ECLI:NL:GHSHE:2023:2269

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 juli 2023
Publicatiedatum
11 juli 2023
Zaaknummer
20-002402-20 (OWV)
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en vaststelling wederrechtelijk verkregen voordeel in hennepkwekerijzaak

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in verband met wederrechtelijk verkregen voordeel uit een hennepkwekerij. De rechtbank had eerder het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 160.140,66 en een betalingsverplichting opgelegd aan de betrokkene. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zou vernietigen en het voordeel zou vaststellen op € 110.000,-. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 52.536,-. Het hof heeft daarbij overwogen dat de rechtbank niet voldoende rekening had gehouden met de feiten en omstandigheden rondom de hennepteelt en de opbrengsten daarvan. Het hof heeft vastgesteld dat er in totaal twee kweekruimtes waren met elk 243 hennepplanten, en heeft de opbrengst en de kosten van de teelt in detail berekend. De verdediging had betoogd dat het voordeel op € 1.600,- moest worden vastgesteld, maar het hof heeft dit standpunt verworpen. De beslissing van het hof houdt ook in dat de betrokkene een betalingsverplichting aan de Staat moet voldoen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, en dat de duur van de gijzeling maximaal 1080 dagen kan bedragen. De redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is door het hof vastgesteld, waarbij is geconstateerd dat deze in de fase van het hoger beroep is overschreden.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002402-20 OWV
Uitspraak : 6 juli 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 22 oktober 2020 op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak met parketnummer 01-025456-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1966,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De rechtbank heeft het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op
€ 160.140,66 en heeft aan betrokkene een betalingsverplichting opgelegd voor dat bedrag.
Van de zijde van de betrokkene is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de betrokkene naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen, het geschatte voordeel zal vaststellen op € 110.000,- en aan betrokkene een betalingsverplichting zal opleggen voor dat bedrag.
De verdediging heeft verweer gevoerd tegen het vastgestelde voordeel.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis zal worden vernietigd omdat het hof zich daarmee niet kan verenigen.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest.
Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Schatting van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De veroordeling
Dit hof heeft bij arrest van heden onder parketnummer 20-002401-20 bevestigd het vonnis van de rechtbank van 22 oktober 2022 onder parketnummer 01/25456.20 waarbij betrokkene onder meer ter zake het onder 1 primair ten laste gelegde werd veroordeeld.
De bewezenverklaring van feit 1 primair luidt dat betrokkene:
“In de periode van 21 augustus 2018 tot en 28 augustus 2018 te Milheeze, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk een grote hoeveelheid (486) hennepplanten, zijnde hennep een middel als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II heeft geteeld.”
Wettelijke grondslag
Het hof ontleent aan de inhoud van voormelde bewijsmiddelen het oordeel dat de betrokkene door middel van het begaan van andere feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat deze door betrokkene zijn begaan, te weten hennepteelt in de periode gelegen voor 21 augustus 2018, een voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht heeft genoten.
Vergoeding tegels
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het voordeel op € 1.600,- moet worden vastgesteld. Dit is overeenkomstig de verklaring van betrokkene dat hij op verzoek van de huurder van de kelderruimte tegels heeft gekocht om op de kelder te leggen om de daarin aanwezig hennepkwekerij te verdoezelen.
Het hof gaat aan dit standpunt voorbij nu in de onderliggende strafzaak door het hof in navolging van de rechtbank is geoordeeld dat van betrokkenheid van een ander of anderen bij de hennepkwekerij niet is gebleken en dat het verdachte is geweest die heeft geteeld. In dat kader is het niet aannemelijk dat betrokkene een vergoeding voor de tegels heeft ontvangen.
Schatting
Algemeen
Voor zover hierna wordt verwezen naar het rapport van het Functioneel parket wordt daarmee gedoeld op de update ‘
Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht’van het Functioneel Parket Afpakken d.d. 1 juni 2016.
Aantal oogsten
Standpunt advocaat-generaal en subsidiair standpunt verdediging
De rechtbank heeft drie oogsten aannemelijk geoordeeld. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat er minimaal twee oogsten zijn geweest. De verdediging heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat er twee oogsten zijn geweest waarvan de eerste oogst is mislukt en de tweede oogst door de politie in beslag is genomen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De rechtbank heeft 1 januari 2018 als uitgangspunt genomen voor de start van de ontnemingsperiode. Aangesloten is bij de verklaring van de dochter van verdachte, [betrokkene 1] , die bij de politie heeft verklaard dat de kelder in 2017 is gerealiseerd en dat er in de winter van 2017/2018 geen sneeuw lag op het beton achter in de tuin. Volgens de rechtbank impliceert dit dat er dan per 1 januari 2018 met de hennepteelt is gestart.
Het hof volgt de rechtbank hierin niet.
Uit diezelfde verklaring van [betrokkene 1] volgt immers ook dat verdachte en [betrokkene 3] tegen haar hadden gezegd dat er vocht en schimmel in de kelder zat en dat deze eruit moest worden gehaald. Ter zitting in eerste aanleg is door verdachte ook overgelegd een factuur waaruit volgt dat in februari 2018 een heater is aangekocht kennelijk met het doel om het vocht uit de kelder te verwijderen. Verder volgt uit de verklaringen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] bij de raadsheer-commissaris – kort samengevat – dat er twee fases in het bouwproces van de kelder zijn geweest. In de eerste fase is een gat in de grond gemaakt welke lang open heeft gelegen en waarbij er vochtproblemen waren. In de tweede fase is een tuinhuisje op het gat geplaatst. Volgens [betrokkene 1] is dit gebeurd nadat haar oma in maart 2018 was overleden. [betrokkene 2] heeft bij de raadsheer-commissaris nog verklaard dat zij niet meer weet wanneer het tuinhuisje op het gat is gezet maar wel dat zij via het tuinhuisje in de kelder is geweest en daar toen niets heeft gezien. Ook verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat er eerst een gat in de grond is gemaakt en dat pas veel later daarop een tuinhuisje is gezet. De verbalisanten hebben zich later via het tuinhuisje toegang verschaft tot de hennepkwekerij in de daaronder liggende kelderruimte op 28 augustus 2018.
Alles overziend is het hof van oordeel dat niet duidelijk is geworden wanneer de kelder gereed was en er een tuinhuisje op is geplaatst. Het ligt voor de hand dat eerst nadat het tuinhuisje is geplaatst de kwekerij is gerealiseerd omdat de verbalisanten via dat tuinhuisje zich uiteindelijk ook de toegang tot de hennepkwekerij hebben verschaft. De enkele vaststelling dat er in de winter van 2017/2018 geen sneeuw is gezien op het beton achter in de tuin is in dat licht bezien naar het oordeel van het hof geen betrouwbaar aanknopingspunt om de start van de hennepteelt vast te stellen op 1 januari 2018 zoals de rechtbank heeft gedaan.
Naar het oordeel van het hof valt niet met zekerheid te zeggen wanneer de hennepteelt in de kelderruimte onder het tuinhuisje precies is gestart. Uit de in het dossier opgenomen indicatoren (verdroogde hennepresten, kalkafzetting, stof op koolstoffilters en stof op voorwerpen) is wel aannemelijk dat er in ieder geval 1 oogst is geweest overeenkomstig het subsidiaire standpunt van de verdediging. Nu aanwijzingen ontbreken dat die oogst is mislukt, schat het hof hierna het voordeel op basis van 1 gerealiseerde oogst. Hierbij merkt het hof overigens op dat [benadeelde] in de factuur van de weggenomen elektriciteit - naast de aangetroffen teelt - eveneens is uitgegaan van 1 voorgaande teelt.
De andersluidende standpunten van de verdediging en de advocaat-generaal worden verworpen.
Opbrengst hennep in grammen
In de ondergrondse kelder zijn twee kweekruimtes aangetroffen.
Kweekruimte 1
In de eerste kweekruimte stonden 243 hennepplanten. Per m2 stonden er 11 planten
Overeenkomstig het rapport van het Functioneel Parket stelt het hof de opbrengst per plant dan op 30 gram. In totaal derhalve op (243 x 30 gram=) 7.290 gram hennep.
Opbrengst hennep in geld
Overeenkomstig het rapport van het Functioneel Parket stelt het hof € 4,07 per gram hennep. In totaal derhalve op (7.290 x € 4,07=)
€ 29.670,30.
Kosten
Afschrijvingskosten
Overeenkomstig het rapport van het Functioneel Parket stelt het hof de afschrijvingskosten bij 243 hennepplanten op € 200,-.
Inkoopprijs stekken
Overeenkomstig het rapport van het Functioneel Parket stelt het hof de inkoopprijs stekken op € 3,81 per stek. In totaal derhalve op (243 x € 3,81=) € 925,83
Variabele kosten
Overeenkomstig het rapport van het Functioneel Parket stelt het hof de variabele kosten op € 3,88 per plant. In totaal derhalve op (243 x € 3,88=) € 942,84
Resume kosten:
Afschrijvingskosten: € 200,-
Inkoopprijs stekken: € 925,83
Variabele kosten: € 942,84
Totaal:
€ 2.068,67
Voordeel kweekruimte 1:
Het voordeel uit kweekruimte 1 heeft bedragen (€ 29.670,30 -/- € 2.068,67=) € 27.601,63
.
Kweekruimte 2
In de tweede kweekruimte stonden 243 hennepplanten. Per m2 stonden er 11 planten
Overeenkomstig het rapport van het Functioneel Parket stelt het hof de opbrengst per plant dan op 30 gram. In totaal derhalve op (243 x 30 gram=) 7.290 gram hennep.
Opbrengst hennep in geld
Overeenkomstig het rapport van het Functioneel Parket stelt het hof € 4,07 per gram hennep. In totaal derhalve op (7.290 x € 4,07=)
€ 29.670,30.
Kosten
Afschrijvingskosten
Overeenkomstig het rapport van het Functioneel Parket stelt het hof de afschrijvingskosten bij 243 hennepplanten op € 200,-.
Inkoopprijs stekken
Overeenkomstig het rapport van het Functioneel Parket stelt het hof de inkoopprijs stekken op € 3,81 per stek. In totaal derhalve op (243 x € 3,81=) € 925,83
Variabele kosten
Overeenkomstig het rapport van het Functioneel Parket stelt het hof de variabele kosten op € 3,88 per plant. In totaal derhalve op (243 x € 3,88=) € 942,84
Resume kosten:
Afschrijvingskosten: € 200,-
Inkoopprijs stekken: € 925,83
Variabele kosten: € 942,84
Totaal:
€ 2.068,67
Voordeel kweekruimte 2:
Het voordeel uit kweekruimte 2 heeft bedragen (€ 29.670,30 -/- € 2.068,67=) € 27.601,63
.
Totaal voordeel kweekruimte 1 en 2
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het totale geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel voor kweekruimte 1 en 2 heeft bedragen ( € 27.601,63 + € 27.601,63=) € 55.203,26.
Elektriciteitskosten
De rechtbank heeft aan elektriciteitskosten een bedrag van € 5.469,12 op het voordeel in mindering gebracht nu deze door betrokkene zijn voldaan. Deze kosten volgen uit de factuur van [benadeelde] van 31 augustus 2018 (p. 124) en zijn gebaseerd op de aangetroffen teelt en 1 voorgaande teelt in beide kweekruimten. Nu bij de voordeelsberekening enkel de kosten met een daartegenover staand voordeel in aanmerking worden genomen, betrekt het hof enkel de elektriciteitskosten verbonden aan de voorgaande teelt in beide kweekruimten in de berekening.
De kosten van het elektriciteitsverbruik voor de voorafgaande teelt hebben voor kweekruimte 1 en 2 bedragen (p.129) (2 x € 1.217,24=) € 2.434,48.
Tevens zullen de netwerkkosten in mindering worden gebracht. In de factuur van [benadeelde] zijn deze opgenomen voor 112 dagen. Nu een teeltcyclus een omvang heeft van 10 weken, zal in aanmerking worden genomen een bedrag van ((70/112) x € 3,7055=) € 232,- (afgerond). In totaal wordt aan elektriciteitskosten in aanmerking genomen (€ 2.434,48 + € 232,=) € 2.666,48.
Het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel wordt daarmee vastgesteld op
(€ 55.203,26 -/- € 2.666,48=)
€ 52.536,- (afgerond).
Op te leggen betalingsverplichting
Het hof zal aan de betrokkene de verplichting opleggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Redelijke termijn
Voor wat betreft de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM in de ontnemingszaak stelt het hof de aanvang daarvan voor de eerste fase op 20 maart 2020 zijnde het moment waarop onder betrokkene een onroerende zaak in beslag werd genomen. Het einde van deze termijn wordt door het hof op 22 oktober 2020 gesteld, zijnde de datum waarop de rechtbank uitspraak heeft gedaan. In deze fase is de redelijke termijn die doorgaans op twee jaren wordt gesteld niet overschreden.
Voor wat betreft de fase van het hoger beroep stelt het hof de aanvang van de redelijke termijn op 5 november 2020 zijnde de datum waarop hoger beroep is ingesteld. Het einde van de termijn wordt gesteld op 6 juli 2023, zijnde de datum van dit arrest. Daarmee is de redelijke termijn die voor deze fase eveneens op twee jaren wordt gesteld met ruim 7 maanden overschreden.
Het hof volstaat met deze enkele constatering nu in de onderliggende strafzaak de overschrijding van de redelijke termijn al is verdisconteerd in de strafoplegging.
Gijzeling
Met ingang van 1 januari 2020 is het elfde lid van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht direct van toepassing geworden. Het hof zal daarom bij het opleggen van de maatregel ook de duur van de gijzeling bepalen die, met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering, in dit geval ten hoogste kan worden gevorderd. Bij het bepalen van de duur wordt overeenkomstig de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting voor elke volle € 50,- van het opgelegde bedrag niet meer dan één dag gerekend. De duur beloopt ten hoogste 1080 dagen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 52.536,00 (tweeënvijftigduizend vijfhonderdzesendertig euro).
Legt de betrokkene de verplichting op tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 52.536,00 (tweeënvijftigduizend vijfhonderdzesendertig euro).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op
1050 dagen.
Aldus gewezen door:
mr. J.T.F.M. van Krieken, voorzitter,
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo en mr. H. von Hebel, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.H.W. van der Meijs, griffier,
en op 6 juli 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.T.F.M. van Krieken en mr. H. von Hebel zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.