbalisant 5] , zag dat de persoon op de foto die ik had gezien
(het hof begrijpt: de foto van de man bij de pinautomaat op dossierpagina 27, gevoegd als bijlage bij voornoemd proces-verbaal van bevindingen)sterke gelijkenissen vertoonde met de persoon die ik op de telefoon zag, de persoon waarmee ik aan het videobellen was.
Verdachte: [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats]
12.
Een geschrift, inhoudende een e-mail d.d. 4 juni 2022 van verdachte (met als afzender de naam[medeverdachte 1]) aan zijn raadsman ten behoeve van de zitting in eerste aanleg, die als bijlage is gevoegd aan het proces-verbaal ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 10 juni 2022.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging verzocht om vrijspraak van de tenlastegelegde feiten nu er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen. Daartoe is – op gronden zoals verwoord in de pleitnota – onder andere aangevoerd dat er naast de aangifte geen enkel steunbewijs voor de tenlastegelegde feiten voorhanden is.
Allereerst heeft de verdediging ten aanzien van de diefstal met geweld van het horloge – kort gezegd – aangevoerd dat er bij [slachtoffer] geen letsel geconstateerd is en dat er geen steunbewijs is voor het wegnemen van het horloge, het dreigen met geweld of het blokkeren van de kamerdeur. Met betrekking tot de diefstal van de telefoon heeft de verdediging gesteld dat er evenmin (voldoende) bewijs voorhanden is. Daarnaast blijkt niet uit het dossier hoe men aan de pincode van [slachtoffer] is gekomen. Dat [slachtoffer] zijn pincode heeft moeten afstaan (door geweld of dreiging daarmee) volgt niet uit de aangifte.
Resumerend is er volgens de raadsman van de verdachte enkel een aangifte en de vaststelling dat er (tweemaal) een geldbedrag is overgemaakt van de rekening van aangever naar de rekening van de verdachte en dat er vervolgens een geldbedrag gepind is van de rekening van aangever.
Ten aanzien van de rol van de verdachte bij de tenlastegelegde feiten heeft de verdediging bepleit dat enkel kan worden vastgesteld dat er (tweemaal) een geldbedrag is overgemaakt naar de rekening van de verdachte. Volgens de raadsman is hiermee niet gezegd dat de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde ook op de plaats delict aanwezig is geweest. Daarnaast blijkt niet uit het dossier dat de verdachte de door [slachtoffer] genoemde “ [medeverdachte 1] ” is. De verdachte heeft een andere voornaam en het door [slachtoffer] opgegeven signalement komt niet overeen met dat van de verdachte of is volgens de verdediging te algemeen om op basis daarvan te oordelen dat de verdachte erbij is geweest. De camerabeelden tonen een man die volgens de politie gelijkenissen heeft met de verdachte, maar hier is volgens de verdediging geen sprake van herkenning. Bovendien zijn de overeenkomsten pas geconstateerd nadat de verdachte via het opvragen van bankgegevens in beeld was gekomen.
Het feit dat er naar de rekening van de verdachte geld is overgemaakt, maakt volgens de raadsman van de verdachte niet dat geoordeeld kan worden dat de verdachte als medepleger betrokken is geweest bij hetgeen die nacht zou hebben plaatsgevonden.
Mede gelet op de (e-mail)verklaring van de verdachte over de achtergrond van de bijschrijving van geld op zijn rekening, is er onvoldoende bewijs om (eenvoudig) witwassen aan te nemen. De verdachte vond het niet vreemd dat er geld was bijgeschreven op zijn rekening en daarom wist of hoefde hij niet te weten dat de bijgeschreven bedragen (middellijk of onmiddellijk) van misdrijf afkomstig waren.
De verdediging heeft het hof om vrijspraak verzocht omdat niet – buiten redelijke twijfel – bewezen kan worden verklaard dat de verdachte de “ [medeverdachte 1] ” is die aanwezig is geweest in het hotel te Eindhoven, terwijl evenmin kan worden vastgesteld dat de rol van de verdachte voldoende significant is geweest om te kunnen spreken van medeplegen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof heeft geen redenen om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de hiervoor weergegeven inhoud van de tot het bewijs gebezigde verklaringen en overige bewijsmiddelen. Daaruit leidt het hof het volgende af. Op 25 november 2019 is het slachtoffer met 2 mannen, die zich hadden voorgesteld als [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , naar zijn hotelkamer gegaan. [slachtoffer] moest van [medeverdachte 2] even rustig gaan zitten.
Aldaar heeft [medeverdachte 1] geprobeerd om hem te slaan. Toen het slachtoffer wilde vluchten, is hem de vlucht belemmerd door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Nadat het slachtoffer vervolgens op verzoek van [medeverdachte 2] weer ging zitten werd hij door [medeverdachte 1] op zijn hoofd geslagen; het slachtoffer voelde hierdoor pijn op zijn voorhoofd. Het slachtoffer voelde en zag vervolgens dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn horloge (van het merk Breitling) van zijn pols haalden. Later bleek dat ook zijn telefoon en bankpas waren weggenomen.
Blijkens de informatie van de ABN AMRO bank is er eerst geld van de spaarrekening overgeboekt naar de betaalrekening van het slachtoffer en is er vervolgens tweemaal € 2.000,00 van de betaalrekening van het slachtoffer overgeschreven naar een bankrekening onder vermelding van ‘naam: [medeverdachte 1] ’ en is er die nacht omstreeks 01.10 uur eenmaal € 1.000,00 van de betaalrekening van het slachtoffer gepind.
De vraag waar het hof zich voor ziet gesteld is of de verdachte de door het slachtoffer genoemde [medeverdachte 1] is geweest.
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, beantwoordt het hof die vraag bevestigend en acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan. Het hof overweegt hierover in het bijzonder het volgende.
In het dossier bevindt zich een foto van twee mannen
(dossierpagina 37) die uit de lift van het hotel [hotel] in Eindhoven stappen. Het hof heeft uit eigen waarneming vastgesteld dat de getinte man met het donkere haar, de opvallende wenkbrauwen en het zwarte jack/bodywarmer, sterke gelijkenissen vertoont met de man die om 01.11 en 02.43 uur bij de pinautomaat wordt gezien aan [adres 2] . Omstreeks 01.10 uur pint deze man met de pinpas (pasnummer [nummer] ) van het slachtoffer geld van de betaalrekening van het slachtoffer. Het hof heeft daarbij ook gelet op het door verbalisant [verbalisant 4] beschreven signalement van de man op camerabeelden van de pinautomaat, waarbij door verbalisant [verbalisant 4] ook nog wordt gezien dat de man bij de pinautomaat een zwarte broek met witte strepen draagt, terwijl een soortgelijke (trainings)broek is te zien op de liftfoto op dossierpagina 37 en ook de aangever bij het opgeven van het signalement van ‘ [medeverdachte 1] ’ benoemt dat de man een zwart trainingspak droeg.
Verbalisant [verbalisant 5] heeft verdachte middels videobellen gehoord op 9 maart 2020. Volgens verbalisant [verbalisant 5] vertoonde de persoon op de foto bij de pinautomaat sterke gelijkenissen met de verdachte.
Voorts is gebleken dat er die nacht geld van de rekening van het slachtoffer is overgemaakt naar een rekening met als naamsvermelding “ [medeverdachte 1] ”. Deze rekening stond op naam van de verdachte. De verdachte heeft ten behoeve van de zitting in eerste aanleg een e-mail d.d. 4 juni 2022 gezonden, met als afzender de naam:
[medeverdachte 1].
Het hof is van oordeel dat voornoemde omstandigheden in onderling verband en samenhang beschouwd schreeuwen om een verklaring van de verdachte. Bij de politie heeft hij zich, net als medeverdachte [medeverdachte 2] , op zijn zwijgrecht beroepen. Eerst ter terechtzitting in eerste aanleg, waar de verdachte niet is verschenen, is door de verdediging een e-mail van de verdachte aan zijn raadsman d.d. 4 juni 2022 overgelegd waarin de verdachte opmerkt:
“Enige wat ik er over kan zeggen is ik moest nog van iemand geld krijgen, en die zei dat die dat wel in orde zou maken via een rekening van een vriend/vriendin van hem. Vandaar dat ik ook niet raar opkeek toen zo een bedrag op mijn rekening verscheen.... Verder ben ik niet op de genoemde plaatsen geweest op die datum en ben ik ook helemaal niet betrokken bij het hele gebeuren.”In hoger beroep is de verdachte evenmin ter terechtzitting verschenen.
Het hof acht voornoemde schriftelijke verklaring van de verdachte, die eerst in juni 2022 is overgelegd, niet concreet en niet verifieerbaar en ook overigens niet geloofwaardig. Het hof schuift deze verklaring dan ook terzijde.
Gelet op de omstandigheden dat:
  • de mannen die te zien zijn op camerabeelden van de lift in het hotel [hotel] te Eindhoven door het slachtoffer worden herkend als degenen die hem hebben beroofd en die zichzelf aan hem hadden voorgesteld als [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ,
  • een van deze mannen sterke gelijkenissen vertoont met de man die die nacht te zien is bij de pinautomaat en die met de bankpas van het slachtoffer geld heeft gepind;
  • de man bij de pinautomaat tevens sterke gelijkenissen vertoont met verdachte;
  • van de rekening van het slachtoffer tweemaal een geldbedrag van € 2.000,00 op de bankrekening van de verdachte is overgemaakt onder vermelding van ‘naam: [medeverdachte 1] ’, en
de verdachte zich volgens een e-mail aan zijn raadsman d.d. 4 juni 2022 – ter terechtzitting in eerste aanleg door de verdediging overgelegd – ook wel presenteert als “ [medeverdachte 1] ”, is het hof van oordeel dat het niet anders kan zijn dat de verdachte de persoon is geweest die door de aangever als “ [medeverdachte 1] ” wordt aangeduid en die de tenlastegelegde feiten (waarvan de feiten 1 en 2 samen met medeverdachte [medeverdachte 2] ) heeft begaan.
Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de verdachte voor de redengevende omstandigheden waaruit zijn betrokkenheid bij het tenlastegelegde blijkens de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden volgt, geen aannemelijke, de redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven. Dat niet is komen vast te staan hoe de verdachte aan de pincode/inloggegevens van onlinebankieren van het slachtoffer is gekomen en dat het slachtoffer hierover niets heeft verklaard, doet hier naar het oordeel van het hof niet aan af.
De voor het overige door de verdediging gevoerde bewijsverweren vinden reeds hun weerlegging in de bewijsmiddelen. De gevoerde verweren, strekkende tot vrijspraak, worden derhalve verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het onder 2 primair bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

diefstal door twee of meer verenigde personen.

Het onder 3 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.
Het onder 4 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

eenvoudig witwassen.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De verdediging heeft het hof, in geval het hof komt tot een bewezenverklaring, verzocht om – gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte – geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf, maar een taakstraf dan wel een alternatieve straf op te leggen.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een viertal vermogensdelicten (diefstal met geweld, gepleegd door twee of meer verenigde personen, diefstal, gepleegd door twee of meer verenigde personen, diefstal door middel van valse sleutels en eenvoudig witwassen).
Aangever is in goed vertrouwen met verdachte en medeverdachte wat gaan drinken en is daarop in een hotelkamer bestolen van zijn horloge, telefoon en bankpas. Daarbij is ook geweld gebruikt. Dit is een heel naar feit. Voor het slachtoffer moet dit een angstige en schokkende gebeurtenis zijn geweest. De ervaring leert dat slachtoffers van dit soort delicten vaak nog gedurende lange tijd de psychisch nadelige gevolgen daarvan ondervinden.
Verdachte heeft na de diefstal de bankpas gebruikt om geld van de bankrekening van aangever te stelen. Daarnaast heeft hij geld witgewassen door overboeking van de bankrekening van aangever naar zijn eigen bankrekening. Het gaat daarbij om grote geldbedragen.
De verdachte heeft bij het plegen van de vermogensdelicten alleen rekening gehouden met zijn eigen gewin en heeft getoond geen respect te hebben voor andermans eigendommen. Tevens heeft hij zich niet bekommerd om het gegeven dat dergelijke misdrijven schade en gevoelens van onveiligheid veroorzaken bij de slachtoffers. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezenverklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 2 december 2022, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij voorafgaand aan het bewezenverklaarde eerder ter zake van een vermogensdelict onherroepelijk is veroordeeld. Verdachte liep ten tijde van het bewezenverklaarde in een proeftijd van deze eerdere veroordeling. Het hof rekent dit de verdachte aan. De onvoorwaardelijke taakstraf die aan de verdachte bij deze eerdere veroordeling was opgelegd, was ten tijde van het bewezenverklaarde door hem reeds geheel verricht. Dat betekent dat artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Eveneens is uit het uittreksel Justitiële Documentatie gebleken dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Namens de verdachte is in dat kader naar voren gebracht dat hij op dit moment als zzp’er voor het COA (fulltime) als straatcoach werkzaam is en dat hij minderjarige asielzoekers begeleidt en bij zijn ouders woont.
Naar het oordeel van het hof kan in het bijzonder gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Alles afwegende is het hof, met de politierechter en de advocaat-generaal, van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden, passend is.
Redelijke termijn
Ten aanzien van de berechting binnen een redelijke termijn overweegt het hof het volgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak het volgende.
Het hof stelt vast dat de verdachte in deze zaak door de politie voor het eerst is verhoord op 9 april 2020, terwijl de rechtbank op 10 juni 2022 vonnis heeft gewezen. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Het hof neemt het eerste verhoor van de verdachte als uitgangspunt voor het begin van de redelijke termijn. Aldus is de redelijke termijn met 2 maanden overschreden in eerste aanleg.
In hoger beroep is geen sprake van een overschrijding, nu namens de verdachte op 15 juni 2022 appel is ingesteld en het hof arrest wijst op 8 februari 2023, derhalve binnen een termijn van 2 jaar.
Gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg zal het hof in plaats van een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van 200 dagen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 7.250,00, bestaande uit een bedrag van € 1.500,00 aan materiële schade (ter zake van het gestolen horloge) en € 750,00 (ter zake van lichamelijke klachten en psychische klachten) ten aanzien van feit 1 en een bedrag van € 5.000,00, bestaande uit materiële schade (ter zake van gestolen geldbedragen van tweemaal € 2.000,00 en eenmaal € 1.000,00) ten aanzien van feiten 3 en 4, telkens te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep geheel toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Omdat de verdediging om vrijspraak van het tenlastegelegde heeft verzocht dient de vordering van de benadeelde partij volgens de raadsman van de verdachte niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Ingeval van enige bewezenverklaring van het ten laste gelegde heeft de raadsman zich ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding gerefereerd aan het oordeel van het hof.

Feit 1

De materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.500,00. Dat bedrag ziet op de waarde van zijn weggenomen horloge van het merk Breitling. Er is aldus sprake van een rechtstreeks verband tussen de handelwijze van de verdachte en zijn mededader en de ontstane materiële schade.
Het toe te wijzen bedrag aan materiële schade zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke vanaf 25 november 2019, zijnde de datum waarop de schade is toegebracht en ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening. Nu sprake is van het in vereniging plegen van de diefstal van het horloge zijn de verdachte en de medeverdachte ieder hoofdelijk aansprakelijk voor de schade.
De immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voorts voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, ter zake van lichamelijk letsel, overige lichamelijke klachten en psychische gevolgen. Het onder 1 bewezenverklaarde heeft bij de benadeelde partij concentratieproblemen, paniekaanvallen, een bult op zijn voorhoofd en hoofdpijn veroorzaakt. Het hof houdt bij de vaststelling van de schadevergoeding rekening met alle relevante omstandigheden van het geval en begroot de immateriële schade op een bedrag van € 750,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 november 2019, zijnde de datum waarop de schade is toegebracht en ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening. Het hof heeft bij de schadebegroting mede gelet op bedragen die in soortgelijke gevallen worden toegewezen. Verdachte is met zijn mededader ook ter zake van de veroorzaakte immateriële schade hoofdelijk aansprakelijk.

Feiten 3 en 4

Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het onder 3 en 4 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 5.000,00. Dat bedrag heeft betrekking op het naar de rekening van de verdachte overgemaakte geldbedrag (tweemaal € 2.000,00) en het door de verdachte gepinde geldbedrag (eenmaal € 1.000,00) van de bankrekening van de benadeelde partij. Er is aldus sprake van een rechtstreeks verband tussen de handelwijze van de verdachte en de ontstane materiële schade.
Het toe te wijzen bedrag aan materiële schade zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 november 2019, zijnde de datum waarop de schade is toegebracht en ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten. Beide kostenposten worden tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel

Feit 1

Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte en zijn mededader rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 2.250,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte hoofdelijk de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.

Feiten 3 en 4

Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het onder 3 en 4 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 5.000,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 57, 63, 311, 312 en 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 primair, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 primair, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
200 (tweehonderd) dagen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.250,00 (tweeduizend tweehonderdvijftig euro) bestaande uit € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s)
hoofdelijkvoor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 november 2019 tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.250,00 (tweeduizend tweehonderdvijftig euro) bestaande uit € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 november 2019 tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 32 (tweeëndertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 3 en 4 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.000,00 (vijfduizend euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 november 2019 tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het onder 3 en 4 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 5.000,00 (vijfduizend euro) als vergoeding voor materiële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 november 2019 tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 60 (zestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. M.L.P. van Cruchten, voorzitter,
mr. F.P.E. Wiemans en mr. R.G.A. Beaujean, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. Koop, griffier,
en op 8 februari 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.