ECLI:NL:GHSHE:2023:2634

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 augustus 2023
Publicatiedatum
15 augustus 2023
Zaaknummer
200.307.927_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de nalatenschap en vereffening van erflaatster met betrekking tot de vorderingen van de erfgenamen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, betreft het een hoger beroep in een geschil over de nalatenschap van een overleden moeder. De appellant, vertegenwoordigd door mr. M. van der Meijs, heeft in principaal beroep geen memorie van grieven ingediend, maar heeft afstand van instantie gedaan. De geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. N.C. Ogg, heeft in incidenteel beroep vier grieven geformuleerd. De zaak is een vervolg op eerdere uitspraken van de rechtbank en het hof, waarbij de erfgenamen betrokken zijn in een conflict over de vereffening van de nalatenschap en de verplichtingen die voortvloeien uit de zuivere aanvaarding van de nalatenschap door de appellant. Het hof heeft de vorderingen van de geïntimeerde in incidenteel beroep beoordeeld, waarbij het hof heeft vastgesteld dat de appellant de nalatenschap zuiver heeft aanvaard. Het hof heeft de proceskostenveroordelingen in het eerdere vonnis aangepast en de kosten van de eerste aanleg in reconventie bepaald. De uitspraak van het hof is openbaar uitgesproken op 15 augustus 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer 200.307.927/01
arrest van 15 augustus 2023
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in principaal beroep,
geïntimeerde in incidenteel beroep,
verweerder in incident,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. M. van der Meijs te ‘s-Hertogenbosch,
tegen
[geïntimeerde],
in zijn hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschap van
[erflaatster],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal beroep,
appellanten in incidenteel beroep,
eiser in de incident,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. N.C. Ogg te Eindhoven,
als vervolg op het tussenarrest van 7 juni 2022 in het hoger beroep van de mondelinge uitspraak van 7 oktober 2021 in vrijwaring door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch (zaak 8672500 CV EXPL 20-3622; hierna: beroepen vonnis).

5.Het verdere geding in hoger beroep

5.1
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het voornoemde tussenarrest, waarbij het hof vier vorderingen van [geïntimeerde] in incident (een ontvankelijkheidsincident en drie provisionele voorzieningen) heeft afgewezen en de proceskostenbeslissing in incident heeft aangehouden;
  • de akte in het geding brengen nadere producties van [geïntimeerde] , met producties;
  • de akte van [appellant] ;
  • de antwoordakte van [geïntimeerde] , met een productie.
5.2
Na gevraagd arrest heeft het hof een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op de stukken van het hoger beroep en de stukken van de eerste aanleg.

6.De beoordeling

Feiten
6.1
Als overigens gesteld en niet (voldoende) betwist, vormen de volgende feiten voor het hof het uitgangspunt.
6.2
[appellant] , zijn zus [persoon A] (hierna: [persoon A] ) en zijn broer [persoon B] (hierna: [persoon B] ) zijn de kinderen van hun in augustus 1996 vooroverleden vader en hun moeder [persoon C] (hierna: [persoon C] ) is hun neef.
6.3
Bij in juli 1979 gesloten overeenkomst heeft moeder de (toenmalige percelen [perceel 1] en [perceel 2] met de) woning [adres] verkocht aan [persoon A] tegen een te betalen koopprijs van ƒ 150.000,--, omgerekend € 68.067,03. De daarvan opgemaakte akte vermeldt:
“(…)
7. De akte van eigendomsoverdracht zal worden gepasseerd uiterlijk binnen een maand na het overlijden van de verkoopster (…).
(…)
11. Verkoopster verhuurt het verkochte met ingang van heden aan de koopster, die het gekochte bij deze in huur aanneemt, voor onbepaalde tijd. De huursom per jaar ís gelijk aan de hypotheekrente die verkoopster terzake van de financiering van gemeld huis per jaar aan de Rijkspostspaarbank verschuldigd is. (…) De verkoopster is gerechtigd om de huur ieder jaar na afloop van een jaar aan te passen. De huur kan slechts met goedvinden van beide partijen worden beëindigd.
(…)”
6.4
Op 1 november 2016 is moeder overleden en is haar nalatenschap opengevallen. Het op 4 augustus 2004 opgemaakte testament van moeder (hierna: erflaatster) vermeldt:
“(…)
ONTERVING ENIG ERFGENAAM
Ik sluit mijn [zoon 1] en mijn [dochter] alsmede hun afstammelingen uit als erfgenamen.
Als enig erfgenaam zal derhalve optreden mijn zoon [hof: [appellant] ].
(…)
EXECUTELE
(…)
Ik benoem [persoon C] (…) tot executeur.”
6.5
Bij brief van 25 januari 2017 heeft ( [persoon D] namens) [persoon C] aan [persoon A] geschreven dat [persoon C] de benoeming tot executeur aanvaardt.
6.6
Op het door [persoon C] zelf ingediende verzoekschrift van 26 juli 2017 heeft de rechtbank bij beschikking van 28 juli 2017 (zaak 6189425 rolnummer 17-352) [persoon C] met ingang van 1 augustus 2017 ontslagen als vereffenaar van de nalatenschap.
6.7
Op het door [persoon A] ingediende verzoekschrift van 11 december 2017 heeft de rechtbank bij beschikking van 13 maart 2018 (zaak C/01/328769/ EX RK 17-210) [geïntimeerde] benoemd tot vereffenaar van de nalatenschap.
6.8
In een bij dagvaarding van 21 juli 2018 door [persoon A] tegen [geïntimeerde] ingeleide zaak heeft de rechtbank bij verstekvonnis van 22 augustus 2018 (zaak C/01/337073/ HA ZA 18-522), samengevat:
  • [geïntimeerde] veroordeeld om aan [persoon A] te (doen) leveren de (toenmalige percelen [perceel 3] en [perceel 4] met de) woning [adres] ;
  • bepaald dat het vonnis zo nodig in de plaats zal treden van de daartoe benodigde overdrachtsakte;
  • verklaard voor recht dat [persoon A] de koopsom van € 68.076,03 volledig kan voldoen door verrekening met de na te melden bedragen van respectievelijk € 13.613,41 en (het daarna nog benodigde deel van) € 321.149,99;
  • [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van € 13.613,41 aan contractuele boete, met wettelijke rente;
  • [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van (€ 320.000,-- + € 1.149,99 =) € 321.149,99 aan schadevergoeding wegens waardevermindering, met wettelijke rente.
In zoverre na verwijzing door de rechtbank, heeft de kantonrechter bij verstekvonnis van 8 november 2018 (zaak 7247806 CV EXPL 18-6307) [geïntimeerde] veroordeeld tot terugbetaling van teveel betaalde huur.
6.9
In een door [persoon A] tegen [appellant] aanhangig gemaakte zaak heeft de rechtbank bij vonnis van 16 oktober 2019 (zaak C/01/339302/ HA ZA 18-694) voor recht verklaard dat [appellant] de nalatenschap van erflaatster zuiver heeft aanvaard en de proceskosten gecompenseerd. Op het daartegen door [appellant] ingestelde beroep heeft het hof bij arrest van 5 oktober 2021 (zaak 200.273.010/01) dat vonnis bekrachtigd en de proceskosten van het beroep gecompenseerd.
6.1
In de met de dagvaarding van 20 februari 2020 ingeleide hoofdzaak (zaak 8361370 CV EXPL 20-936) heeft [persoon A] in conventie gevorderd dat de kantonrechter kort gezegd uitvoerbaar bij voorraad [appellant] uitvoerbaar bij voorraad zal veroordelen tot betaling van, samengevat:
  • € 13.613,41, met wettelijke rente;
  • € 157.103,50 en € 929,28, met wettelijke rente;
  • de bedragen die ten titel van kostenveroordeling in de procedures tussen [geïntimeerde] en [persoon A] werden gewezen;
  • de proceskosten van de hoofdzaak, met nakosten en wettelijke rente.
Vorderingen en uitspraken in eerste aanleg en hoger beroep
6.11
In dit met de dagvaarding van 17 juli 2021 ingeleide geding heeft [appellant] [geïntimeerde] in vrijwaring gedagvaard en gevorderd dat de kantonrechter, samengevat:
zal verklaren voor recht dat [geïntimeerde] als vereffenaar in de nalatenschap van erflaatster onrechtmatig heeft gehandeld, althans heeft nagelaten de nalatenschap op zorgvuldige wijze te beheren;
[geïntimeerde] uitvoerbaar bij voorraad zal veroordelen om aan [appellant] te betalen datgene waartoe [appellant] als gedaagde op vordering van [persoon A] in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld, met inbegrip van de kostenveroordeling;
[geïntimeerde] uitvoerbaar bij voorraad zal veroordelen in de proceskosten van dit vrijwaringsgeding, met wettelijke rente,
In reconventie heeft [geïntimeerde] gevorderd dat de kantonrechter, samengevat:
4. voor recht zal verklaren dat [appellant] de nalatenschap van erflaatster zuiver heeft aanvaard;
5. voor recht zal verklaren dat [appellant] gezien diens zuivere aanvaarding gehouden is om de schulden van de nalatenschap te voldoen;
6. voor recht zal verklaren dat [appellant] geen schade heeft te lijden door het optreden van [geïntimeerde] als vereffenaar;
7. voor recht zal verklaren dat [appellant] gehouden is medewerking te verlenen aan de inspanningen van [geïntimeerde] om inzage te krijgen in facturen en urenlijsten van Dirkzwager advocaten en notarissen, alsook Poelman van den Broek N.V. die vanuit de nalatenschap zijn voldaan na het overlijden van erflaatster en dat [appellant] ter zake geen beroep op een geheimhoudingsplicht tegenover de nalatenschap en de vereffenaar toekomt;
8. [appellant] op verbeurte van een dwangsom zal gelasten om bij Dirkzwager advocaten en notarissen de facturen en urenlijsten van december 2016 inzake debiteurnummer 124423 en de factuur met urenspecificaties die vanaf de bankrekening van de nalatenschap op 9 januari 2017 werd voldaan, op te vragen en alle verder tot verkrijging van deze stukken vereiste medewerking te verlenen;
9. te bepalen dat na het vollopen van de hiervoor genoemde dwangsommen de uitspraak van de kantonrechter in de plaats zal treden van het verzoek van [appellant] aan voornoemd notaris- en advocaatkantoor tot het verstrekken van de genoemde facturen met urenspecificaties;
10. [appellant] zal veroordelen in de proceskosten in conventie en in reconventie.
6.12
Bij het beroepen vonnis van 7 oktober 2021 heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellant] in conventie afgewezen en [appellant] veroordeeld in de proceskosten. In reconventie heeft de kantonrechter de vorderingen van [geïntimeerde] afgewezen en [geïntimeerde] veroordeeld in de proceskosten.
6.13
In principaal beroep heeft [appellant] geen memorie van grieven genomen, maar bij akte ter rolle van 4 april 2022 -onder overlegging van de daartoe vereiste bijzondere volmacht- afstand van instantie gedaan.
6.14
In principaal beroep concludeert [geïntimeerde] in hoofdlijn dat het hof:
  • [geïntimeerde] zal ontslaan van instantie, althans het beroep zal verwerpen;
  • het beroepen vonnis in conventie zal bekrachtigen, met uitzondering van de in incidenteel beroep aan te vallen proceskostenveroordeling;
  • [appellant] zal veroordelen in de reële proceskosten.
6.15
In incidenteel beroep formuleert [geïntimeerde] vier grieven en concludeert [geïntimeerde] in de kern dat het hof uitvoerbaar bij voorraad:
  • het beroepen vonnis in reconventie zal vernietigen;
  • (alsnog) zal toewijzen de voornoemde reconventionele vorderingen 4, 7, 8 en 9;
  • mede onder vernietiging van de proceskostenbeslissing in conventie: [appellant] zal veroordelen tot betaling van de reële proceskosten van de eerste aanleg in conventie en in reconventie en van het beroep, met nakosten en wettelijke rente.
6.16
In incidenteel beroep weerspreekt [appellant] de door [geïntimeerde] geformuleerde grieven en concludeert [appellant] in hoofdlijn dat het hof uitvoerbaar bij voorraad:
  • de vorderingen van [geïntimeerde] zal afwijzen;
  • [geïntimeerde] in persoon althans als vereffenaar zal veroordelen in de proceskosten.
Rechtsstrijd in hoger beroep
6.17
De vordering van [appellant] in conventie betreft de vrijwaring tegen [geïntimeerde] en [appellant] heeft tegen de afwijzing van die vordering in eerste aanleg principaal beroep ingesteld, maar bij akte ter rolle van 4 april 2022 -onder overlegging van de daartoe vereiste bijzondere volmacht- afstand van instantie gedaan. Dit doet de rechtstoestand van vóór het principaal beroep herleven en er liggen in principaal beroep geen door [appellant] geformuleerde vorderingen en/of grieven ter beslissing aan het hof voor. De afstand van instantie verplicht [appellant] wel om de proceskosten van [geïntimeerde] in principaal beroep te betalen.
6.18
Met de in incidenteel beroep geformuleerde vorderingen en/of grieven legt [geïntimeerde] ter beslissing aan het hof voor zijn reconventionele vorderingen 4, 7, 8 en 9 alsmede zijn vordering om [appellant] te veroordelen tot betaling van de proceskosten van de eerste aanleg en het beroep, met nakosten en wettelijke rente. Aldus spitst het incidenteel beroep zich toe op de vorderingen van [geïntimeerde] dat het hof:
- in reconventie:
4. voor recht zal verklaren dat [appellant] de nalatenschap van erflaatster zuiver
heeft aanvaard;
7. voor recht zal verklaren dat [appellant] gehouden is medewerking te verlenen
aan de inspanningen van [geïntimeerde] om inzage te krijgen in facturen en
urenlijsten van Dirkzwager advocaten en notarissen, alsook Poelman van den
Broek N.V. die vanuit de nalatenschap zijn voldaan na het overlijden van
erflaatster en ter zake geen beroep op een geheimhoudingsplicht tegenover de
nalatenschap en de vereffenaar toekomt;
8. [appellant] op verbeurte van een dwangsom zal gelasten om bij Dirkzwager
advocaten en notarissen de facturen en urenlijsten van december 2016 die zien op
debiteurnummer 124423 en de factuur met urenspecificaties die vanaf de
bankrekening van de nalatenschap op 9 januari 2017 werd voldaan, op te vragen
en alle verder tot verkrijging van deze stukken vereiste medewerking te verlenen;
9. te bepalen dat na het vollopen van de hiervoor genoemde dwangsommen de
uitspraak van de kantonrechter in de plaats zal treden van het verzoek van Van
Oosterom aan voornoemd notaris- en advocaatkantoor tot het verstrekken van de
genoemde facturen met urenspecificaties;
- in conventie en in reconventie:
[appellant] zal veroordelen tot betaling van de reële proceskosten van de eerste
aanleg in conventie en in reconventie en van het beroep, met nakosten en wettelijke
rente.
6.19
Bij gebreke van een gesteld of gebleken bezwaar daartegen, is de tijdige (bij eerste memorie in incidenteel beroep gedane) eiswijziging toelaatbaar en zal het hof op de voornoemde vorderingen 4, 7, 8 en 9 van [geïntimeerde] beslissen en proceskostenbeslissingen geven. Of (en in hoeverre) de in beroep voorliggende vorderingen van [geïntimeerde] ook toewijsbaar zullen blijken, is een andere kwestie en zal het hof hierna onderzoeken.
Grief 1
6.2
Met grief 1 betoogt [geïntimeerde] dat de kantonrechter ten onrechte niet heeft beslist op zijn in conventie gevoerde verweren dat [appellant] geen procesbelang heeft, dat [appellant] zijn recht heeft verwerkt en dat [appellant] vorderingen op de nalatenschap heeft genegeerd.
Deze grief kan tot niets leiden. Zelfs bij juistheid leidt grief 1 nog niet tot een wezenlijk andere (dan door de kantonrechter gegeven) uitkomst. Alleen het eerstgenoemde verweer (dat procesbelang ontbreekt) had bij honorering tot niet-ontvankelijkheid in plaats van een afwijzing kunnen leiden, maar bij alleen een vernietiging op dit punt heeft [geïntimeerde] geen belang. Bovendien dient de rechter in de dragende overwegingen gemotiveerd te responderen op de voor de gekozen beslissing essentiële partijstandpunten, maar niet op alle overige door partijen aangedragen -zelfs mogelijk relevante- argumenten voor zover die tot dezelfde rechterlijke beslissing leiden.
Grief 2
6.21
Grief 2 spitst zich toe op de aan het hof voorliggende vorderingen 4, 7, 8 en 9 van [geïntimeerde]
o
vordering 4
6.22
Onder 4 vordert [geïntimeerde] te verklaren voor recht dat [appellant] de nalatenschap van erflaatster zuiver heeft aanvaard. De kantonrechter heeft deze vordering afgewezen onder verwijzing naar het (onder de vaststaande feiten genoemde) rechtbankvonnis van 16 oktober 2019 en hofarrest van 5 oktober 2021. Voor zover hier van belang, is in dat tussen [persoon A] en [appellant] gevoerde geding voor recht verklaard dat [appellant] de nalatenschap van erflaatster zuiver heeft aanvaard. [geïntimeerde] werpt evenwel terecht als bezwaar op dat die verklaring voor recht is gegeven in een tussen [persoon A] en [appellant] gevoerd geding, waarin [geïntimeerde] niet betrokken was. Nu [geïntimeerde] in dat tussen [persoon A] en [appellant] gevoerde geding ook niet was vertegenwoordigd, komt de in dat geding gegeven verklaring voor recht dat [appellant] de nalatenschap van erflaatster zuiver heeft aanvaard, tegenover [geïntimeerde] geen bindende kracht (gezag van gewijsde) toe.
6.23
Voor zover [appellant] ontkent dat [geïntimeerde] bij vordering 4 belang heeft en daartoe aanvoert dat [geïntimeerde] vereffenaar en geen schuldeiser is en dat iedere schuldeiser anders afzonderlijk hierover tegen [appellant] zou moeten procederen, miskent [appellant] dat een vereffenaar -overigens evenals een executeur- bij de vervulling van zijn taak de erfgenamen in en buiten rechte vertegenwoordigt, maar dat het omgekeerde niet opgaat: een erfgenaam vertegenwoordigt niet de -executeur of- vereffenaar.
6.24
Onder verwijzing naar het (onder de vaststaande feiten genoemde) rechtbankvonnis van 22 augustus 2018 en kantonrechtsvonnis van 8 november 2018 -gewezen tussen [persoon A] en [geïntimeerde] - stelt [geïntimeerde] dat die onherroepelijke uitspraken de nauwelijks nog baten bevattende (omvang van de) nalatenschap ver overstijgen. [appellant] weerspreekt dat als zodanig niet (voldoende) concreet. Reeds omdat [geïntimeerde] de kosten van executele en/of vereffening als schulden van de nalatenschap mogelijk (geheel of ten dele) op het eigen vermogen van [appellant] zal dienen te verhalen, heeft [geïntimeerde] belang bij vordering 4. Nu [appellant] ook volgens eigen stellingen de nalatenschap zuiver heeft aanvaard, zal het hof vordering 4 van [geïntimeerde] (alsnog) toewijzen.
o
vordering 7
6.25
Onder 7 vordert [geïntimeerde] een verklaring voor recht dat [appellant] gehouden is medewerking te verlenen aan de inspanningen van [geïntimeerde] om inzage te krijgen in facturen en urenlijsten van Dirkzwager advocaten en notarissen, alsook Poelman van den Broek N.V. die vanuit de nalatenschap zijn voldaan na het overlijden van erflaatster en dat [appellant] ter zake geen beroep op een geheimhoudingsplicht tegenover de nalatenschap en de vereffenaar toekomt.
[geïntimeerde] verduidelijkt echter niet (voldoende) welke (rechts)grond hij precies aan deze vordering ten grondslag legt.
Bovendien ontbreekt een voldoende belang bij toewijzing van deze vordering. [geïntimeerde] stelt met de bedoelde facturen en urenspecificaties te kunnen aantonen dat daarmee werkzaamheden in rekening zijn gebracht die niet ten behoeve van de nalatenschap maar ten behoeve van [appellant] in privé zijn verricht, maar verduidelijkt niet (voldoende) dat het andere betalingen zou betreffen dan degene die in het (onder de vaststaande feiten genoemde) hofarrest van 5 oktober 2021 zijn vastgesteld en die [appellant] ook in dit geding als juist zegt te erkennen, namelijk:
“(…)
3.11 (…)
dat [appellant] twee facturen ad € 7.635,32 en € 8.415,14 van [persoon D] heeft betaald van de rekening van de nalatenschap. Deze facturen hadden betrekking op advocaatwerkzaamheden die [persoon D] heeft verricht voor [persoon C] , maar ook voor [appellant] . (…) De facturen die [appellant] heeft voldaan van de bankrekening van moeder hebben in ieder geval deels betrekking op de werkzaamheden die [persoon D] voor [appellant] persoonlijk heeft verricht. Door deze betaling vanaf de bankrekening van moeder, heeft [appellant] een privéschuld van hemzelf voldaan.
(…)”
Niet gesteld of gebleken is welk belang [geïntimeerde] nu nog heeft bij inzage van de facturen en urenspecificaties die betrekking hebben op die beide voornoemde bedragen. Te meer nu ook de kantonrechter deze vordering wegens een gebrek aan belang heeft afgewezen, had [geïntimeerde] zijn belang bij deze vordering nader behoren te verduidelijken. [geïntimeerde] heeft dat echter ten onrechte nagelaten.
Al het voorgaande maakt dat vordering 7 van [geïntimeerde] niet toewijsbaar is.
o
vordering 8
6.26
Onder 8 vordert [geïntimeerde] dat [appellant] op verbeurte van een dwangsom wordt gelast om bij Dirkzwager advocaten en notarissen de facturen en urenlijsten van december 2016 inzake debiteurnummer 124423 en de factuur met urenspecificaties die vanaf de bankrekening van de nalatenschap op 9 januari 2017 werd voldaan, op te vragen en alle verder tot verkrijging van deze stukken vereiste medewerking te verlenen.
Ook hier verduidelijkt [geïntimeerde] echter niet (voldoende) welke (rechts)grond hij precies aan deze vordering ten grondslag legt.
Bovendien ontbreekt ook hier een voldoende belang bij toewijzing van de vordering. Zoals al uit het vorenoverwogene volgt, verduidelijkt [geïntimeerde] niet (voldoende) dat en/of welke andere betalingen dan degene die in het meergenoemde hofarrest van 5 oktober 2021 zijn vastgesteld en die [appellant] ook in dit geding als juist zegt te erkennen, vanuit de nalatenschap zijn gedaan ten behoeve van [appellant] in privé. Te meer nu de kantonrechter ook deze vordering wegens een gebrek aan belang heeft afgewezen, had [geïntimeerde] zijn belang bij deze vordering nader behoren te verduidelijken. [geïntimeerde] heeft dat echter ten onrechte nagelaten.
Dit alles maakt dat vordering 8 van [geïntimeerde] niet toewijsbaar is.
o
vordering 9
6.27
Onder 9 vordert [geïntimeerde] te bepalen dat na het vollopen van de hiervoor genoemde dwangsommen, de uitspraak in de plaats zal treden van het verzoek van [appellant] aan voornoemd notaris- en advocaatkantoor tot het verstrekken van de genoemde facturen met urenspecificaties. Met deze vordering bouwt [geïntimeerde] voort op vordering 8, meer in het bijzonder op de daarbij gevorderde dwangsom. Nu vordering 8 (met de daarbij gevorderde dwangsom) niet toewijsbaar is geoordeeld, is -in het verlengde daarvan- ook vordering 9 van [geïntimeerde] niet toewijsbaar.
Grief 3
6.28
Met grief 3 komt [geïntimeerde] op tegen de beslissing van de kantonrechter om [geïntimeerde] in de proceskosten van de reconventie te veroordelen. [geïntimeerde] licht toe dat de kantonrechter de voornaamste vordering 4 ten onrechte heeft afgewezen.
6.29
Dat de kantonrechter vordering 4 ten onrechte heeft afgewezen, laat evenwel onverlet dat de andere vijf vorderingen in reconventie afgewezen blijven. Het relatieve gewicht van vordering 4 afwegend tegen die van de andere vorderingen in reconventie en mede gelet op aard en uitkomst van de overige na partijdebat beslechte geschilpunten, zal het hof evenwel bepalen dat partijen ieder de eigen proceskosten van de eerste aanleg in reconventie moeten dragen. In zoverre slaagt grief 3.
Grief 4
6.3
Met grief 4 komt [geïntimeerde] op tegen de beslissing van de kantonrechter om de proceskosten van [geïntimeerde] in de conventie op nihil te begroten. [geïntimeerde] licht toe dat de kantonrechter ten onrechte heeft miskend dat hij in eerste aanleg -zowel bij het opstellen van door [geïntimeerde] zelf ingediende processtukken als op de mondelinge behandeling- werd bijgestaan door een juridisch gemachtigde, die [geïntimeerde] ook heeft moeten betalen.
6.31
Voor zover [geïntimeerde] voor de eerste aanleg in conventie een vergoeding claimt voor meermalen ingeschakelde rechtsbijstand, is alleen bijstand op de mondelinge behandeling in eerste aanleg aannemelijk geworden. Blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal betrof dat eenmalig bijstand “door zijn gemachtigde”, zodat het hof dat alleen in zoverre zal honoreren. In zoverre slaagt grief 4.
Slotsom
6.32
Alles bij elkaar concludeert het hof dat het beroep er toe leidt dat het beroepen vonnis alleen moet worden vernietigd voor zover daarbij de proceskosten in conventie zijn begroot op nihil, in reconventie vordering 4 van [geïntimeerde] is afgewezen en [geïntimeerde] is veroordeeld in de proceskosten van de reconventie. Het hof zal vordering 4 van [geïntimeerde] (alsnog) toewijzen en die proceskostenbeslissingen aanpassen.
6.33
Wat de proceskosten betreft, dient [geïntimeerde] als de in incident in het ongelijk gestelde partij de proceskosten van het incident te dragen.
Door de afstand van instantie dient [appellant] de proceskosten van het principaal beroep te betalen.
In incidenteel beroep het relatieve gewicht van vordering 4 afwegend tegen die van de andere in beroep voorliggende vorderingen en mede gelet op aard en uitkomst van de overige na partijdebat beslechte geschilpunten, zal het hof bepalen dat partijen ieder de eigen proceskosten van het incidenteel beroep moeten dragen.
6.34
Voor zover het hof proceskostenveroordelingen in het incident en in principaal beroep zal uitspreken, zal het hof de nodeloos veroorzaakte kosten van het anticipatie-exploot uiteindelijk voor eigen rekening van [geïntimeerde] laten.
Verder zal het hof de salariskosten begroten op basis van het forfaitaire liquidatietarief. Voor zover partijen de vergoeding van werkelijk gemaakte kosten verlangen, is dat slechts toewijsbaar in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen van de wederpartij door -in dit geval- het instellen van principaal beroep door [appellant] , het initiëren van het incident door [geïntimeerde] of de in incidenteel beroep voorliggende vorderingen van [geïntimeerde] , terwijl dat, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij, achterwege had behoren te blijven. Elk van beide partijen beargumenteert en concludeert dat de wederpartij zich daaraan hier schuldig maakt, maar stelt onvoldoende concrete feiten die een dergelijke verstrekkende conclusie kunnen dragen. Zo [appellant] aan [geïntimeerde] verwijt het anticipatie-exploot te hebben uitgebracht, kan het hof er in ieder geval niet aan voorbijzien dat [appellant] zelf eerder al het beroepsexploot had uitgebracht. In zoverre hebben partijen ieder simpelweg gebruik gemaakt van rechtens aan hen toekomende rechten. Bij het aannemen van een dergelijke verstrekkende conclusie past bovendien terughoudendheid vanwege (het belang van) ieders grondrecht op toegang tot de rechter.
Met betrekking tot het incident zal het hof ook de door [appellant] verlangde uitvoerbaarverklaring bij voorraad toewijzen.
Voor het principaal beroep zal het hof ook de door [geïntimeerde] verlangde wettelijke rente en uitvoerbaarverklaring bij voorraad toewijzen, maar niet de verlangde veroordeling in de nakosten afzonderlijk uitspreken. Ook voor die nakosten levert de proceskostenveroordeling immers al een executoriale titel op, met dien verstande dat de verlangde wettelijke rente hierover pas verschuldigd is vanaf veertien dagen na de (noodzakelijke) betekening van de uitspraak.
6.35
Wat partijen verder nog aanvoeren of te bewijzen aanbieden, bevat geen feiten die het hof anders kunnen doen beslissen. Het hof passeert daarom gedane bewijsaanbiedingen en beslist als volgt.

7.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het beroepen vonnis van 7 oktober 2021 alleen voor zover daarbij:
  • in conventie [appellant] is veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [geïntimeerde] en die kosten zijn begroot op nihil;
  • in reconventie vordering 4 van [geïntimeerde] is afgewezen,
  • in reconventie [geïntimeerde] is veroordeeld in de proceskosten;
en doet in zoverre opnieuw recht:
  • veroordeelt [appellant] in de proceskosten van de eerste aanleg in conventie aan de zijde van [geïntimeerde] en begroot die kosten tot op de datum van het beroepen vonnis op € 746,-- aan salaris gemachtigde,
  • verklaart voor recht dat [appellant] de nalatenschap van wijlen [erflaatster] zuiver heeft aanvaard;
  • bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten van de eerste aanleg in reconventie draagt;
en bekrachtigt het beroepen vonnis voor zover dat aan het hof voorligt voor het overige;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten in incident aan de zijde van [appellant] en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [appellant] op € 591,50 aan salaris advocaat;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het principaal hoger beroep en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] op € 343,-- aan griffierecht en op
€ 591,50 aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten als [appellant] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan;
verklaart de kostenveroordelingen in dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders in beroep gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.G.W.M. Stienissen, R.J.M. Cremers en P.S. Kamminga en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 15 augustus 2023.
griffier rolraadsheer