ECLI:NL:GHSHE:2023:2315

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 juli 2023
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
200.320.503_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in hoger beroep tussen ouders over zorgregeling voor minderjarige

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een proceskostenveroordeling die door de voorzieningenrechter is uitgesproken. De moeder, die in hoger beroep is gegaan, is het niet eens met de beslissing van de voorzieningenrechter die haar verbood om met de minderjarige naar een andere plaats te verhuizen. De vader heeft in deze procedure verzocht om de moeder te veroordelen in de kosten van de procedure. De mondelinge behandeling vond plaats op 6 juni 2023, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren door hun advocaten. Het hof heeft de minderjarige in de gelegenheid gesteld zijn mening te geven, wat ook is gebeurd. De moeder stelt dat zij niet op de hoogte was van de mondelinge behandeling en dat haar afwezigheid niet tegen haar kan worden gebruikt. De vader betwist dit en stelt dat de moeder hem niet heeft geïnformeerd over haar voorgenomen verhuizing. Het hof heeft de beschikking van de voorzieningenrechter bekrachtigd en de moeder in de proceskosten van het hoger beroep veroordeeld, omdat zij nodeloos heeft geprocedeerd. De kosten zijn vastgesteld op € 343,- voor griffierecht en € 321,- voor de eigen bijdrage aan de advocaat.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 13 juli 2023
Zaaknummer: 200.320.503/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/308035 /F A RK 22-2960
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats ] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.A.N.H. Theeuwen-Verkoeijen,
tegen
[de vader] ,
wonende te [woonplaats ] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. G.D. Jongen.
Deze zaak gaat over de minderjarige:
-
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in de procedure gekend:
de
Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.
De zaak in het kort:
De moeder is het niet eens met de proceskostenveroordeling die de voorzieningenrechter heeft uitgesproken. Ook in hoger beroep verzoekt de vader de moeder te veroordelen in de kosten van de procedure.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 27 september 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen bij de griffie van het hof op 27 december 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de incidentele verzoeken van de vader af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met productie, ingekomen bij de griffie van het hof op 27 februari 2023, heeft de vader verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de moeder te veroordelen in de kosten van deze procedure.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 juni 2023.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Theeuwen-Verkoeijen;
  • de vader, bijgestaan door mr. Jongen.
2.4.
Het hof heeft bij e-mail van 5 juni 2023 de raad bericht dat zij niet bij de mondelinge behandeling hoeft te verschijnen.
2.5.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt. Een van de raadsheren heeft op 30 mei 2023 met [minderjarige] gesproken, in het bijzijn van de griffier en buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden. Tijdens de mondelinge behandeling is de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.6.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de vader van 11 januari 2023;
  • het V8-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader van 30 mei 2023;
  • het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder van 5 juni 2023.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Uit de inmiddels beëindigde relatie tussen de moeder en de vader is de minderjarige [minderjarige] geboren. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] . [minderjarige] woont bij de
moeder in [woonplaats ] .
3.2.
Bij beschikking van de rechtbank van 23 mei 2019 is in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken een zorgregeling vastgesteld die inhoudt dat [minderjarige] een weekend per veertien dagen van zaterdag 10.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de vader verblijft. Daarnaast is vastgesteld dat het verblijf van [minderjarige] tijdens vakanties en feestdagen in onderling overleg bij helfte tussen de ouders wordt verdeeld.
3.3.
Door de vader is een bodemzaak aanhangig gemaakt bij de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, waarin hij verzoekt de moeder te verbieden met [minderjarige] te verhuizen naar [plaats] , dan wel naar een andere plaats dan [woonplaats ] , en haar te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.4.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de voorzieningenrechter naar aanleiding van het incidenteel verzoek van de vader de moeder verboden voorlopig totdat in de bodemprocedure een beslissing wordt genomen, met [minderjarige] te verhuizen naar [plaats] , dan wel naar een andere plaats dan [woonplaats ] , op straffe van een dwangsom. Ook heeft de voorzieningenrechter de moeder veroordeeld in de kosten van de procedure.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
Op 22 mei 2023 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, een beslissing genomen in de door de vader aanhangig gemaakte bodemzaak. De rechtbank heeft – uitvoerbaar bij voorraad – bepaald dat de moeder uiterlijk bij aanvang van de zomervakantie 2023 van [minderjarige] terugverhuist naar [woonplaats ] en dat zij in overleg met de vader zorgdraagt voor inschrijving van [minderjarige] op een school in [woonplaats ] met ingang van het nieuwe schooljaar 2023/2024. Ook heeft de rechtbank de moeder veroordeeld in de kosten van de procedure.
De standpunten
3.7.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. Door de beslissing van de rechtbank Limburg van 22 mei 2023 is het belang aan het inhoudelijk hoger beroep komen te vervallen. Het gaat de moeder in hoger beroep alleen nog om de uitgesproken proceskostenveroordeling in de bestreden beschikking en het verzoek van de vader om de moeder te veroordelen in de kosten van de procedure in hoger beroep.
In de bestreden beschikking is de proceskostenveroordeling in belangrijke mate gebaseerd op het feit dat de moeder niet is verschenen bij de mondelinge behandeling. Zij heeft de brief van de voorzieningenrechter met daarin de datum en het tijdstip voor de mondelinge behandeling echter nooit ontvangen. Omdat zij niet op de hoogte was van de mondelinge behandeling, kan het feit dat zij afwezig was haar niet worden tegengeworpen. De moeder heeft de vader niet bewust niet geïnformeerd. De moeder en de vader zijn al geruime tijd uit elkaar en er is nooit enige vorm van overleg geweest. De moeder beschikt nog steeds over haar huis in [woonplaats ] , [minderjarige] staat nog steeds in [woonplaats ] ingeschreven en de zorgregeling met de vader wordt nagekomen.
3.8.
De vader voert – samengevat – het volgende aan. De proceskostenveroordeling in de bestreden beschikking is terecht. Hij betwist dat de moeder de oproepingsbrief van de voorzieningenrechter voor de mondelinge behandeling niet heeft ontvangen. De moeder had hem dienen te informeren over haar (voornemen tot) verhuizing en dit heeft zij niet gedaan. De moeder informeert hem al jarenlang niet over [minderjarige] en neemt zonder overleg zelf alle beslissingen. De vader wordt steeds voor voldongen feiten gesteld. De vader had geen andere keuze dan een voorlopige voorziening te verzoeken bij de voorzieningenrechter. De moeder heeft ook in het hoger beroepschrift volgehouden dat zij nog niet is verhuisd met [minderjarige] en zij slechts het samenwonen met haar partner aan het verkennen is. Inmiddels is duidelijk dat de moeder weliswaar nog staat ingeschreven in [woonplaats ] , maar dat zij en [minderjarige] in werkelijkheid feitelijk in [plaats] verblijven bij de partner van de moeder. [minderjarige] gaat daar sinds september 2022 naar een middelbare school. De moeder heeft hem daar ingeschreven, zonder overleg met de vader. Ook in hoger beroep acht de vader daarom een proceskostenveroordeling aan de orde. De verhuizing van [minderjarige] naar [plaats] heeft gevolgen voor de zorgregeling met de vader. Sinds enige tijd komt [minderjarige] weer om de week in het weekend naar de vader. De moeder verblijft tijdens dat omgangsweekend in haar huis in [woonplaats ] , waar ook haar moeder (oma) en (andere) zoon wonen.
Oordeel hof
3.9.
Het hof overweegt als volgt.
3.9.1.
In de bestreden beschikking heeft de voorzieningenrechter op verzoek van de vader de moeder voorlopig verboden om te verhuizen met [minderjarige] totdat in de bodemprocedure een beslissing is genomen. De moeder heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, maar inmiddels is er een beslissing genomen in de bodemzaak waardoor het belang van de moeder bij het hoger beroep is komen te vervallen. Het hof neemt alleen nog een beslissing over de proceskosten(veroordeling).
3.9.2.
In geschil is de in eerste aanleg door de voorzieningenrechter aan de moeder opgelegde proceskostenveroordeling. Het hof zal eerst deze proceskostenveroordeling beoordelen. Daarna volgt de beoordeling van het verzoek van de vader tot een proceskostenveroordeling in hoger beroep.
3.9.3.
Het hof stelt voorop dat in procedures tussen voormalig partners de proceskosten normaliter worden gecompenseerd in die zin dat ieder van de partijen de eigen kosten draagt. Dit volgt uit artikel 289 Rv in verbinding met artikel 237 Rv en 362 Rv. De rechter is echter niet tot compensatie verplicht.
3.9.4.
In de bestreden beschikking heeft de voorzieningenrechter naar het oordeel van het hof deugdelijk gemotiveerd waarom er tot het oordeel is gekomen dat de moeder geen gegronde reden voor haar handelen heeft, zij de vader onnodig op kosten heeft gejaagd en een proceskostenveroordeling op zijn plaats is. Het hof schaart zich, na eigen onderzoek, achter de overwegingen van de voorzieningenrechter in de bestreden beschikking en maakt die tot de zijne. In aanvulling daarop overweegt het hof dat uit de bestreden beschikking volgt dat de uitgesproken proceskostenveroordeling niet alleen is gebaseerd op het feit dat de moeder geen verweer heeft gevoerd en niet bij de mondelinge behandeling is verschenen. De voorzieningenrechter heeft bij zijn oordeel betrokken dat de moeder de vader niet heeft geïnformeerd over haar voorgenomen verhuizing met [minderjarige] of om zijn toestemming heeft gevraagd, waardoor de vader genoodzaakt is geweest de procedure te beginnen en daarvoor kosten te maken.
3.9.5.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
3.9.6.
Ten aanzien van de proceskosten in hoger beroep heeft de vader een veroordeling van de moeder in de kosten gevraagd. Het hof is van oordeel dat de moeder in hoger beroep nodeloos heeft geprocedeerd en daarom in de proceskosten moet worden veroordeeld. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
3.9.7.
De moeder heeft op 27 december 2022 hoger beroep ingesteld tegen de bestreden beschikking. In het hoger beroepschrift voert de moeder aan dat zij en haar partner het samenwonen aan het verkennen zijn. De moeder houdt in het hoger beroepschrift vol dat de vrees van de vader dat zij met [minderjarige] verhuist, is gebaseerd op aannames en vermoedens, maar uit de beschikking van 22 mei 2023 en uit het kindgesprek met [minderjarige] volgt dat de moeder al enige tijd met [minderjarige] in [plaats] woont en [minderjarige] daar met ingang van september 2022 ook naar de middelbare school gaat. De moeder beschikt weliswaar nog over haar woning in [woonplaats ] , maar feitelijk verblijven zij en [minderjarige] in [plaats] en is zij dus met [minderjarige] verhuisd. De moeder heeft in haar hoger beroepschrift hierover ten onrechte niets vermeld en zij heeft geen volledige openheid van zaken gegeven. Het hof ziet dan ook in de proceshouding van de moeder aanleiding om haar in de proceskosten van dit hoger beroep te veroordelen.
3.9.8.
Het hof is bij een veroordeling van één van de partijen in de proceskosten op grond van het bepaalde in artikel 289 Rv niet gehouden het Liquidatietarief in acht te nemen (HR 20 maart 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG7995) en acht een veroordeling in de reële kosten, in dit geval op zijn plaats. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van de vader zullen worden vastgesteld op:
  • € 343,- voor griffierecht;
  • € 321,- voor de eigen bijdrage in de kosten voor het salaris van de advocaat.
3.9.9.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 27 september 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
veroordeelt de moeder in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van vader op € 343,- aan griffierecht en op € 321,- voor de eigen bijdrage aan salaris advocaat;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, C.D.M. Lamers en H.J. Witkamp en is op 13 juli 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.