ECLI:NL:GHSHE:2023:2525

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 augustus 2023
Publicatiedatum
3 augustus 2023
Zaaknummer
200.323.911_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de afwijzing van het verzoek tot opheffing van bewind

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een verzoek tot opheffing van bewind. De rechthebbende, die zonder vaste woon- of verblijfplaats is, had eerder bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant verzocht om het bewind op te heffen dat op 18 augustus 2022 was ingesteld vanwege zijn lichamelijke of geestelijke toestand. De rechthebbende stelde dat hij geen gokverslaving of andere verslaving meer had en dat het voortzetten van het bewind niet noodzakelijk was. Hij ontving wekelijks € 70,- aan leefgeld en had het moeilijk gehad in de daklozenopvang, waar hij nu niet meer mocht verblijven.

De bewindvoerder daarentegen betwistte de stellingen van de rechthebbende en gaf aan dat hij nog steeds een gokverslaving had en recentelijk om extra geld had gevraagd omdat hij zijn leefgeld had vergokt. De bewindvoerder wees ook op de aanzienlijke schuldenlast van de rechthebbende, die ongeveer € 15.000,- bedroeg. Het hof oordeelde dat de rechthebbende onvoldoende had aangetoond dat de noodzaak voor het bewind was komen te vervallen. Het hof concludeerde dat de rechthebbende, gezien zijn situatie en de problematiek, nog steeds niet in staat was om zijn vermogensrechtelijke belangen zelf te behartigen.

Daarom heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de rechthebbende afgewezen. De beslissing is genomen door de rechters C.D.M. Lamers, C.N.M. Antens en M.A. Stammes en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 3 augustus 2023
Zaaknummer: 200.323.911/01
Zaaknummer eerste aanleg: 10126306 OV VERZ 22-8922 en 10181588 OV VERZ 22-9992
in de zaak in hoger beroep van:
[de rechthebbende],
thans zonder vaste woon- of verblijfplaats,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. E.M.A. Leijser.
Als belanghebbende in deze zaak wordt aangemerkt:
[de bewindvoerder] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de bewindvoerder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Tilburg, van 12 januari 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 9 maart 2023, heeft de rechthebbende verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de rechthebbende tot opheffing van het bewind alsnog toe te wijzen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling was gepland op 6 juni 2023. Op die datum is echter alleen de advocaat van appellant verschenen. De bewindvoerder heeft desgevraagd te kennen gegeven geen oproep te hebben ontvangen en heeft verzocht een nieuwe mondelinge behandeling te plannen. Ook van de zijde van appellant is dit verzoek gedaan waarna er een nieuwe mondelinge behandeling gepland.
2.3.1.
De nieuwe mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 juli 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de rechthebbende, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de bewindvoerder, vertegenwoordigd door de heer [betrokkene] .

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Bij beschikking van 18 augustus 2022 heeft de kantonrechter van de rechtbank ZeelandWestBrabant, locatie Tilburg, over de goederen die [de rechthebbende] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind ingesteld op grond van zijn lichamelijke of geestelijke toestand.
3.2.
De rechthebbende heeft op 7 november 2022 een verzoekschrift ingediend waarin hij de kantonrechter heeft verzocht tot opheffing van het bewind.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek tot opheffing van het bewind afgewezen.
3.4.
De rechthebbende kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.5.
De rechthebbende voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling -samengevat – het volgende aan.
De rechthebbende heeft geen gokverslaving of andere verslaving meer. Voortzetten van het bewind is dan ook niet noodzakelijk. De rechthebbende krijgt elke week € 70,- aan leefgeld en kan daarvan rond komen. De rechthebbende heeft het moeilijk gehad bij de daklozenopvang [daklozenopvang] waar hij verbleef. Door [daklozenopvang] is de eis gesteld dat het vermogen van de rechthebbende onder bewind dient te staan. Sinds een aantal weken mag hij niet meer bij [daklozenopvang] verblijven en leeft hij op straat.
De rechthebbende stelt dat hij meer rust zal ervaren op het moment dat hij zelf zijn financiën mag behartigen want het bewind zorgt juist voor meer stress.
3.6.
De bewindvoerder voert tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - aan dat de rechthebbende nog steeds een gokverslaving heeft. Vorige week heeft de rechthebbende de bewindvoerder gebeld met het verzoek hem geld over te maken omdat hij zijn leefgeld vergokt had. De rechthebbende mag niet meer bij [daklozenopvang] verblijven omdat hij zich niet aan de regels houdt. Hij leeft op dit moment op straat. De rechthebbende heeft een forse schuldenlast van ongeveer € 15.000,- en een uitkering van € 1.500,- per maand.
De motivering van de beslissing
3.7.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter een bewind instellen over één of meer van de goederen, die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren, indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van:
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel;
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden.
3.9.
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 BW kan de kantonrechter het bewind opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de bewindvoerder of degene die gerechtigd is het bewind te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 BW, alsmede ambtshalve.
3.10.
Het hof stelt voorop dat de kantonrechter op 18 augustus 2022 het bewind over de goederen van de rechthebbende heeft uitgesproken omdat hij ten gevolge van zijn lichamelijke of geestelijke toestand niet in staat was om zelf ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Het hof is op grond van de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep van oordeel dat de rechthebbende onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de grondslag voor het bewind inmiddels is komen te vervallen. De rechthebbende heeft weliswaar aangevoerd dat hij geen gokverslaving of andere verslaving heeft waarbij het voortzetten van het bewind noodzakelijk is, maar deze stelling is door de bewindvoerder tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep gemotiveerd weersproken. Zo heeft de bewindvoerder verklaard dat de rechthebbende hem recentelijk nog heeft gebeld met het verzoek om extra geld omdat hij zijn leefgeld vergokt had.
De rechthebbende heeft zelf geen inzicht in zijn schulden, zo heeft hij ook tijdens de mondelinge behandeling verklaard. De verklaring van de bewindvoerder dat de schulden van de rechthebbende inmiddels zijn opgelopen, wordt door de rechthebbende niet betwist. Hiermee staat voor het hof vast dat de rechthebbende nog steeds een forse schuldenlast heeft. Het hof acht het, gezien de verslavingsgevoeligheid van de rechthebbende, zeer aannemelijk dat, wanneer het bewind zal worden opgeheven, de schulden zullen toenemen. Dat is niet in het belang van de rechthebbende.
Verder is de rechthebbende op dit moment weer dakloos en is het voor hem niet mogelijk om woonruimte te vinden. De hulp en behandeling die de rechthebbende bij daklozenopvang [daklozenopvang] kan krijgen, en die ook noodzakelijk voor hem is, wordt door hem niet aanvaard. Het lukt de rechthebbende niet zich aan de voorwaarden te houden die door [daklozenopvang] worden gesteld. Gezien de problematiek van de rechthebbende en de omstandigheden waarin hij verkeert, is [daklozenopvang] echter wel de eerste aangewezen instantie waar hij terecht kan. De rechthebbende komt nergens anders voor in aanmerking en heeft dringend hulpverlening nodig.
Het hof is van oordeel dat de rechthebbende vanwege zijn lichamelijke of geestelijke toestand nog steeds niet in staat is om zelf ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. De grond voor het bewind is daarmee nog onverkort aanwezig. Het verzoek van de rechthebbende moet daarom worden afgewezen.
Conclusie
3.11.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Tilburg, van 12 januari 2023;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, C.N.M. Antens en M.A. Stammes en is op 3 augustus 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.