ECLI:NL:GHSHE:2023:1884

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 juni 2023
Publicatiedatum
8 juni 2023
Zaaknummer
200.322.471_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de gezagsbeëindiging van een minderjarige met ernstige problematiek

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige dochter, geboren in 2006. De moeder, die op een geheim adres woont, was in hoger beroep gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, waarin haar gezag over de minderjarige was beëindigd. De rechtbank had geoordeeld dat de moeder niet in staat was om haar opvoedingsverantwoordelijkheid te dragen, gezien de zeer ernstige problematiek van de minderjarige, die onder toezicht stond van de gecertificeerde instelling (GI) en in een gesloten accommodatie verbleef.

Tijdens de mondelinge behandeling op 16 maart 2023 heeft het hof de moeder, de raad voor de kinderbescherming en de GI gehoord. De moeder voerde aan dat zij in staat was om in overleg met de instanties belangrijke beslissingen te nemen over haar dochter, terwijl de raad en de GI stelden dat de moeder niet in staat was om de nodige kaders te bieden en dat de situatie van de minderjarige ernstig was. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige in haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor haar verzorging en opvoeding te dragen.

Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het gezag van de moeder over de minderjarige is beëindigd. Het hof oordeelde dat het belang van de minderjarige zwaarder weegt dan het belang van de moeder bij het behoud van haar gezag. De moeder kan nog steeds betrokken worden bij beslissingen over haar dochter, maar de voogdij blijft bij de GI, die de noodzakelijke zorg en begeleiding moet bieden.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 8 juni 2023
Zaaknummer : 200.322.471/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/309251 / FA RK 22-3432
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.C.J. van Pol,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] (Duitsland).
Als belanghebbende in deze zaak wordt aangemerkt:
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd en kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 15 november 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 februari 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
I. het verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag van de moeder alsnog af te wijzen;
II. een omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige] vast te stellen, in die zin, dat er minimaal één keer per twee weken twee uur omgang tussen hen zal plaatsvinden.
2.2.
Bij verweerschrift met één productie, ingekomen ter griffie op 8 maart 2023, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, eventueel onder aanvulling en/of verbetering van de gronden.
2.3.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 9 maart 2023, heeft de raad verzocht (naar het hof begrijpt:) de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 maart 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Van Pol;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.4.1.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt. De voorzitter heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden met [minderjarige] gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 1 november 2022;
  • het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de moeder op 14 maart 2023.
2.6.
Na de mondelinge behandeling van het hof heeft de advocaat van de moeder op 2 mei 2023 een V8-formulier ingediend. Hierin deelt zij het hof mede dat zich na de mondelinge behandeling in hoger beroep in de onderhavige zaak een wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan. [minderjarige] verblijft – met uitdrukkelijke toestemming van de GI – sinds circa een week na de mondelinge behandeling bij de moeder.
Het hof heeft geconstateerd dat er inderdaad sprake is van een wijziging van omstandigheden waarop het hof nader dient in te gaan. Het hof heeft daarom de raad en de GI om een nadere schriftelijke reactie gevraagd.
De raad en de GI hebben bij brieven van 16 mei 2023 respectievelijk 23 mei 2023 gereageerd.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de moeder is [minderjarige] geboren.
De moeder oefent van rechtswege het gezag over [minderjarige] uit.
3.1.1.
De moeder heeft de Oostenrijkse nationaliteit.
[minderjarige] heeft de Duitse en Oostenrijkse nationaliteit.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 22 februari 2022 onder toezicht van de GI.
[minderjarige] is op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 6 juli 2022 uit huis geplaatst in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp.
[minderjarige] heeft tot circa een week na de mondelinge behandeling in hoger beroep in de accommodatie voor gesloten jeugdzorg [accommodatie gesloten jeugdzorg] te [plaats] (hierna: [accommodatie gesloten jeugdzorg] ) verbleven. [minderjarige] verblijft thans bij de moeder thuis.
3.3.
Bij beschikking van 9 juni 2022 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, de moeder geschorst in de uitoefening van haar gezag over [minderjarige] met ingang van 9 juni 2022 tot 9 september 2022. Daarbij heeft de rechtbank tevens bepaald dat de schorsing ook na 9 september 2022 doorloopt, wanneer voor die datum bij de rechtbank een verzoek tot beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder is ingediend.
De rechtbank heeft de GI belast met de voorlopige voogdij over [minderjarige] .
3.4.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank het gezag van de moeder over [minderjarige] beëindigd en de GI tot voogd over [minderjarige] benoemd.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte het ouderlijk gezag van de moeder over [minderjarige] beëindigd en geconcludeerd dat voldaan is aan de vereisten van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Verder wordt niet voldaan aan de vereisten die in artikel 8 EVRM aan een gezagsbeëindiging worden gesteld (vgl. het EHRM van 6 oktober 2015, N.P. / Moldavië, 58445/13 en het gerechtshof ’s-Gravenhage, ECLI:GHSHE:2022:76). Door de rechtbank wordt op geen enkele wijze aangegeven dat de gezondheid en/of de ontwikkeling van [minderjarige] wordt geschaad bij de handhaving van het gezag van de moeder. De rechtbank had een alternatieve -minder verstrekkende- maatregel moeten nemen.
Er is weliswaar sprake van een buitengewone gezinssituatie, maar die is niet per definitie slecht. De moeder is de enige stabiele factor in het leven van [minderjarige] . De huidige situatie, waarin de moeder niet tot nauwelijks wordt betrokken bij en niet wordt geïnformeerd over het leven van [minderjarige] , is niet in het belang van [minderjarige] . Dat de moeder in het verleden niet de beste opvoedingsfiguur voor [minderjarige] is geweest betekent nog niet dat de veiligheid van [minderjarige] in het geding komt wanneer de moeder het gezag over [minderjarige] behoudt. De moeder betwist dat zij de sondevoeding van [minderjarige] heeft doorgeknipt; zij was op dat moment niet eens in de buurt van [minderjarige] . Zij betwist ook dat zij geen verantwoordelijkheid voor [minderjarige] draagt. De moeder is alleen niet in staat is om met de complexe problematiek van [minderjarige] om te gaan. [minderjarige] heeft door haar problematiek behoefte aan een specialistische begeleiding, die de moeder en de GI haar niet kunnen bieden. De moeder is in staat om in ieder geval tot aan de achttienjarige leeftijd van [minderjarige] in overleg met de instanties en met [minderjarige] , bij te dragen aan de belangrijke beslissingen die over [minderjarige] genomen moeten worden. Zij heeft eerder getracht om de samenwerking met de GI op te zoeken, maar de GI zoekt juist de strijd op. De moeder is veel beter dan de GI in staat om in samenspraak met [minderjarige] tot voor haar van belang zijnde beslissingen te komen. Tot op heden is er -ondanks de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing- nog steeds geen diagnose gesteld bij [minderjarige] en is er geen behandelplan tot stand gekomen. Ter zake de acute zorgvraag van [minderjarige] alsmede het informeren van de moeder over [minderjarige] , heeft de GI in het verleden steken laten vallen. [minderjarige] kreeg in de gesloten accommodatie voor jeugdhulp geen enkele psychologische dan wel psychiatrische hulp aangeboden, terwijl zij hier dringend behoefte aan had. Het is daarom in het belang van [minderjarige] dat de moeder het gezag over [minderjarige] behoudt. Zij is -zonder het gezag- niet meer in staat om (in het buitenland) medische zaken voor [minderjarige] te regelen, terwijl het de GI kennelijk ook niet lukt om de overdracht van [minderjarige] naar Duitsland -inclusief de noodzakelijke zorg- te bewerkstelligen. Het perspectief van [minderjarige] ligt in Duitsland dan wel in Oostenrijk. Het is niet ondenkbaar dat [minderjarige] , zodra zij daartoe de mogelijkheid ziet, wederom naar Duitsland zal vertrekken. [minderjarige] heeft herhaaldelijk verklaard niet in Nederland te willen verblijven. Dat de moeder [minderjarige] steunt in haar keuze, maakt niet dat haar gezag over [minderjarige] moet worden beëindigd. De moeder kan en wil [minderjarige] niet tegen haar wil in terug naar Nederland brengen.
Tot op heden gaat het sinds de beëindiging van het gezag van de moeder alleen maar slechter met [minderjarige] . Zij loopt weg en vertoont destructief gedrag dat steeds erger wordt. Dit komt onder meer door het ontbreken van duidelijkheid omtrent de termijn waarbinnen [minderjarige] naar Duitsland zou mogen verhuizen. De moeder verhuist dan met [minderjarige] mee naar Duitsland en kan op korte termijn aan woonruimte komen in Duitsland. Zij vertrouwt alleen Duitse ziekenhuizen en Duitse behandelinstellingen. De moeder wil niet dat [minderjarige] in Nederland wordt geplaatst.
3.7.
De raad voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling het volgende aan.
Bij [minderjarige] is sprake van forse psychiatrische problematiek en mogelijk een eetprobleem. [minderjarige] heeft veel wisselingen in haar verblijfplaats gekend, die zij vanwege haar problematiek niet aankon. De problematiek van [minderjarige] is dermate vergevorderd dat het vraagt om een professional met kennis van de sociale kaart, die pedagogisch onderlegd is, om de juiste lijnen uit te zetten. Bij de moeder is sprake van een patroon waarbij zij eerst bezorgd is over [minderjarige] en daarna alles bagatelliseert en niet open staat voor hulpverlening. De moeder trekt alleen op het allerlaatste moment aan de bel voor hulp. De GI en de raad hebben tevergeefs geprobeerd om samen te werken met de moeder; zij weigert nog steeds om samen te werken. Indien wel sprake was geweest van een constructieve samenwerking tussen de moeder en de GI dan had de gezagsbeëindigende maatregel niet overwogen hoeven worden.
De moeder heeft [minderjarige] lang niet kunnen kaderen en zij heeft niet de juiste beslissingen voor haar kunnen nemen. [minderjarige] neemt hierdoor nu haar eigen beslissingen, die een gevaar voor haar gezondheid en welzijn vormen. De moeder heeft niet meer de tools om in het belang van [minderjarige] te handelen. Zowel [minderjarige] als de moeder staan ver af van de geldende normen en waarden in de Nederlandse alsmede in de Duitse maatschappij.
De moeder kan in de situatie waarin haar gezag is beëindigd nog steeds worden betrokken bij de beslissingen over [minderjarige] en haar rol als vertaler uitoefenen, maar zij is niet meer degene die de knopen doorhakt. Er is voor [minderjarige] al lange tijd geen sprake meer van een gezinsleven omdat het de moeder niet is gelukt om een geborgen en veilig klimaat voor [minderjarige] te creëren. Terug naar een veilig gezinsleven is voor [minderjarige] geen doel meer. Het hoogst haalbare voor [minderjarige] is nu een gekaderde situatie met de juiste hulpverlening. Op die manier dient voorkomen te worden dat [minderjarige] zich alleen vanwege lichamelijke klachten meldt bij een groep voor jonge vrouwen en moeders of bij een ziekenhuis. De vraag is welke maatregel achteruitgang en onveiligheid voorkomt, in plaats van welke maatregel tot verbetering gaat leiden. De moeder heeft in haar gezaghebbende rol [minderjarige] niet kunnen beschermen tegen haar forse achteruitgang. De gezagsbeëindigende maatregel blijft om die reden noodzakelijk. De situatie van [minderjarige] is zo zorgelijk en uitzonderlijk dat een professional keuzes moet maken in het belang van stabilisatie en uiteindelijk bevordering van de ontwikkeling van [minderjarige] . Er is geen tijd meer om dit te ‘proberen’ binnen het gezag van de moeder. Dit is al te lang gedaan en heeft niet tot opheffing van de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] geleid. De uitvoering van de voogdijmaatregel is voor de GI in de huidige situatie extreem lastig, maar is op dit moment de minst schadelijke en meest beschermende variant voor [minderjarige] . De raad erkent dat het in de afgelopen periode duidelijk is geworden dat het perspectief van [minderjarige] niet meer in Nederland maar in Duitsland ligt. Het is in het belang van [minderjarige] om met [minderjarige] op zoek te gaan naar een voorziening waar zij kan verblijven en om de voogdijmaatregel over te dragen aan een instantie in Duitsland die deze maatregel kan uitvoeren. Er moet een goede plek voor [minderjarige] komen. De raad kan [minderjarige] niet loslaten omdat zij een gevaar voor zichzelf vormt.
3.8.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling het volgende aan.
De GI herkent het beeld dat de raad schetst en onderschrijft het standpunt van de raad. De rechtbank heeft terecht het gezag van de moeder over [minderjarige] beëindigd.
[minderjarige] verblijft sinds 20 januari 2023 in [accommodatie gesloten jeugdzorg] . Het gaat relatief goed met [minderjarige], met dien verstande dat [minderjarige] voor ogen heeft dat zij eind april naar Duitsland kan verhuizen. [minderjarige] heeft zich redelijk aangepast aan de leefwijze in de groep. Het is de bedoeling dat door [accommodatie gesloten jeugdzorg] een diagnose wordt gesteld en dat aan de hand daarvan een behandelplan kan worden opgesteld. Daarna kan worden bezien waar en op welke wijze [minderjarige] naar Duitsland kan gaan. Tot op heden heeft de diagnosestelling nog niet kunnen plaatsvinden omdat [minderjarige] een aantal keren is weggelopen en zichzelf heeft beschadigd, waarvoor zij in het ziekenhuis is opgenomen. De moeder draagt geen enkele verantwoordelijkheid voor [minderjarige] . Zij heeft tot op heden geweigerd om constructief met de instanties in contact te treden, laat staan om mee te werken met de instanties aan het nemen van belangrijke beslissingen over [minderjarige] . Zij heeft een eigen agenda ten aanzien van [minderjarige] die niet in het belang van de gezondheid en veiligheid van [minderjarige] is. De moeder heeft [minderjarige] zonder enig toezicht laten rondzwerven op straat, zowel in Nederland als in Duitsland.
De GI betwist dat de moeder beter dan de GI in staat is om gespecialiseerde zorg voor [minderjarige] te regelen. Voor de GI vormt de Duitse taal geen enkele barrière om de belangen van [minderjarige] waar te nemen. De moeder heeft in het verleden laten zien dat zij niets (geen huisvesting, geen medische zorg, geen netwerk) voor [minderjarige] regelt. Zij laat [minderjarige] aan haar lot over dan wel werkt zij de behandeling van [minderjarige] in het ziekenhuis en in [accommodatie gesloten jeugdzorg] tegen. Het ziekenhuis heeft gerapporteerd dat de moeder de sonde van [minderjarige] heeft doorgeknipt. Bij het weglopen van [minderjarige] in april 2022 en in november 2022 heeft de moeder geen enkele actie ondernomen om in contact te treden met [minderjarige] en de GI en ervoor te zorgen dat de benodigde medische zorg voor [minderjarige] werd gewaarborgd. Dat de moeder een kliniek in Duitsland heeft benaderd door middel van een aanmeldformulier, maakt dit niet anders. De moeder is niet bij de desbetreffende kliniek geweest noch heeft een arts van deze kliniek zich een beeld van [minderjarige] kunnen vormen. Dit is niet de manier waarop gespecialiseerde hulp voor [minderjarige] geregeld moet worden. Ook in Duitsland is [minderjarige] weggelopen uit het ziekenhuis. De instelling voor vrouwen en jonge moeders waar [minderjarige] in Duitsland nadien heeft verbleven was geen behandelsetting. In deze instelling werd [minderjarige] alleen een slaapplek en eten en drinken aangeboden. [minderjarige] was daar ook de hele dag weg. De GI heeft ook begrepen van de Duitse instanties dat [minderjarige] in die periode op straat mannen aansprak om een slaapplek te krijgen. Het beeld dat de moeder en [minderjarige] van Duitsland schetsen is daarom niet zo positief als zij doen voorkomen. Nu er nog geen diagnostisch onderzoek heeft plaatsgevonden is het nog niet bekend welke specialis-tische hulp [minderjarige] nodig heeft, dan wel in welke volgorde zij bepaalde hulp nodig heeft.
In de praktijk blijkt het voor de GI lastig om zorg te dragen voor [minderjarige] en beslissingen over haar te nemen, omdat de moeder zich nog steeds intensief met [minderjarige] bemoeit en [minderjarige] hier erg gevoelig voor is. De beslissingen die de moeder neemt en de manier waarop zij met [minderjarige] omgaat zijn schadelijk en toxisch voor [minderjarige] . [minderjarige] heeft hierdoor een heel vertekend wereldbeeld, wat invloed zal hebben op de keuzes die zij gaat maken voor de toekomst. [minderjarige] laat zich, mede gelet op haar leeftijd, weinig leiden door de GI en [accommodatie gesloten jeugdzorg] . Ze heeft geen probleembesef en zij wil zo spoedig mogelijk naar Duitsland. Het lukt [minderjarige] niet om haar plannen ook maar enigszins concreet te maken zodat de GI daarop kan schakelen. [minderjarige] heeft nog geen idee waar zij in Duitsland gaat wonen en de door de moeder genoemde plannen variëren van Beieren tot Hamburg.
Er is derhalve sprake van dusdanige uitzonderlijke omstandigheden dat de beëindiging van het gezag in dit geval op grond van het EHRM gerechtvaardigd is. Er zijn voldoende feiten en omstandigheden aanwezig die maken dat de gezondheid en de ontwikkeling van [minderjarige] worden geschaad op het moment dat moeder het gezag over haar behoudt.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
Rechtsmacht
3.9.1.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, met de rechtbank
van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft.
Gezagsbeëindigende maatregel
3.9.2.
Ingevolge artikel 1:266 BW kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in
artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.9.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en afweging overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat [minderjarige] zodanig opgroeit dat zij in haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en dat de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van [minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn. In aanvulling daarop overweegt het hof als volgt.
3.9.4.
In de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep wordt door de moeder enerzijds en door de raad en de GI anderzijds een totaal verschillend beeld geschetst over hetgeen in het verleden in het leven van [minderjarige] is gebeurd. Het hof kan daarom alleen de feiten en omstandigheden in zijn beoordeling betrekken die voor het hof objectiveerbaar zijn vast te stellen. Vast staat dat er bij [minderjarige] sprake is van een zeer ernstige psychiatrische- en eetproblematiek, die er onder meer toe heeft geleid dat zij zichzelf heeft beschadigd met een ziekenhuisopname tot gevolg. Verder is [minderjarige] meerdere keren (ook uit een ziekenhuis en uit een behandelsetting) weggelopen en heeft zij op straat gezworven. Onduidelijk is en blijft hoe [minderjarige] in de periodes dat zij op straat heeft gezworven in haar levensonderhoud heeft voorzien en waar en bij wie zij heeft verbleven. Hieruit concludeert het hof dat [minderjarige] beslissingen neemt en zelfstandig handelt op een wijze die niet passend is bij haar leeftijd. De gezondheid en veiligheid van [minderjarige] komt hierdoor in gevaar. Zowel bij de moeder als bij [minderjarige] lijkt op deze punten geen probleembesef aanwezig te zijn. Zij zien de gevolgen en de gevaren van het gedrag van [minderjarige] niet in. De moeder maakt [minderjarige] door het gebrek aan kaders ten onrechte verantwoordelijk voor haar eigen leven. Het voorgaande maakt dat [minderjarige] zodanig opgroeit dat zij ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd.
3.9.5.
Uit de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling volgt verder dat de moeder niet bij machte is om invulling te geven aan haar opvoedingsverantwoordelijkheid als gezagdragende ouder. De moeder is niet in staat om [minderjarige] duidelijke kaders te bieden, die zij – gelet op haar complexe problematiek – nog meer dan gemiddeld nodig heeft. Ook is de moeder niet in staat gebleken om in het belang van [minderjarige] te handelen. Zo heeft zij onder meer de verblijfplaats van [minderjarige] in Duitsland bewust niet aan de GI doorgegeven terwijl, zo is de stellige overtuiging van het hof, de moeder in die periode geen zicht had op de situatie van [minderjarige] en zij ook [minderjarige] niet voorzien heeft van de meest noodzakelijke levensbehoeften. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder – desgevraagd – verklaard dat zij [minderjarige] niet tegen haar wil in terug naar Nederland wilde brengen. Verder is een constructieve samenwerking tussen de moeder en de GI (en de raad) door de houding van de moeder jegens de hulpverlening niet tot stand gekomen. Indien de moeder het gezag over [minderjarige] behoudt, heeft dit tot gevolg dat zij moet samenwerken met de GI en met andere hulpverlenende instanties, terwijl de moeder niet voornemens lijkt te zijn om die samenwerking te zoeken.
3.9.6.
Ondanks dat [minderjarige] inmiddels bij de moeder thuis woont geeft de raad in de brief van 16 mei 2023 aan dat het niet in het belang van [minderjarige] is dat de moeder het gezag over [minderjarige] behoudt, omdat – zoals ook het hof reeds hiervoor heeft overwogen – [minderjarige] en de moeder hun eigen keuzes maken. Gebleken is dat de instanties daar geen enkele invloed op hebben. De raad stelt vast dat het alleen nog mogelijk is om [minderjarige] te begeleiden en te ondersteunen op momenten dat zij daar open voor staat. Dat lijkt het maximaal haalbare te zijn. Volgens de raad is duidelijk geworden dat [minderjarige] op geen enkele manier open stond voor behandeling/ begeleiding vanuit de gesloten jeugdzorg. Het verblijf van [minderjarige] aldaar had geen enkele meerwaarde en had juist een averechtse werking op [minderjarige] . De raad is van mening dat de voogdijmaatregel – die eerder is uitgesproken – gehandhaafd dient te blijven en dat de GI de ruimte heeft om daar invulling aan te geven, op een manier die wel passend lijkt.
3.9.7.
Ook de GI geeft in de brief van 23 mei 2023 aan dat het feit dat [minderjarige] met de moeder is meegegaan en dat de moeder woonruimte zoekt om [minderjarige] een verblijf te geven, niet maakt dat zij in staat is het gezag over [minderjarige] uit te oefenen. Alle redenen die genoemd worden in de onderliggende processtukken teneinde het gezag van de moeder te beëindigen blijven volgens de GI overeind. De GI is van mening dat [minderjarige] een stabiele, neutrale derde nodig heeft die belangrijke beslissingen in haar leven neemt en op wie zij – bij gebreke van een netwerk – kan terugvallen indien nodig. Indien het gezag van de moeder wordt hersteld en daarmee dus de voogdij over [minderjarige] eindigt zal [minderjarige] geheel buiten het zicht van de hulpinstanties komen en blijven, wat haar geen stabiele situatie zal opleveren.
3.9.8.
Zowel de moeder als de raad als de GI zijn het erover eens dat het perspectief van [minderjarige] niet (meer) in Nederland ligt, gezien haar dringende wens om naar Duitsland te verhuizen. Het hof constateert dat [minderjarige] na de mondelinge behandeling toestemming van de GI heeft gekregen om bij haar moeder te verblijven. De moeder is op zoek naar woonruimte in Duitsland. Anders dan dat de moeder veronderstelt maakt het enkele gegeven dat [minderjarige] inmiddels bij de moeder thuis woont, nog niet dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd. De hiervoor door het hof genoemde feiten en omstandigheden zijn hierdoor niet gewijzigd. Uit de nadere schriftelijke reacties van de raad en de GI volgt dat de enkele reden dat [minderjarige] bij de moeder verblijft is dat zij op geen enkele wijze open stond voor behandeling en/of begeleiding binnen de gesloten setting. Het hof onderschrijft de hiervoor onder rechtsoverweging 3.9.6. en 3.9.7. genoemde standpunten en bevindingen van de raad en de GI. Het hof is derhalve van oordeel dat – ondanks de wijziging van omstandigheden – de instandhouding van het gezag van de moeder ertoe zal leiden dat de ernstige problematiek van [minderjarige] alleen maar verder zal verergeren, hetgeen het hof niet in het belang van [minderjarige] acht.
3.9.9.
Het belang van [minderjarige] dient zwaarder te wegen dan het belang van de moeder bij de instandhouding van haar gezag. Dit maakt dat de door de rechtbank uitgesproken gezagsbeëindigende maatregel in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is en dat om die reden het EHRM zich onder de gegeven omstandigheden niet tegen een dergelijke maatregel verzet.
Omgangsregeling
3.9.10.
Wat er ook zij van de vraag of de moeder ontvankelijk is in haar verzoek in hoger beroep om een omgangsregeling tussen haar en [minderjarige] vast te stellen, is het hof van oordeel dat de moeder thans geen belang meer heeft bij dit verzoek. [minderjarige] verblijft inmiddels bij de moeder thuis zodat een omgangsregeling niet langer aan de orde is. Het hof zal daarom dit verzoek – wegens gebrek aan belang – afwijzen.
3.10.
Op grond van het voorgaande zal het hof beslissen als hierna onder 4 vermeld.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 15 november 2022;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het Centraal Gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, A.M. Bossink en N. Veenendaal en is op 8 juni 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.