Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 8115747 / CV EXPL 19-7303)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- het proces-verbaal van die mondelinge behandeling van 29 april 2021, bij welke gelegenheid partijen geen overeenstemming hebben bereikt;
- de memorie van grieven met 10 producties;
- de memorie van antwoord met producties 39 t/m 41;
3.De beoordeling
- bedraagt de arbeidsomvang van [geïntimeerde] 185 uur per maand, of is sprake van een vaste arbeidsomvang van 165 uur (exclusief 20 overuren).
“In aansluiting op het voorgaande wordt ten aanzien van de werktijden van de werknemer een zekere flexibiliteit verwacht. De aard van de functie brengt met zich mee dat een zekere overschrijding van de aangegeven tijden noodzakelijk kan zijn. De werknemer stemt er nu voor alsdan mee in, tot het maken van extra-uren bereid te zijn. Voor compensatie van de extra werkuren wordt hierbij verwezen naar de in de cao opgenomen regeling.”
“Het salaris per 1 februari 2006 bedraagt bruto € 3.200,-- euro per maand bij een 38 urige werkweek. Per maand worden maximaal 20 overuren uitbetaald. De meerdere overuren worden niet vergoed en zijn in het basissalaris inbegrepen.”
“In mijn arbeidsovereenkomst is opgenomen dat overwerk wordt uitbetaald, tot een maximum van 20 uren per maand”. Zowel in de arbeidsovereenkomst als in de cao is geen mogelijkheid tot compensatie opgenomen, zodat overwerk simpelweg dient te worden uitbetaald.”
- verklaart voor recht dat de arbeidsomvang van de arbeidsovereenkomst van [geïntimeerde] 185 uur per maand bedraagt;
- de vorderingen van [geïntimeerde] in eerste aanleg alsnog af te wijzen;
- [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van € 5.037,95 (bruto) in verband met onverschuldigd betaalde overwerkvergoedingen, te vermeerderen met bedragen die [appellante] na het vonnis in eerste aanleg hiervoor nog aan [geïntimeerde] heeft betaald;
- [geïntimeerde] te veroordelen tot terugbetaling van € 10.473,93 aan onverschuldigd betaalde periodieke cao-loonsverhogingen, te vermeerderen met wettelijke verhogingen;. tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen;
- [geïntimeerde] te veroordelen in de kosten van beide instanties.
Het hof overweegt echter ten overvloede dat, voor zover de functiewijziging beschouwd moet worden als een wijziging van de arbeidsvoorwaarden van [geïntimeerde] , uit het hiervoor overwogene blijkt van een voldoende zwaarwegend belang van [appellante] bij die wijziging. In het kader van de belangenafweging weegt het hof voorts mee dat de arbeidsvoorwaarden ter zake de basissalariëring van [geïntimeerde] niet zijn gewijzigd en dat met de wijziging van de functie geen wijziging van de overige arbeidsvoorwaarden door [appellante] werd beoogd.
Met de grieven 2 en 9 komt [appellante] op tegen de overwegingen van de kantonrechter dat de arbeidsomvang van de functie van [geïntimeerde] structureel 185 uur bedraagt.
De kantonrechter heeft aan dat oordeel het volgende ten grondslag gelegd:
4.15 (…)Vast staat dat partijen op 17 maart 2006 in aanvulling op de arbeidsovereenkomst overeengekomen zijn dat per maand maximaal 20 overuren aan [geïntimeerde] worden uitbetaald. Vast staat eveneens dat [geïntimeerde] sindsdien altijd minimaal die 20 uur extra heeft gewerkt en die uren ook uitbetaald heeft gekregen. Ook tijdens haar arbeidsongeschiktheid in 2017 en 2018 zijn deze uren uitbetaald. Dit laatste zou volgens [appellante] echter op een vergissing berusten.4.16 Nu [geïntimeerde] gedurende 11 jaar (voorafgaand aan haar arbeidsongeschiktheid) zonder uitzondering elke maand 20 overuren heeft gewerkt, is er naar het oordeel van de kantonrechter sprake van een arbeidsomvang die zich structureel op een hoger niveau bevindt dan de oorspronkelijk overeengekomen arbeidsduur. Er is geen sprake meer van overwerk maar van een arbeidsomvang van 185 uur per week (…) Dit houdt eveneens in dat ook over 185 uur loon tijdens ziekte uitbetaald dient te worden.
Met grief 10 voert [appellante] verder nog aan dat zij in het verleden ten onrechte cao-loonsverhogingen heeft uitbetaald. Zij voert aan dat [geïntimeerde] al meer dan het maximum cao-salaris verdiende. Dat [appellante] meer heeft betaald dan het cao-salaris rechtvaardigt, zonder nadere toelichting die niet is gegeven, echter niet de conclusie dat het in het verleden betaalde loon (deels) onverschuldigd is betaald en dat [geïntimeerde] dat terug zou moeten betalen. De vordering tot terugbetaling wordt afgewezen.