ECLI:NL:GHSHE:2023:2735

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 augustus 2023
Publicatiedatum
24 augustus 2023
Zaaknummer
200.323.205_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging hoofdverblijf en zorgregeling in hoger beroep

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De moeder verzoekt om wijziging van het hoofdverblijf van de kinderen en aanpassing van de zorgregeling. De rechtbank had eerder bepaald dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hun hoofdverblijf bij de vader hebben, terwijl [minderjarige 3] bij de moeder verblijft. De moeder stelt dat de huidige regeling niet in het belang van de kinderen is en dat zij beter bij haar kan verblijven. De vader verzet zich tegen de wijziging en stelt dat de huidige regeling goed functioneert. Tijdens de mondelinge behandeling zijn beide ouders en vertegenwoordigers van de Jeugdbescherming en de Raad voor de Kinderbescherming gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen in de huidige regeling goed gedijen en dat er geen nieuwe omstandigheden zijn die een wijziging rechtvaardigen. Het hof heeft echter geoordeeld dat het hoofdverblijf van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] per 1 oktober 2023 bij de moeder zal zijn, omdat dit in het belang van de kinderen is. De zorgregeling blijft in stand, omdat deze structuur en stabiliteit biedt. De proceskosten worden gecompenseerd, aangezien partijen gewezen echtgenoten zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 24 augustus 2023
Zaaknummer: 200.323.205/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/371832 FA RK 20-2299
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.G.J. van Kerkhof,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.J. Broekhuizen-Termaat.
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] (Libië), hierna te noemen: [minderjarige 1];
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats], hierna te noemen: [minderjarige 2];
  • [minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats], hierna te noemen: [minderjarige 3];
hierna gezamenlijk ook te noemen: de kinderen.
Als belanghebbende is aangemerkt:
Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie], hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1.
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 28 november 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
1.2.
De zaak gaat, in het kort, over het hoofdverblijf van de kinderen en over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna ook: de zorgregeling).
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 februari 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de beslissingen ten aanzien van het hoofdverblijf en de zorgregeling, en opnieuw rechtdoende:
  • te bepalen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] het hoofdverblijf bij de moeder zullen hebben, dan wel dat [minderjarige 1] het hoofdverblijf bij de moeder zal hebben;
  • een zorgregeling vast te stellen waarbij de kinderen één weekend per veertien dagen vanaf vrijdagmiddag uit school tot maandagochtend naar school, alsmede iedere woensdag uit school tot 18.30 uur bij de vader zijn, dan wel een gelijkwaardige zorgregeling vast te stellen waarbij de kinderen nooit langer dan vier dagen bij een ouder zijn;
  • dan wel een beslissing te nemen die het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 25 april 2023, heeft de vader verzocht om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken in hoger beroep, althans de grieven van de moeder ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen, kosten rechtens.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 juli 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Van Kerkhof en door F.S.G. Stanly, tolk in de Syrische taal;
  • de vader, bijgestaan door mr. E.M. van Veen, kantoorgenoot van mr. Broekhuizen-Termaat en door I. Adu Renneh, tolk in de Syrische taal;
  • [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI;
  • [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V8-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 15 maart 2023;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 6 juli 2023.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Bij beschikking van 17 februari 2021 heeft de rechtbank tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 20 mei 2021 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2.
Uit het huwelijk van de ouders zijn [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] geboren. Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
3.3.
Bij voornoemde beschikking heeft de rechtbank voorts - voor zover thans van belang - het hoofdverblijf van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorlopig bij de vader bepaald en het hoofdverblijf van [minderjarige 3] voorlopig bij de moeder bepaald en een voorlopige zorgregeling vastgesteld, overeenkomstig de bestaande ‘birdnestingregeling’, zoals reeds bij beschikking voorlopige voorzieningen van 27 maart 2020 was vastgesteld.
3.4.
Bij beschikking van 16 februari 2021 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is sindsdien steeds verlengd, voor het laatst tot 16 november 2023.
3.5.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking, heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, bepaald
- dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] het hoofdverblijf bij de vader en hebben;
- dat [minderjarige 3] het hoofdverblijf bij de moeder heeft;
- dat de ouders en de kinderen in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar om de week de gehele week, met het wisselmoment op vrijdag 19.30 uur, waarbij de ouder waar de kinderen op dat moment verblijven hen brengt naar de andere ouder. Daarnaast vinden er iedere week twee belcontacten plaats tussen de kinderen en de ouder waar zij in die week niet verblijven.
3.6.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.7.
De moeder voert, zakelijk weergegeven, het volgende aan.
Een weekendregeling is het meest in het belang van de kinderen. De moeder is altijd degene geweest die voor de kinderen heeft gezorgd. De vader was meestal niet aanwezig. Hij verricht(te) werkzaamheden bij zijn broer, waardoor de kinderen regelmatig door familie van de vader worden opgevangen, terwijl de moeder thuis zit. De vader informeert de moeder niet over belangrijke aangelegenheden betreffende de kinderen. De ouders zijn niet in staat met elkaar te communiceren. De huidige zorgregeling -week op week af- brengt veel onrust met zich en de periode dat de kinderen de andere ouder niet zien is te lang. De moeder kan beter aansluiten bij de kinderen. De vader belast de kinderen met volwassen zaken, terwijl zij door de strijd van de ouders al beschadigd zijn. De kinderen zijn brutaal als ze bij de vader zijn geweest. De moeder vindt dat er een onderzoek moet worden verricht naar de opvoedsituatie van de kinderen bij beide ouders.
Verder dient het hoofdverblijf van de kinderen bij de moeder te zijn. Er vindt nu geen overleg plaats over de verblijfsoverstijgende kosten, zodat de moeder veel extra kosten moet maken, omdat zij onvoldoende (goede) kleding meekrijgt voor de twee kinderen die bij de vader ingeschreven staan. De moeder komt hierdoor maandelijks geld tekort en heeft er derhalve belang bij dat het hoofdverblijf van de kinderen bij haar wordt bepaald. Inschrijving van de drie kinderen bij de moeder zal bovendien gelijkheid en duidelijkheid met zich brengen. De inschrijving heeft voor de moeder ook een emotioneel aspect. Zij heeft veel moeite met de huidige situatie, waarin twee kinderen bij de vader staan ingeschreven en slechts één kind bij haar.
3.8.
De vader voert, zakelijk weergegeven, het volgende aan.
Hij betreurt het dat de moeder hoger beroep heeft ingesteld. Partijen hebben in het kader van de ondertoezichtstelling driewekelijkse gesprekken met [instantie]. Het ouderschapsplan was bijna gereed, maar het hoger beroep van de moeder heeft roet in het eten gegooid.
Er zijn geen (nieuwe) zorgen over de kinderen en de kinderen verblijven nog steeds volgens de vastgestelde week op-week af-regeling bij de ouders. De vader ontvangt een uitkering en verricht geen betaald werk. Tijdens het huwelijk waren beide ouders thuis en hadden zij samen de zorg voor de kinderen. De huidige regeling bestaat in principe al drie jaar; alleen de wisseldag is veranderd. Het is bij een dergelijke regeling gebruikelijk dat bij beide ouders een kind staat ingeschreven. Er is geen wijziging van omstandigheden die ertoe zou moeten leiden dat het hoofdverblijf van de kinderen moet veranderen. De zorgregeling dient eveneens in stand te blijven. De moeder blijft zich ten onrechte op het standpunt stellen dat de huidige zorgregeling niet in het belang van de kinderen is, ondanks de andersluidende standpunten en constateringen vanuit school, de betrokken hulpverlening en vanuit hetgeen de vader en de kinderen zelf aangeven. In de regeling die de moeder voorstelt zullen er meer wisselmomenten ontstaan, hetgeen niet in het belang van de kinderen is.
3.9.
De GI voert, zakelijk weergegeven, het volgende aan.
Uit de contacten met [instantie] en school komt naar voren dat het over het algemeen goed gaat met de kinderen. De kinderen hebben zelf ook aangegeven dat ze de huidige regeling prima vinden, ook al vinden ze een week bij een ouder soms lang. Ze ervaren rust en stabiliteit. Er zijn in het verleden andere regelingen uitgeprobeerd en de GI is tot de conclusie gekomen dat de huidige regeling het meest aan het belang van de kinderen tegemoet komt. [instantie] zal de komende tijd nog bij de ouders betrokken blijven, ook indien de ondertoezichtstelling zou eindigen. Daarbij zal met name worden ingezet op hulpverlening voor de kinderen door middel van het voeren van gesprekken. Het is gebleken dat de kinderen hier behoefte aan hebben. De kinderen houden nu rekening met de ouders in plaats van andersom. Voor wat betreft het verbeteren van de communicatie tussen de ouders is er al veel hulpverlening ingezet en heeft de GI er weinig vertrouwen in dat hier nog enige verbetering in kan komen. Voor wat betreft het hoofdverblijf van de kinderen heeft de GI geen advies of oplossing. Er zijn afspraken gemaakt over de fiets, de laptop en de kleding van de kinderen, maar deze afspraken worden kennelijk niet nageleefd.
3.10.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling als volgt geadviseerd.
Een andere zorgregeling lost de problemen tussen de ouders niet op. De ouders hanteren verschillende opvoedstijlen. De kinderen verblijven de ene week bij de ene ouder en de andere week bij de andere ouder. Deze regeling dient in stand te blijven, omdat deze regeling de kinderen duidelijkheid biedt en er niet meer wisselmomenten moeten worden gecreëerd. Beide ouders hebben nu een evenredig deel in het schoolse leven van de kinderen. De kinderen zijn in beginsel in staat om zich aan de huidige regeling aan te passen. Het is voor de kinderen wel belangrijk dat zij van beide ouders toestemming ervaren om naar de andere ouder te gaan. Zij worden nu onderdeel van de strijd gemaakt. De ouders dienen de belangen van de kinderen voorop te stellen en zich niet bezig te houden met de belangen van de andere ouder. Er moeten duidelijke afspraken worden gemaakt, waar de ouders zich vervolgens aan houden. De kinderen moeten er voorts op kunnen vertrouwen dat hun spullen, zoals de fietsen, laptop of zwemtas naar de andere ouder meegaan, zodat zij zich hooguit druk hoeven te maken om hun knuffel. De vader dient hier direct zijn medewerking aan te verlenen. Daarbij dient de situatie van alle kinderen gelijk te worden getrokken. Overigens heeft de raad geen signalen van school gekregen dat (één van) de kinderen er onverzorgd bij loopt.
Het wettelijk kader
3.11.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
De overwegingen van het hof
3.12.
Het hof overweegt op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep naar voren is gebracht als volgt.
Hoofdverblijfplaats
3.13.
Het hof acht het in het belang van de kinderen dat zij alle drie met ingang van 1 oktober 2023 het hoofdverblijf bij de moeder zullen hebben. Dit brengt met zich dat de moeder vanaf die datum verantwoordelijk is voor de verblijfsoverstijgende kosten van de kinderen.
Het hof is tot dit oordeel gekomen, omdat de financiële situatie van de moeder iets slechter is dan die van de vader en de moeder er moeite mee heeft om rond te komen. Met deze beslissing zal zij de kinderbijslag en het kindgebonden budget van alle drie de kinderen tot haar beschikking hebben en zal er wat betreft de aanschaf van kleding en dergelijke geen onderscheid meer zijn tussen de kinderen. Het hof hoopt dat de strijd tussen de ouders hiermee zal verminderen.
Verder overweegt het hof uitdrukkelijk dat met ingang van heden
allespullen van de kinderen die zij nodig hebben, ongeacht welke ouder die spullen bekostigt heeft, dus óók de reeds eerder gekochte spullen zoals de fiets, laptop en sportspullen, steeds met de kinderen van de ene ouder naar de andere ouder moeten gaan, zodat de kinderen niet langer met de strijd van de ouders worden belast.
Conclusie
3.14.
Aangezien de grieven van de moeder slagen, zal het hof het hoofdverblijf van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met ingang van 1 oktober 2023 wijzigen en bij de moeder bepalen.
Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
3.15.
Wat betreft de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken is het hof van oordeel dat de huidige zorgregeling in stand dient te blijven. Niet alleen loopt deze regeling al circa drie jaar en zijn de kinderen aan deze regeling gewend geraakt, maar meer van belang is dat zij bij deze regeling het beste gedijen. De regeling biedt de kinderen structuur en rust en de kinderen kunnen in deze situatie van beide ouders profiteren.
Het hof ziet in hetgeen door de moeder naar voren is gebracht geen aanleiding om een onderzoek te laten verrichten naar de opvoedsituatie van de ouders. Weliswaar heeft de moeder haar zorgen geuit over de opvoedsituatie bij de vader, maar er zijn vanuit de hulpverlening en school geen signalen naar voren gekomen die de zorgen van de moeder bevestigen. Er is al onderzocht welke regeling het meest passend is en daarbij is onder meer gebleken dat het niet in het belang van de kinderen is om meer wisselmomenten te creëren. De vader hanteert kennelijk een andere opvoedstijl dan de moeder, maar kinderen zijn in het algemeen in staat om zich aan twee verschillende opvoedsituaties aan te passen. Het is voor de kinderen vooral van belang dat ze geen last meer hebben van de onderlinge communicatieproblemen tussen de ouders, zodat er geen gedoe meer is over hun spullen en dat zij van beide ouders meekrijgen dat zij het ook fijn mogen hebben bij de andere ouder.
In dit kader hebben de ouders tijdens de mondelinge behandeling uitdrukkelijk verklaard dat zij er geen problemen mee hebben als de kinderen tussentijds contact hebben met de andere ouder bij wie zij op dat moment niet verblijven. Het hof adviseert de ouders en de GI om hierover samen met de hulpverlening nadere afspraken te maken.
Conclusie
3.16.
Het voorgaande betekent dat de grieven van de moeder omtrent de zorgregeling falen en dat het hof de beslissing van de rechtbank op dat punt zal bekrachtigen.
Proceskosten
3.17.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 28 november 2022 wat betreft het hoofdverblijf van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat het hoofdverblijf van [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] (Libië) en van [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats], met ingang van 1 oktober 2023 bij de moeder zal zijn;
bekrachtigt de genoemde beschikking voor het overige;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, H. van Winkel en
H.M.A.W. Erven en is op 24 augustus 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.