ECLI:NL:GHSHE:2023:2264

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 juni 2023
Publicatiedatum
11 juli 2023
Zaaknummer
20-001020-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep in strafzaak met meerdere parketnummers en milieuwetgeving

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische kamer van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1963, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis waarin hij onder andere was vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar ook was veroordeeld tot een geldboete en een voorwaardelijke stillegging van zijn onderneming. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet ter terechtzitting in hoger beroep is verschenen en dat er geen grieven tegen het vonnis zijn ingediend. De advocaat-generaal had gevorderd dat de zaak ondanks de afwezigheid van de verdachte behandeld zou worden, omdat er nieuwe stukken waren ingediend die relevant waren voor de vordering tot stillegging van de onderneming. Het hof oordeelde echter dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat de verdachte niet in de gelegenheid was gesteld om zich te verweren tegen de nieuwe stukken en de vordering van de advocaat-generaal. Het hof benadrukte dat het algemeen belang niet zwaarder weegt dan het recht van de verdachte om zich te verdedigen. De uitspraak van het hof houdt in dat de eerdere veroordeling van de rechtbank in stand blijft, en dat de verdachte geen kans heeft gekregen om zijn standpunt naar voren te brengen in het hoger beroep.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001020-22
Uitspraak : 21 juni 2023
VERSTEK (DNIP)

Arrest van de economische kamer van het gerechtshof 's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 25 april 2022 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 82-159485-18, 82-159427-18, 82-223154-21,
82-237031-21, 82-250617-17 en 82-250959-17, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde straf, parketnummer 82-177384-16, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1963,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
De economische kamer van de rechtbank heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep ter zake van het onder 1 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 82-250959-17, het onder 1 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 82-159427-18 en het onder 1, vijfde gedachtestreepje, in de zaak met parketnummer 82-237031-21 vrijgesproken. Voorts is de verdachte bij vonnis van beroep ter zake van ‘overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 8.40, eerste lid van de Wet Milieubeheer’ (het onder 1 en 2 tenlastelegde in de zaak met parketnummer 82-159485-18, het onder 1 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 82-250617-17 en het onder 2 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 82-159427-18), telkens veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 250,00, subsidiair 5 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is de verdachte bij vonnis waarvan beroep ter zake van:
- overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 18.18 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan (het onder 2 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer
82-250617-17 en het onder 2 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer
82-250959-17);
  • overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 2.3, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, opzettelijk begaan (het onder 1 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 82-223154-21);
  • overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 17.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd (het onder 2 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 82-223154-21),
  • overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens 2.2, tiende lid, onderdeel b, c, d en p, terwijl de overtreding plaatsvindt in de uitoefening van een bedrijf waar dieren krachtens 2.3, tweede lid van de Wet dieren aangewezen soorten of categorieën worden gehouden, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd (het onder 1 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 82-237031-21);
  • overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 2.2, tiende lid, onderdeel b, d en p, terwijl de overtreding plaatsvindt in de uitoefening van een bedrijf waar dieren krachtens 2.3, tweede lid van de Wet dieren aangewezen soorten of categorieën worden gehouden, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd (het onder 2 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 82-237031-21);
  • overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 96 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (oud), opzettelijk begaan, meermalen gepleegd (het onder 3 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 82-237031-21),
veroordeeld tot een voorwaardelijke stillegging van de onderneming van de verdachte, gevestigd op de bedrijfslocaties [adres 2] en [adres 3] , voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren. Tot slot heeft de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging van een bij vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Oost-Brabant d.d. 16 maart 2017 (parketnummer 82-177384-16) voorwaardelijk opgelegde geldboete ter hoogte van € 2.000,00, subsidiair 30 dagen hechtenis, toegewezen.
Door de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Er zijn geen grieven tegen genoemd vonnis ingediend.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de strafzaak - ondanks de omstandigheid dat verdachte niet ter terechtzitting in hoger beroep is verschenen - behandeld dient te worden omdat hij de onvoorwaardelijke stillegging van de onderneming van de verdachte wil vorderen, waarmee een algemeen belang is gediend. Daartoe heeft hij aangevoerd dat op grond van nieuwe, onlangs door hem aan het procesdossier toegevoegde stukken is gebleken dat de verdachte opnieuw verschillende keren de Wet Dieren heeft overtreden. Doordat de verdachte hoger beroep heeft ingesteld kan het openbaar ministerie niet de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde stillegging van de onderneming, zoals opgelegd door de rechtbank, niet vorderen nu de proeftijd niet is gaan lopen.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hof is van oordeel dat het door verdachte ingestelde hoger beroep met toepassing van artikel 416, tweede lid, Wetboek van Strafvordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu verdachte geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend noch mondeling bezwaren tegen het vonnis heeft opgegeven en het hof niet van oordeel is dat de strafzaak desalniettemin onderzocht dient te worden. Daarbij heeft het hof meegewogen dat de verdachte niet ter terechtzitting is verschenen en dat niet is gebleken dat verdachte op de hoogte is van de nieuwe ingebrachte stukken en van het voornemen van de advocaat-generaal om ter terechtzitting in hoger beroep op basis van die stukken de oplegging van een onvoorwaardelijke stillegging van de onderneming te vorderen. Daargelaten de vraag of en in hoeverre deze nieuwe stukken bij de beoordeling van deze zaak betrokken zouden kunnen worden, zou de verdachte, bij het doorgang vinden van de behandeling van het hoger beroep in zijn afwezigheid, de kans worden ontnomen om zich teweer te stellen tegen de inhoud van die nieuwe stukken en tegen de vordering van de advocaat-generaal, althans om zijn zienswijze daarop te geven. Het door de advocaat-generaal aangevoerde algemene belang dient daarvoor in deze procedure te wijken, te meer nu het openbaar ministerie ook andere strafvorderlijke bevoegdheden heeft om - voorzover nodig - dat belang te behartigen.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart het door de verdachte ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door:
mr. A.J. Henzen, voorzitter,
mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen en mr. W.F. Koolen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.N. Schlüter, griffier,
en op 21 juni 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.