ECLI:NL:GHSHE:2023:1975

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 juni 2023
Publicatiedatum
15 juni 2023
Zaaknummer
200.314.142_01 en 200.314.142_03
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging hoofdverblijf en zorgregeling voor minderjarige kinderen na echtscheiding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 juni 2023, zijn de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van twee minderjarige kinderen aan de orde. De ouders, die van 1 maart 2013 tot 12 april 2018 gehuwd zijn geweest, hebben gezamenlijk gezag over de kinderen. De man heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 17 mei 2022, waarin de rechtbank het verzoek van de man om het hoofdverblijf van de kinderen bij hem te bepalen, heeft afgewezen. De man heeft grieven ingediend die betrekking hebben op het hoofdverblijf en de zorgregeling. De vrouw heeft verweer gevoerd en verzocht om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep.

De kinderen verblijven sinds oktober 2021 bij de man, na zorgen over kindermishandeling door de vrouw. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken een zorgregeling vastgesteld, maar deze is door de man niet nageleefd. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen sinds medio oktober 2021 bij de man verblijven en naar school gaan in zijn woonplaats. De kinderen hebben aangegeven dat zij het fijn vinden bij de man en willen niet opnieuw van verblijfplaats en school wisselen. Het hof heeft geoordeeld dat het in het belang van de kinderen is dat de feitelijke situatie zo blijft en heeft de bestreden beschikking vernietigd, waarbij het hoofdverblijf van de kinderen bij de man is bepaald.

Daarnaast heeft het hof een zorgregeling vastgesteld, waarbij de kinderen om de week bij de vrouw verblijven van vrijdag na de BSO tot zondag en op donderdag na schooltijd tot 19.30 uur. De regeling kan verder worden uitgebreid onder regie van de gecertificeerde instelling. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De vrouw is niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot het treffen van een provisionele voorziening.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 15 juni 2023
zaaknummers: 200.314.142/01 (bodemprocedure) en
200.314.142/03 (verzoek tot het treffen van provisionele voorziening)
zaaknummer eerste aanleg: C/02/392936 FA RK 21-5999
in de zaak met zaaknummer 200.314.142/01:
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. M.A. Breewel-Witteveen,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E.A. Kazzaz-de Hoog.
in de zaak met zaaknummer 200.314.142/03:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E.A. Kazzaz-de Hoog,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. M.A. Breewel-Witteveen.
Deze zaken gaan over:
-
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] , en
-
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende is aangemerkt:
mr. [bijzondere curator] ,in haar hoedanigheid van bijzondere curator over voornoemde kinderen,
kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
hierna te noemen: de bijzondere curator.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedures gekend:
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda (hierna: de rechtbank), van 17 mei 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep in de hoofdzaak en met betrekking tot het treffen van een provisionele voorziening
2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, tevens houdende een incidenteel verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de beschikking van de rechtbank van 17 mei 2022, ingekomen op 1 augustus 2022;
- het verweerschrift tegen het incidenteel verzoek, tevens houdende een verzoek tot het treffen van een provisionele voorziening, ingekomen op 31 augustus 2022;
- het verweerschrift in de hoofdzaak, ingekomen op 15 september 2022;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 15 april 2022;
- een V-formulier met productie van de advocaat van de man d.d. 18 augustus 2022;
- een V-formulier met productie van de advocaat van de man d.d. 24 augustus 2022;
- een V-formulier van de advocaat van de man d.d. 28 december 2022;
- een V-formulier van de advocaat van de vrouw d.d. 9 januari 2023;
- een V-formulier van de advocaat van de man d.d. 7 maart 2023;
- een V-formulier met een brief van de advocaat van de vrouw d.d. 29 maart 2023;
- een V-formulier met een brief en productie van de advocaat van de man d.d. 30 maart 2023;
- de brief met producties van de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering (hierna ook: de GI) d.d. 31 maart 2023;
- de brief met producties van de GI d.d. 5 april 2023;
- een V-formulier met een brief van de bijzondere curator d.d. 7 april 2023.
2.2.
Het bij beroepschrift gedane incidentele verzoek en het daartegen gerichte verweer, heeft het hof afzonderlijk behandeld onder zaaknummer 200.314.142/02.
2.3.
De mondelinge behandeling in de zaken met zaaknummers 200.314.142/01 en 200.314.142/03 heeft plaatsgevonden op 14 april 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de man, bijgestaan door mr. M.A. Breewel-Witteveen;
- de vrouw, bijgestaan door mr. Kazzaz-De Hoog;
- de bijzondere curator;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, die is aangemerkt als informant, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest van 1 maart 2013 tot 12 april 2018. Zij zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] , en
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] .
Partijen oefenen gezamenlijk het gezag over de kinderen uit.
3.2.
Bij echtscheidingsbeschikking van 27 december 2017 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, bepaald dat de man en de kinderen in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna ook: de zorgregeling) gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar:
- een keer per twee weken van donderdag 15.00 uur tot en met maandag 8.30 uur;
- de helft van de schoolvakanties en bijzondere feestdagen, in onderling overleg tussen partijen te bepalen, en
- in afwijking van de reguliere zorgregeling op de verjaardag van de man en op Vaderdag bij de man; op de verjaardag van de vrouw en op Moederdag verblijven de kinderen bij de vrouw.
3.3.
De kinderen verblijven sinds het omgangsweekend van 14 oktober 2021 bij de man, op initiatief van de man vanwege zorgen over kindermishandeling door de vrouw. In overleg met de leerplichtambtenaar gaan de kinderen sindsdien naar een school in [woonplaats van de man] , nabij de woning van de man. Daarvoor gingen de kinderen naar een school in [woonplaats van de vrouw] , nabij de woning van de vrouw.
3.4.
Bij vonnis in kort geding van 18 november 2021 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank, voor zover hier van belang:
- bepaald dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorlopig (in ieder geval tot er een uitspraak wordt gedaan in de bodemprocedure) worden toevertrouwd aan de man;
- de bijzondere curator benoemd, met als opdracht te onderzoeken of de veiligheid van de kinderen in het geding is bij terugkeer naar de vrouw, alsook onder welke voorwaarden de kinderen weer bij de vrouw kunnen verblijven.
3.5.
Bij – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 17 mei 2022 heeft de rechtbank de beschikking van 27 december 2017 gewijzigd als volgt:
- bepaalt dat de vrouw en de kinderen in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar:
- op 21 april 2022, gedurende twee uur, onder begeleiding van [betrokkene 1] ,
- week 17: gedurende één dag, waarbij [betrokkene 1] van de laatste één of twee uur zal aanschuiven,
- week 18 tot en met week 21: van zaterdagmiddag tot zondagmiddag (24 uur, inclusief één overnachting), onbegeleid,
- week 22 tot en met week 29: van vrijdagmiddag uit school tot zondagavond 19.00 uur (48 uur, inclusief twee overnachtingen), onbegeleid,
- week 30 tot en met week 35 (zomervakantie): verdeling bij helfte, waarbij de hulpverlening in overleg met partijen bekijkt hoe de zorgverdeling het beste kan plaatsvinden,
een en ander met inachtneming van het bepaalde in rechtsoverweging 4.6 van die beschikking;
- bepaalt dat de man en de kinderen in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar met ingang van 5 september 2022 één keer per twee weken van donderdagmiddag 15.00 uur tot en met maandagochtend 8.30 uur, alsmede de helft van de schoolvakanties en bijzondere feestdagen.
Het meer of anders verzochte is afgewezen.
De sinds 17 mei 2022 geldende opbouwende contactregeling tussen de vrouw en de kinderen is door de man vanaf begin juli 2022 niet meer nageleefd.
3.6.
Bij beschikking van 22 juli 2022 heeft de rechtbank, op verzoek van de man, de kinderen onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van één jaar.
3.7.
Bij vonnis in kort geding van 1 september 2022 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank de vorderingen van de vrouw – samengevat en voor zover hier van belang – tot overdracht van de kinderen aan de vrouw en tot verlening van medewerking door de man aan de uitvoering van de geldende zorgregeling, zoals opgenomen in de beschikking van 17 mei 2022, afgewezen.
3.8.
Het gerechtshof heeft (in de zaak met zaaknummer 200.314.142/02) bij mondelinge uitspraak van 1 september 2022, waarvan de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 15 september 2022, het verzoek van de man tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de beschikking van 17 mei 2022 toegewezen.
3.9.
Sinds september 2022 heeft (opnieuw) een opbouw van de zorgregeling tussen de vrouw en de kinderen plaatsgevonden. Vanaf december 2022 is toegewerkt naar, kort gezegd, een verblijf van de kinderen bij de vrouw gedurende een weekend per veertien dagen van zaterdag tot zondag (met overnachten) en daarnaast een doordeweeks contactmoment.
In februari 2023 zijn afspraken gemaakt over de verdere opbouw van de zorgregeling tot de zomervakantie 2023, in twee stappen:
- vanaf de voorjaarsvakantie tot de meivakantie verblijven de kinderen bij de vrouw: de ene week van vrijdag na de BSO+ (om 16.30 uur) tot zondag 17.00 uur, waarbij de vrouw de kinderen op vrijdag ophaalt bij de BSO+ en op zondag terugbrengt naar de man, en de andere week op donderdag na schooltijd (de vrouw haalt de kinderen van school) tot 19.30 uur (deze stap duidt het hof hierna aan als ‘fase 1’);
- na de meivakantie tot de zomervakantie verblijven de kinderen bij de vrouw: de ene week van vrijdag na de BSO+ (de vrouw haalt de kinderen om 16.30 uur op) tot maandagochtend naar school en de andere week van donderdag na schooltijd (de vrouw haalt de kinderen van school) tot vrijdagochtend naar school (deze stap duidt het hof hierna aan als ‘fase 2’).
Daarbij zijn partijen een verdeling voor de voorjaarsvakantie, meivakantie en zomervakantie overeengekomen.

4.De omvang van het geschil

4.1.
De man is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 17 mei 2022. Grieven I en III zien op het hoofdverblijf. Grief II ziet op de zorgregeling.
Grief IV (voorwaardelijke grief voor het geval de vrouw hoger beroep instelt tegen de uitspraak van de rechtbank van 22 juli 2022 tot ondertoezichtstelling van de kinderen) ziet op de beslissing tot afwijzing van het verzoek tot ondertoezichtstelling van de kinderen.
De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen, zo nodig onder aanvulling van de feiten en de rechtsgronden, en, opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- het hoofdverblijf van de kinderen bij de man te bepalen met ingang van de datum van de te geven beschikking;
- een nadere, in overleg met de GI te bepalen, zorg- en contactregeling vast te stellen waarbij de vrouw en de kinderen gerechtigd zijn tot contact met elkaar.
Kosten rechtens.
4.2.
De vrouw voert verweer en verzoekt het hof bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
- de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, althans zijn grieven ongegrond te verklaren;
- met veroordeling van de man in de kosten van deze procedure.
4.3.
De vrouw verzoekt het hof tevens bij wijze van provisionele voorziening:
- de man te gelasten:
a. de kinderen conform de beschikking van de rechtbank van 17 mei 2022 zo spoedig mogelijk aan de vrouw over te dragen;
b. er aan mee te werken dat de kinderen vanaf 5 september 2022 naar hun school in [woonplaats van de vrouw] kunnen gaan;
c. mee te werken aan een in goede justitie te bepalen overgangsregeling vanaf heden tot aan de herfstvakantie;
d. vanaf de herfstvakantie mee te werken aan de exacte en correcte uitvoering van de dan geldende zorgregeling zoals opgenomen in de beschikking van 17 mei 2022 als regeling voor de periode vanaf 5 september 2022,
- met bepaling dat de beschikking gehandhaafd zal worden met behulp van de sterke arm;
- met bepaling dat de man een dwangsom zal verbeuren van € 1.000,- per dag voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij zal handelen in strijd met het onder a t/m d gevorderde, te vervangen door gijzeling in geval van niet correcte betaling van de verbeurde dwangsommen;
- met veroordeling van de man in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen de nakosten.

5.De motivering van de beslissing

in de zaak met zaaknummer 200.314.142/03
5.1.
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat haar verzoek tot het treffen van een provisionele voorziening niet meer relevant is en als ingetrokken kan worden beschouwd.
Het hof maakt hieruit op dat de door de vrouw verzochte provisionele voorziening niet langer wordt gehandhaafd. Dit brengt met zich dat de vrouw niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar verzoek.
In de zaak met zaaknummer 200.314.142/01
ten aanzien van het hoofdverblijf
5.2.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking het verzoek van de man om het hoofdverblijf van de kinderen bij hem te bepalen, afgewezen.
5.3.
De man is het niet eens met deze beslissing. Hij verzoekt het hoofdverblijf van de kinderen bij hem te bepalen en voert ter onderbouwing in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, – samengevat – het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat de zorgen die de man heeft geuit over de opvoedsituatie bij de vrouw niet zodanig zijn dat dit aan een terugkeer naar de vrouw in de weg dient te staan. De man heeft eind augustus 2021 van de kinderen signalen van kindermishandeling door de vrouw ontvangen. De kinderen hebben dit ook op school besproken en op een later moment naar de bijzondere curator geuit. Op grond van de ernst van de signalen van de kinderen en de adviezen van betrokken instanties heeft de man na het omgangsweekend van 14 tot 16 oktober 2021 de kinderen niet naar de vrouw teruggebracht. De kinderen zijn daarna bij vonnis in kort geding van 18 november 2021 voorlopig aan de man toevertrouwd. Bij de bestreden beschikking is een regeling opgenomen om het hoofdverblijf van de kinderen bij de vrouw te herstellen, maar deze regeling heeft geleid tot grote weerstand en lichamelijke en geestelijke klachten bij de kinderen. Om die reden heeft de man de vrouw begin juli 2022 geïnformeerd dat een pas op de plaats gemaakt moet worden. Hierna is het contact tussen de kinderen en de vrouw weer geleidelijk opgebouwd. De weerstand bij de kinderen is er nog, maar sinds er meer structuur is aangebracht voor de kinderen is de uitvoering van de zorgregeling makkelijker.
Er is sprake van een dusdanige wijziging van omstandigheden dat een wijziging van het hoofdverblijf aan de orde is. Niet langer kan vastgehouden worden aan het uitgangspunt van partijen ten tijde van hun echtscheiding dat de kinderen het hoofdverblijf hebben bij de vrouw, vanwege het risico op herhaling van huiselijk geweld/agressie richting de kinderen en de gevoelens van de kinderen. Hun gevoel van veiligheid dient voorop te staan. De kinderen willen bij de man wonen en naar de school in [woonplaats van de man] blijven gaan, waar zij sinds de toevertrouwing aan de man naartoe gaan. Het is in het belang van de kinderen dat over het hoofdverblijf duidelijkheid komt.
5.4.
De vrouw voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, – samengevat – het volgende aan.
De rechtbank heeft terecht bepaald dat er geen gegronde redenen zijn om het hoofdverblijf van de kinderen te wijzigen. De kinderen dienen het hoofdverblijf bij de vrouw te houden. De man heeft eigenmachtig en ongegrond besloten om de kinderen vanaf 16 oktober 2021 bij haar weg te houden. Er is geen bewijs dat zij de kinderen heeft mishandeld. Voor de veiligheid van de kinderen is lang en uitgebreid onderzocht of er sprake is van mishandeling door of een verkeerde opvoedhouding van de vrouw. Daar is niets van gebleken. Alleen de bijzondere curator heeft twijfels omdat zij de verklaringen van de kinderen hierover authentiek vindt overkomen, maar haar visie is gevormd terwijl de kinderen uitsluitend in de invloedsfeer van de man waren. De man heeft eind juni 2022 opnieuw eigenmachtig en ongegrond de kinderen bij de vrouw weggehouden en de kinderen een zomervakantie met haar ontnomen. Hierdoor was een terugkeer naar de oude situatie, waarbij de kinderen het hoofdverblijf bij de vrouw hebben en in [woonplaats van de vrouw] naar school gaan, vanaf september 2022 niet mogelijk.
Er dient nog steeds toegewerkt te worden naar de situatie dat de kinderen het hoofdverblijf bij de vrouw hebben. De vrouw kan, meer dan de man, een stabiele opvoedsituatie en structuur en regels aan de kinderen bieden. Zij heeft in het verleden altijd zonder problemen voor de kinderen gezorgd en aan hen de vrijheid gegeven om beide ouders te zien. De man kan niet emotionele toestemming geven aan de kinderen om naar de vrouw te gaan. De hulpverlening heeft de indruk dat de behoefte van de kinderen in de lijn van de behoefte van de man is. Dat is een groot risico voor de ontwikkeling van de kinderen.
5.5.
De bijzondere curator heeft in haar verslag van 6 april 2023, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, – samengevat – het volgende geadviseerd.
Het is voor iedereen en vooral voor de kinderen prettig als er snel duidelijkheid komt over de plaats waar de kinderen verder zullen opgroeien. Sinds het najaar van 2021 verblijven de kinderen bij de man en gaan zij in [woonplaats van de man] naar school. De kinderen geven duidelijk aan dat zij het fijn vinden bij de man en op de school in [woonplaats van de man] en daar willen blijven. Zij willen niet opnieuw van verblijfplaats en school wisselen. De bijzondere curator vreest dat een verhuizing en wisseling van school de ontwikkeling van de kinderen niet ten goede zal komen. [minderjarige 1] gaat volgend schooljaar naar groep acht en heeft nu een fijne vriendengroep in zijn klas opgebouwd. Als hij (weer) uit zijn vertrouwde omgeving wordt gehaald zal dat voor hem niet fijn zijn. Daarnaast ervaren de kinderen nog steeds (al dan niet terechte) angstgevoelens jegens de vrouw. Zij voelen zich niet veilig bij de vrouw. Deze gevoelens mogen niet genegeerd worden.
5.6.
De GI heeft in haar brief van 31 maart 2023, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, – samengevat – het volgende maar voren gebracht.
Er is meer rust voor de kinderen sinds er meer structuur is aangebracht. De ouders hebben in de afgelopen periode positieve stappen gezet ten behoeve van de kinderen, maar zij zijn er nog niet. Er dienen verdere stappen gezet te worden om de ontwikkelingsbedreigingen van de kinderen te doen verminderen en/of weg te nemen. De GI zal intern bekijken of er aanvullende hulpverlening nodig is of dat de huidige betrokken hulpverlening met de ouders aan de slag kan met het gegeven advies door [instantie] . Het is van belang dat het contact tussen de kinderen en de ouders gecontinueerd wordt en de ouders daarvoor emotionele toestemming aan de kinderen kunnen geven.
Voor de kinderen is het belangrijk dat zij duidelijkheid krijgen en weten waar ze aan toe zijn. Daarom moet een knoop over het hoofdverblijf worden doorgehakt.
5.7.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd om de huidige situatie, dat de kinderen bij de man verblijven, te bestendigen om rust en duidelijkheid hierover voor de kinderen te creëren. De raad acht het wel belangrijk dat de hulpverlening er omheen blijft staan om zicht te houden op wat dit betekent voor het contact tussen de kinderen en de vrouw.
5.8.
Het hof overweegt als volgt.
5.8.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, het geschil over bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
5.8.2.
Gebleken is dat de kinderen sinds medio oktober 2021 bij de man verblijven en in zijn woonplaats naar school gaan. De zorgelijke uitlatingen die de kinderen destijds over de vrouw hebben gedaan, hebben geleid tot de voorlopige toevertrouwing van de kinderen aan de man en de benoeming van een bijzondere curator om te onderzoeken of de veiligheid van de kinderen in het geding is bij een terugkeer van de kinderen naar de vrouw en onder welke voorwaarden dit kan. De opbouwende contactregeling die nadien bij beschikking van 17 mei 2022 is bepaald, is vanwege zorgelijke signalen vanuit de kinderen vanaf juli 2022 niet nageleefd. Sinds september 2022 vindt er met hulp van de betrokken hulpverlening een andere geleidelijke opbouw in het contact tussen de vrouw en de kinderen plaats. Nog niet is duidelijk in hoeverre dit contact verder kan worden uitgebreid en wat de grens van de kinderen hierin is. De verblijfplaats van de kinderen is tussentijds steeds bij de man gebleven. De kinderen gaan, sinds zij bij de vader verblijven, niet meer naar school in [woonplaats van de vrouw] maar in [woonplaats van de man] .
Gezien het gehele feitelijk verloop én de door de kinderen geuite authentieke en langdurige wens dat zij bij de man willen blijven wonen, acht het hof het in het belang van de kinderen dat de feitelijke situatie zo blijft. Uit het recente opvoedonderzoek door [instantie] zijn geen feiten of omstandigheden naar voren zijn gekomen die leiden tot een ander oordeel. Daarbij komt dat het thans niet in het belang van de kinderen wordt geacht indien zij wederom moeten wisselen van school en daarmee samenhangende sociale omgeving. De omstandigheid dat niet is gebleken van de gestelde mishandeling, zoals de vrouw aanvoert, maakt dat niet anders.
Dat de situatie van de man niet stabiel is omdat hij binnen een aantal maanden moet gaan verhuizen, zoals de vrouw tijdens de mondelinge behandeling heeft gesteld, is niet gebleken. De man heeft verklaard dat, indien hij zijn huurwoning moet verlaten, hij in [woonplaats van de man] blijft wonen.
5.8.3.
Op grond van het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking, voor zover het betreft de beslissing over het hoofdverblijf van de kinderen, vernietigen en het verzoek van de man om het hoofdverblijf van de kinderen bij hem te bepalen alsnog toewijzen.
Ten aanzien van de zorgregeling
5.9.
De man heeft bij beroepschrift verzocht een zorgregeling tussen de vrouw en de kinderen vast te stellen, waarbij de GI de regie heeft over de invulling van die regeling.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man zich op het standpunt gesteld dat aangesloten kan worden bij de zorgregeling zoals die op dat moment feitelijk verloopt. Hij staat open voor een ruimere regeling, afhankelijk van wat haalbaar is voor de kinderen.
5.10.
De vrouw voert gemotiveerd verweer. Uitgaande van de situatie dat de kinderen het hoofdverblijf bij haar houden, wil de vrouw terug naar de zorgregeling zoals bij de echtscheidingsbeschikking is bepaald en waaraan partijen tot medio oktober 2021 uitvoering hebben gegeven. Dit houdt in een regulier verblijf van de kinderen bij de man een keer per twee weken van donderdag 15.00 uur tot en met maandag 8.30 uur.
5.11.
De bijzondere curator heeft, samengevat, het volgende naar voren gebracht.
De hulpverlening aan de ouders en de kinderen verloopt goed. Er is nu sprake van een positieve opbouw in de contacten tussen de vrouw en de kinderen. De kinderen gaan inmiddels wekelijks naar de vrouw en blijven daar om de week ook slapen, conform fase 1 in de laatst overeengekomen zorgregeling. De spanningen bij de kinderen zijn niet verdwenen, maar er wordt gewerkt aan het herstellen van de vertrouwensrelatie tussen de vrouw en de kinderen. De kinderen geven aan graag eens per twee weken een lang weekend bij de vrouw te willen zijn. Nu fase 1 van de overeengekomen zorgregeling goed verloopt, kan de bijzondere curator zich voorstellen dat fase 1 wordt vastgelegd in de beschikking met bepaling dat die regeling onder regie van de GI verder uitgebreid kan worden.
Nog niet is bekend hoe de kinderen gaan reageren op de uitbreiding van de zorgregeling vanaf de meivakantie, conform fase 2, waarbij de kinderen voor het eerst sinds de opbouw ook een volledige week bij de vrouw zullen verblijven. Het is te vroeg om vast te stellen hoe de regeling voor de toekomst eruit komt te zien.
5.12.
De GI heeft, samengevat, het volgende naar voren gebracht.
Vanwege het proces waarin de ouders zich nu bevinden, namelijk het samen tot afspraken komen over het contact tussen de kinderen en de ouders en het uitbreiden van de contactmomenten tussen de kinderen en de vrouw, is het op dit moment te vroeg om een standpunt in te nemen over de uiteindelijke zorgregeling. Daarnaast speelt dat er zich verkregen moeten worden op of de vrouw de gekregen adviezen langdurig kan toepassen en welk effect dit heeft op de kinderen. Recent zijn door de kindercoach zorgen gedeeld over de contactmomenten tussen de vrouw en de kinderen.
De GI acht het in het belang van de kinderen dat er rust en duidelijkheid komt, met zo min mogelijk wisselingen. In het verweerschrift heeft de GI zich verder aan het oordeel van het hof gerefereerd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI het hof verzocht een duidelijk kader te geven voor de nadere invulling van de zorgregeling.
5.13.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling, aansluitend bij de standpunten van de bijzondere curator en de GI, geadviseerd om niet reeds vast te leggen naar welke definitieve zorgregeling toegewerkt moet worden.
5.14.
Het hof overweegt als volgt.
5.14.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a BW, het geschil over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
5.14.2.
Naar voren is gekomen dat partijen met de betrokken hulpverlening hard hebben gewerkt aan de opbouw van de zorgregeling tussen de vrouw en de kinderen en dat vanaf december 2022 daarin meer rust en structuur is gekomen. Partijen zijn in februari 2023 een verdere opbouw van de zorgregeling tot de zomervakantie 2023 overeengekomen. Ten tijde van de mondelinge behandeling was fase 1 van die regeling van toepassing en verliep dit goed.
Het hof gaat er vanuit dat op het moment van deze uitspraak invulling wordt gegeven aan fase 2, maar is ook van oordeel dat nog geen sprake is van een dusdanig stabiel evenwicht dat die laatste stap als definitieve zorgregeling kan worden vastgesteld. Er zijn daarvoor nog te veel onzekere factoren. Gebleken is dat de kinderen nog ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en hiervoor een ondertoezichtstelling loopt. Niet duidelijk is of fase 2 voor de kinderen haalbaar is en of de vrouw de adviezen die zij met betrekking tot haar contact met de kinderen heeft gekregen kan vasthouden. Verder is het hof tijdens de mondelinge behandeling gebleken dat partijen elkaar als ouder nog steeds diskwalificeren. Zij staan in het begin van solo parallel ouderschap en niet duidelijk is welke stappen zij in dat kader verder kunnen zetten. Tevens is niet duidelijk of naar aanleiding van het advies door [instantie] nog andere hulpverlening ingezet gaat worden, naast de lopende individuele hulpverlening voor partijen (de hulpverlener van de man is [betrokkene 2] en van de vrouw [betrokkene 3] ) en de kindercoach [kindercoach] voor de kinderen, en wat dit voor de uitvoering van de zorgregeling gaat betekenen.
5.14.3.
Het hof zal daarom fase 1 van de door partijen overeengekomen zorgregeling vaststellen, met bepaling dat deze regeling nader uit te breiden respectievelijk aan te passen is onder regie en verantwoordelijkheid van de GI. Het vaststellen van fase 2 dan wel een ander kader voor de nadere invulling van de zorgregeling, zoals de GI heeft verzocht, acht het hof in het licht van het voorgaande te prematuur. Dit geldt ook voor het vaststellen van de verdeling van het verblijf van de kinderen tijdens de zomervakantie.
Het voorgaande laat onverlet dat het hof ervan uitgaat dat partijen en de betrokken hulpverlening zich blijven inspannen om de door hen ingezette koers uit te voeren. De man heeft in hoger beroep ook kenbaar gemaakt dat hij de vrouw een ruime zorgregeling met de kinderen gunt, zoals hij eerder heeft gehad, ervan uitgaande dat de belangen van de kinderen zich daartegen niet verzetten.
5.14.4.
Op grond van het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking, voor zover het de zorgregeling betreft, vernietigen en, opnieuw beschikkende, een zorgregeling bepalen zoals hierna wordt vermeld.
in beide zaken
5.15.
De vrouw heeft in beide zaken verzocht om de man in de kosten van de procedure te veroordelen.
Het hof ziet geen aanleiding om af te wijken van hetgeen in een familierechtelijke procedure gebruikelijk is, te weten dat de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd. Om die reden zal het hof de proceskosten compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten van deze procedure draagt.

6.De beslissing

Het hof:
in de zaak met zaaknummer 200.314.142/01
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 17 mei 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen,
en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijzigt het hoofdverblijf van de minderjarige kinderen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] , en
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] ,
en bepaalt het hoofdverblijf van voornoemde kinderen bij de man;
stelt omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de man en de vrouw met betrekking tot voornoemde kinderen vast dat de kinderen bij de vrouw verblijven:
- de ene week van vrijdag na de BSO+ (om 16.30 uur) tot zondag 17.00 uur, waarbij de vrouw de kinderen op vrijdag ophaalt bij de BSO+ en op zondag terugbrengt naar de man;
- de andere week op donderdag na schooltijd (de vrouw haalt de kinderen van school) tot 19.30 uur;
en bepaalt dat deze regeling nader uit te breiden respectievelijk aan te passen is onder regie en verantwoordelijkheid van de GI;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
in de zaak met zaaknummer 200.314.142/03
verklaart de vrouw niet ontvankelijk in haar verzoek tot het treffen van een provisionele voorziening;
in beide zaken
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.M.C. Dumoulin en A.M. Bossink en is op 15 juni 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.