ECLI:NL:GHSHE:2023:1931

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 januari 2023
Publicatiedatum
13 juni 2023
Zaaknummer
20-000886-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling van echtgenote met contactverbod en schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren op [geboortedag 1] 1997, werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling van zijn echtgenote, [slachtoffer]. De feiten vonden plaats op 26 januari 2021, waarbij de verdachte zijn echtgenote zou hebben geslagen en gewurgd, wat leidde tot ernstig letsel. De advocaat-generaal vorderde een veroordeling tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand en een taakstraf van 120 uur, alsook een contactverbod met het slachtoffer voor 3 jaar. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte handelde uit noodweer.

Het hof oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de poging tot zware mishandeling. Het hof verwierp het verweer van noodweer, omdat er geen sprake was van een ogenblikkelijke aanranding. De verklaringen van de aangeefster werden als geloofwaardig beschouwd, ondersteund door medisch bewijs van het letsel. Het hof legde een gevangenisstraf op van 4 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, en een contactverbod met de benadeelde partij voor de duur van 3 jaar. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij van € 1.602,66, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000886-21
Uitspraak : 25 januari 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 24 maart 2021, in de strafzaak met parketnummer 01-023885-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1997,
wonende te [adres] ,
thans uit anderen hoofde verblijvende in het Huis van Bewaring Grave (Unit A + B) te Grave.
Hoger beroep
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal vernietigen en opnieuw rechtdoende bewezen zal verklaren hetgeen aan de verdachte primair is tenlastegelegd en hem zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 3 jaren alsmede een taakstraf voor de duur van 120 uur, subsidiair 60 dagen hechtenis. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht in de vorm van een contactverbod met het slachtoffer [slachtoffer] voor de duur van 3 jaar aan de verdachte zal opleggen en daarbij zal bevelen dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat het hof de (gematigde) vordering gedeeltelijk, te weten voor een bedrag van € 1.002,66, zal toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel, en voor het overige de vordering van de benadeelde partij zal afwijzen.
Namens de verdachte is ten aanzien van het tenlastegelegde vrijspraak bepleit. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij heeft de raadsman van de verdachte het hof verzocht om deze tot een bedrag van € 752,66 toe te wijzen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 26 januari 2021 te [Pleegplaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn, verdachtes, echtgenote (geregistreerd partner) [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- die [slachtoffer] (met kracht) tegen haar hoofd heeft geslagen en/of
- ( met kracht) de keel/nek/hals van die [slachtoffer] heeft vastgepakt en/of heeft dichtgeknepen en/of dichtgeknepen heeft gehouden en/of
- die [slachtoffer] (met kracht) met haar hoofd en/of rug tegen een dressoir heeft geslagen en/of geduwd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 26 januari 2021 te [Pleegplaats] zijn echtgenote, [slachtoffer] , heeft mishandeld door
- die [slachtoffer] (met kracht) tegen haar hoofd te slaan en/of
- ( met kracht) de keel/nek/hals van die [slachtoffer] vast te pakken en/of dicht te knijpen en/of dichtgeknepen te houden en/of
- die [slachtoffer] (met kracht) met haar hoofd en/of rug tegen een dressoir te slaan en/of te duwen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij, op of omstreeks 26 januari 2021 te [Pleegplaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn, verdachtes, echtgenote (geregistreerd partner) [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- die [slachtoffer] (met kracht) tegen haar hoofd heeft geslagen en
- met kracht de keel/nek/hals van die [slachtoffer] heeft vastgepakt en heeft dichtgeknepen en dichtgeknepen heeft gehouden en
- die [slachtoffer] met kracht met haar hoofd en/of rug tegen een dressoir heeft geduwd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
In de volgende bewijsmiddelen wordt – tenzij anders vermeld – telkens verwezen naar dossierpagina’s van het doorgenummerde einddossier van de politie, Eenheid Oost-Brabant, District ‘s-Hertogenbosch, Basisteam Meierij, registratienummer PL2100-2021019203, opgemaakt door [verbalisant 1] , brigadier van politie Eenheid Oost-Brabant, sluitingsdatum 29 januari 2021, pagina’s 1 tot en met 42. Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 26 januari 2021, met daarbij als bijlage onder meer foto’s van aangeefsters letsel (dossierpagina’s 3 tot en met 10), voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 1996:
(dossierpagina 3)
Ik heb een relatie gehad met [verdachte] , geboren [geboortedag 1] 1997
(het hof begrijpt: de verdachte). Sinds 22 oktober 2019 hebben wij een geregistreerd partnerschap, een paar dagen later is onze dochter [dochter] geboren op [geboortedatum] .
Op woensdag 20 januari 2020
(het hof begrijpt – gelet op het proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 januari 2021, dossierpagina 12: 20 januari 2021)was ik erachter gekomen dat [verdachte] een affaire had. Toen [verdachte] die dag thuiskwam van zijn werk, confronteerde ik hem ermee. In goed overleg pakte [verdachte] zijn spullen en ging naar zijn ouders.
(dossierpagina 4)
Vandaag, dinsdag 26 januari 2021, omstreeks 6.45 uur, lag ik in bed te slapen, [dochter] lag in haar bedje naast mij op de kamer. Ik schrok wakker van een harde klap, ik zag dat [verdachte] in de deuropening van mijn slaapkamer stond. Ik zag dat hij heel boos was, dat hij een heel rood gezicht had en dat hij zweet op zijn voorhoofd had. Ik hoorde [verdachte] schreeuwen dat hij niet zonder mij kon. Ik stond op en liep langs [verdachte] naar de woonkamer, ik wilde niet dat [dochter] dit meekreeg. Ik voelde en hoorde dat [verdachte] achter mij aan liep naar de woonkamer, hij bleef naar mij schreeuwen dat hij mij niet los kon laten, dat hij veel kwijt was dat hij liefhad.
Ik voelde ineens een harde klap achter op mijn hoofd, ik zakte door mijn knieën door de klap. Ik draaide mij om om [verdachte] aan te kijken. Ik voelde en zag dat [verdachte] mij bij mijn keel pakte en mij zo omhoogtilde. Ik voelde dat hij toen al in mijn keel kneep. Ik voelde dat [verdachte] mij met mijn rug tegen het dressoir aan sloeg. Ik kwam met mijn achterhoofd hard op het dressoir terecht. Ik voelde pijn. Ik hing naar achteren tegen het dressoir aan. Ik voelde dat [verdachte] bleef knijpen in mijn keel. Ik probeerde hem af te weren en krabde hem in zijn gezicht. Ik voelde dat [verdachte] steeds harder ging knijpen en toen ben ik buiten bewustzijn geraakt. Ik werd een paar minuten later wakker in mijn bed, [verdachte] had mij naar mijn bed gedragen.
Ik had een branderig gevoel aan mijn keel, alsof zijn hand nog om mijn keel lag. Ik had erge pijn aan mijn hoofd waar ik het dressoir geraakt had.
(dossierpagina 5)
Mijn hoofd doet pijn. Ik heb hoofdpijn, de plek achter op mijn hoofd doet pijn en als ik eraan kom, dan is mijn hoofd gevoelig. Ik merk met slikken dat het lijkt alsof ik keelpijn heb. De huid rond mijn keel is ook gevoelig.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 januari 2021 (dossierpagina 11), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] :
(dossierpagina 11)
Van het letsel bij aangeefster [slachtoffer]
(het hof begrijpt: aangeefster [slachtoffer] ),dat wij verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] hebben gezien, werden foto's gemaakt waarop te zien is dat hoog in haar hals rode c.q. dikke plekken van de wurghand zichtbaar waren. Die rode of dikke plekken in de nek van aangeefster waren zichtbaar (een afdruk van een wurghand) en zij verklaarde dat het was veroorzaakt door haar ex-man [verdachte]
(het hof begrijpt: de verdachte). Verder had aangeefster [slachtoffer] nog krassen c.q. schaafwonden in haar nek. De foto's zijn toegevoegd bij de aangifte.
3.
Het aanvraagformulier medische informatie d.d. 26 januari 2021, ingevuld door [X] , huisarts te Schijndel (dossierpagina 13 en 14), voor zover inhoudende als beschrijving van het letsel van aangeefster [slachtoffer] :
(dossierpagina 13)
Kleine puntbloedinkjes, huid in de hals;
Kras op huid rug.
4.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 26 januari 2021 (dossierpagina 14 tot en met 17), voor zover inhoudende als verklaring van [getuige] :
(dossierpagina 14)
Ik ben de vader van [slachtoffer]
(het hof begrijpt: aangeefster [slachtoffer] ).
Vanochtend, dinsdag 26 januari 2021, omstreeks 08.00 uur, kwam mijn dochter [slachtoffer] bij ons thuis aan. Zij was te voet en had in de kinderwagen haar 1-jarige dochtertje [dochter] bij zich.
Ik zag en hoorde dat [slachtoffer] emotioneel erg aangeslagen was. Ze kon nog wel praten maar ze sprak zacht en huilde. Ze had een teneergeslagen blik. Nu was ze helemaal van de kaart.
[slachtoffer] vertelde dat [verdachte] , haar man, vanochtend erg boos was geworden op haar. Toen heeft [verdachte] [slachtoffer] gewurgd.
[slachtoffer] vertelde toen ze bij ons was aangekomen (vanochtend) dat zij was verwurgd door [verdachte] en dat zij daarbij het bewustzijn was verloren. Ze zei dat het rond 07.00 uur vanochtend was gebeurd.
(dossierpagina 15)[slachtoffer] vertelde mij dat [verdachte] haar keel in de woonkamer dichtkneep en dat ze door die verwurging het bewustzijn verloor.
[slachtoffer] vertelde mij dat zij in de woonkamer het bewustzijn had verloren en dat ze na enige tijd op bed in de slaapkamer weer bij bewustzijn kwam.
Toen [slachtoffer] het verhaal vertelde bij mij en mijn vrouw in de woning aan [adres 2] was zij bijzonder aangedaan en nog steeds is zij erg bang.
5.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, d.d. 24 maart 2021, voor zover inhoudende de verklaring van de verdachte.
Het klopt dat ik [slachtoffer]
(het hof begrijpt: aangeefster [slachtoffer] )op 26 januari 2021 te Schijndel heb geduwd. Dat duwen kan wel pijn gedaan hebben.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging primair bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde nu er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen.
De verdachte ontkent dat hij aangeefster tegen het hoofd heeft geslagen en haar keel/hals heeft dichtgeknepen. Wel wordt erkend dat hij aangeefster heeft geduwd maar de verdediging heeft bepleit dat – gelet op de verklaring van de verdachte bij de politierechter en ter terechtzitting in hoger beroep – de verdachte een beroep op noodweer toekomt. Aangeefster heeft hem, de verdachte, als eerste aangevallen en heeft hem daarbij gekrabd. De verdachte heeft hierop aangeefster uit zelfverdediging enkel weggeduwd. Het wegduwen van aangeefster door de verdachte is volgens de verdediging in de door verdachte beschreven situatie een passende reactie.
Subsidiair heeft de verdediging gesteld dat, naast het feit dat er onvoldoende bewijs is voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, er onvoldoende duidelijkheid en objectief bewijs is om te kunnen vaststellen dat de verdachte opzet heeft gehad, al dan niet in voorwaardelijke zin, om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Het hof overweegt als volgt.
In de eerste plaats stelt het hof voorop dat met de term ‘mishandeling’ in de zin van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht mede de wederrechtelijkheid van de gedraging tot uitdrukking wordt gebracht. Onder mishandeling wordt daarom verstaan het aan een ander toebrengen van lichamelijk letsel of pijn zonder dat daarvoor een rechtvaardigingsgrond bestaat. Indien een beroep op noodweer – zijnde een rechtvaardigingsgrond – slaagt, ontvalt de wederrechtelijkheid aan de gedraging van een verdachte en dient vrijspraak te volgen. Om die reden wordt het door de verdediging gevoerde verweer – inhoudende dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer – onder het kopje ‘bewijsoverwegingen’ besproken.
In de tweede plaats stelt het hof voorop dat voor een succesvol beroep op noodweer is vereist dat sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van – in dit geval – verdachtes lijf en dat de verdediging tegen de aanranding geboden was en voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Gelet op enerzijds de verklaring van [slachtoffer] , ondersteund door de constateringen van het letsel (onder meer in haar hals) en de zich in het dossier bevindende foto’s van het letsel van [slachtoffer] , en anderzijds de verschillen in de verklaring van de verdachte bij de politie en die ter zitting in hoger beroep, is het hof van oordeel dat er geen sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding of een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding, waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Het hof stelt dat de verklaring van de verdachte niet past bij het opgelopen letsel van [slachtoffer] . Daarentegen past de verklaring van [slachtoffer] , inhoudende dat zij de verdachte heeft gekrabd om hem af te weren, wel bij het letsel van de verdachte.
Gelet op het voorgaande acht het hof het onaannemelijk dat [slachtoffer] in de onderhavige situatie de aanval is gestart. Weliswaar wil het hof aannemen dat [slachtoffer] de verdachte heeft gekrabd, maar de bedoeling daarvan was dat hij haar los zou laten.
Het verweer wordt verworpen.
Het hof ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of er sprake is van poging tot zware mishandeling.
Voor de bewezenverklaring van een strafbare poging tot zware mishandeling is vereist dat de verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het hof is niet gebleken van ‘vol opzet’ en heeft in dat kader onderzocht of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] .
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het gevolg – zoals hier het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel – zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan een zodanige kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
In het dossier bevinden zich twee verklaringen, te weten die van de verdachte en van [slachtoffer] . De verklaringen van beide partijen lopen op belangrijke punten uiteen. Bij de vaststelling van de feiten neemt het hof de verklaring zoals die is afgelegd door [slachtoffer] tot uitgangspunt, omdat het hof geen reden ziet om aan deze verklaring te twijfelen. [slachtoffer] heeft kort na het tenlastegelegde feit bij de politie een verklaring afgelegd en het hof is van oordeel dat deze verklaring past bij het door haar opgelopen letsel en de foto’s hiervan in het dossier. Haar verklaring past ook bij de verklaring van getuige [getuige] , haar vader, en diens waarnemingen van de staat waarin aangeefster zich zeer kort na het incident bevond. Daarbij komt dat het hof in het dossier, noch in het verhandelde ter terechtzitting, aanknopingspunten heeft kunnen ontwaren op grond waarvan deze verklaring niet tot uitgangspunt zou moeten worden genomen.
[slachtoffer] heeft verklaard dat de verdachte haar op 26 januari 2021 een harde klap op haar achterhoofd heeft gegeven waardoor zij door haar knieën ging, dat hij haar bij haar keel heeft gepakt en haar zo omhoog heeft getild. Zij voelde tijdens het tenlastegelegde dat de verdachte haar in haar keel kneep en dat de verdachte haar met haar rug tegen het dressoir aan sloeg. [slachtoffer] kwam hierop met haar achterhoofd hard op het dressoir terecht. Zij voelde pijn en voelde dat de verdachte bleef knijpen in haar keel. [slachtoffer] probeerde de verdachte af te weren en krabde hem in zijn gezicht. Zij voelde vervolgens dat de verdachte steeds harder ging knijpen en is toen buiten bewustzijn geraakt.
Het hof is van oordeel dat sprake is van voorwaardelijk opzet, gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] . Het hof merkt de gedragingen van de verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm aan als zozeer te zijn gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard. Daarbij betrekt het hof het feit van algemene bekendheid dat het hoofd en de hals met de daarin aanwezige luchtweg en slagaders maken dat sprake is van een vitale en kwetsbare onderdelen van het lichaam. Immers heeft de verdachte [slachtoffer] een harde klap op haar achterhoofd gegeven, haar bij haar keel gepakt, haar keel dichtgeknepen en haar keel dichtgeknepen gehouden, net zo lang totdat [slachtoffer] buiten bewustzijn is geraakt. Daarnaast is het hof van oordeel dat het letsel van [slachtoffer] enkel heeft kunnen ontstaan door met (veel) kracht te duwen en/of te knijpen.
Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

poging tot zware mishandeling, begaan tegen zijn echtgenoot.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De raadsman van de verdachte heeft het hof verzocht, indien het hof toch tot een veroordeling van het primair tenlastegelegde mocht komen, om de eis van de officier van justitie in eerste aanleg te volgen en de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering in het reclasseringsadvies d.d. 9 maart 2021 zijn geadviseerd alsmede een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, op te leggen. Indien het hof toch tot een veroordeling van het subsidiair tenlastegelegde mocht komen, is door de verdediging verzocht om de verdachte, net zoals de politierechter, te veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, alsmede met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering in het reclasseringsadvies d.d. 9 maart 2021 zijn geadviseerd.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de daarop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling van zijn echtgenote, door [slachtoffer] (met kracht) tegen het hoofd te slaan, te duwen, haar met kracht bij haar keel te pakken, die keel met kracht dicht te knijpen en haar keel dichtgeknepen heeft gehouden. Het hof neemt het de verdachte zeer kwalijk dat hij zijn partner heeft mishandeld in haar woning, wat bij uitstek de plek zou moeten zijn waar zij veilig is en zich ook veilig moet kunnen voelen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op het de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 3 november 2022, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van een soortgelijk delict. Eveneens is uit het uittreksel Justitiële Documentatie gebleken dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof is namens en door de verdachte in dit verband naar voren gebracht dat hij naar België is verhuisd, een nieuwe partner en een eigen dakdekker bedrijf heeft, ongeveer € 1.500,00 per maand aan zijn schuld van € 20.000,00 aflost en door het schenden van zijn schorsingsvoorwaarden in een andere strafzaak op dit moment gedetineerd zit.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een straf als door de advocaat-generaal gevorderd omdat daarin het gewelddadig karakter van het bewezenverklaarde en de maatschappelijke onrust die daarvan het gevolg is, onvoldoende tot uitdrukking komt.
Alles afwegende acht het hof de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, passend en geboden. Daarnaast zal het hof aan de verdachte, als stok achter de deur zodat de verdachte zich niet nogmaals zal inlaten met het plegen van een dergelijk strafbaar feit, een proeftijd van 3 jaren opleggen.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Daarnaast zal het hof, ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten, aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel zoals bedoeld in artikel 38v, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht opleggen voor de duur van 3 jaren, te weten een contactverbod met [slachtoffer] . Het hof zal daarbij bepalen dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, hechtenis voor de duur van 2 weken, met een maximum van 6 maanden, zal worden toegepast. Toepassing van de hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de maatregel niet op.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 3.596,85, bestaande uit € 1.996,85 aan materiële schade (ter zake van de door de benadeelde partij aangeschafte paracetamol, gemaakte reiskosten en beveiligingskosten) en € 1.600,00 aan immateriële schade (ter zake van lichamelijk letsel en psychische gevolgen), te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 752,66, bestaande uit € 2,66 aan materiële schadevergoeding en € 750,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij heeft zich opnieuw in hoger beroep gevoegd voor de gehele vordering, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de benadeelde partij deze vordering met € 1.994,19 verlaagd, zijnde de beveiligingskosten.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de schadevergoeding zoals deze door de politierechter is opgelegd, te weten een bedrag van € 752,66, passend is.
De materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 2,66. Dat bedrag heeft betrekking op de kosten van de door de benadeelde partij aangeschafte paracetamol en de reiskosten die de benadeelde partij naar aanleiding van het gepleegde feit heeft moeten maken. Er is aldus sprake van een rechtstreeks verband tussen de handelwijze van de verdachte en de ontstane materiële schade.
Het toe te wijzen bedrag aan materiële schade zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke vanaf 26 januari 2021, zijnde de datum waarop de schade is toegebracht en ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
De immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voorts voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks in haar persoon is aangetast en immateriële schade heeft geleden ter zake van lichamelijke klachten en psychische gevolgen. De bijzonder beangstigende en indringende aard en de ernst van de normschending (poging tot zware mishandeling) en de gevolgen daarvan voor de benadeelde hebben blijkens het schade-onderbouwingsformulier bij de benadeelde lichamelijk letsel, slaapproblemen en angstklachten veroorzaakt. Het hof houdt bij de vaststelling van de schadevergoeding rekening met alle relevante omstandigheden van het geval en begroot deze op een bedrag van € 1.600,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 januari 2021, zijnde de datum waarop de schade is toegebracht en ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening. Het hof heeft bij de schadebegroting mede gelet op bedragen die in soortgelijke gevallen worden toegewezen.
Het hof zal de verdachte tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten. Beide kostenposten worden tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 1.602,66. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 45, 63, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheidinhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 3 jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 1996. Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
2 (twee) weken voor iedere keerdat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een
maximum van 6 (zes) maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.

Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.602,66 (duizend zeshonderdtwee euro en zesenzestig cent) bestaande uit € 2,66 (twee euro en zesenzestig cent) materiële schade en € 1.600,00 (duizend zeshonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 januari 2021 tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.602,66 (duizend zeshonderdtwee euro en zesenzestig cent) bestaande uit € 2,66 (twee euro en zesenzestig cent) materiële schade en € 1.600,00 (duizend zeshonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 januari 2021 tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 26 (zesentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. W.F. Koolen, voorzitter,
mr. F. van Es en mr. E.E. van der Bijl, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. Koop, griffier,
en op 25 januari 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. E.E. van der Bijl is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.