ECLI:NL:GHSHE:2023:2807

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 augustus 2023
Publicatiedatum
1 september 2023
Zaaknummer
20-000085-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake opzettelijk handelen in strijd met gedragsaanwijzing en schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 9 januari 2023. De verdachte, geboren in 1985, was in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van voorarrest, voor het opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh van het Wetboek van Strafvordering. Daarnaast was de politierechter overgegaan tot de tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen. De benadeelde partij, die schadevergoeding had gevorderd, werd in eerste aanleg niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering.

In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld. De advocaat-generaal heeft gevorderd het vonnis te bevestigen, met uitzondering van de kwalificatie van het bewezenverklaarde feit en de vordering van de benadeelde partij. De raadsvrouw van de verdachte heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof, maar heeft wel een verweer gevoerd over de strafmaat en de vorderingen tot tenuitvoerlegging. Het hof heeft het vonnis van de politierechter gedeeltelijk vernietigd, met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de kwalificatie van het bewezenverklaarde feit.

Het hof heeft vastgesteld dat de benadeelde partij schade heeft geleden als gevolg van het handelen van de verdachte en heeft de vordering tot schadevergoeding tot een bedrag van € 165,71 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De overige vorderingen van de benadeelde partij zijn niet-ontvankelijk verklaard. Het hof heeft de verdachte ook veroordeeld tot het betalen van proceskosten aan de benadeelde partij. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000085-23
Uitspraak : 21 augustus 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 9 januari 2023 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken met parketnummers 03-338232-22 en 03-263538-22, 03-266723-22, 03-332069-22, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen, parketnummers 20-001840-19, 20-001852-19, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
wonende te [adres 1] ,
[adres 2] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter het tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als:
  • ‘diefstal, in een woning, door iemand die zich aldaar tegen de wil van de rechthebbende bevindt’ (parketnummer 03.338232.22, feit 1);
  • ‘als uithuisgeplaatste handelen in strijd met een met toepassing van artikel 2, eerste lid, van de Wet tijdelijk huisverbod, gegeven huisverbod’ (parketnummer 03.338232.22, feit 2);
  • ‘opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort, vernielen’(parketnummer 03.263538.22);
  • diefstal (parketnummer 03.266723.22, feit 1);
  • ‘als uithuisgeplaatste handelen in strijd met een met toepassing van artikel 2, eerste lid, van de Wet tijdelijk huisverbod, gegeven huisverbod’ (parketnummer 03.266723.22, feit 2);
  • diefstal (parketnummer 03.332069.22) en
de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en hem ter zake van alle bewezenverklaarde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de politierechter de tenuitvoerlegging gelast van de eerder voorwaardelijk opgelegde straffen onder parketnummers 20-001840-19 en 20-001852-19, te weten een gevangenisstraf voor de duur 1 week, respectievelijk een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand.
De politierechter heeft de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de kwalificatie ten aanzien van het bewezenverklaarde onder 03.338232.22 feit 2 en de vordering van de benadeelde partij en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
- het bewezenverklaarde onder parketnummer 03.338232.22 feit 2 zal kwalificeren als: opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering;
- de vordering van de benadeelde partij zal toewijzen tot een bedrag van € 450,00 te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de benadeelde partij in het meer gevorderde niet-ontvankelijk zal verklaren.
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich voor wat betreft de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van het hof. Voorts is door de raadsvrouw van de verdachte een straftoemetingsverweer gevoerd. Met betrekking tot de vorderingen tot tenuitvoerlegging is bepleit dat deze dienen te worden afgewezen, dan wel te worden omgezet in taakstraffen. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit slechts een deel van de vorderingen om te zetten in een taakstraf.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij is bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering dient te worden verklaard dan wel dat de vordering dient te worden afgewezen. Subsidiair is bepleit dat hoogstens de gevorderde kosten ten aanzien van de schade aan het slot en de rem kunnen worden toegewezen en dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering dient te worden verklaard.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het bestreden vonnis met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de kwalificatie van het bewezenverklaarde onder parketnummer 03.338232.22 feit 2. In zoverre zal het vonnis waarvan beroep worden vernietigd.
In hetgeen in hoger beroep door de verdediging naar voren is gebracht omtrent de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet het hof geen aanleiding om anders te beslissen ten aanzien van de straf.
Het hof ziet hierin evenmin aanleiding om ten aanzien van de beslissingen van de politierechter op de vorderingen tot tenuitvoerlegging, anders te beslissen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder parketnummer 03.338232.22 feit 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 941,96, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering omvat – kort en zakelijk weergegeven – diverse schadeposten die zien op fietsaccessoires, montagekosten alsmede de kosten van de offerte.
De benadeelde partij is bij vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven, zodat deze in volle omvang ter beoordeling aan het hof voorligt.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde] als gevolg van het onder 03.266723.22 feit 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot € 165,71 (posten: slot en één eenheid montage kosten, inclusief 21% btw). De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep immers verklaard dat hij het slot van de fiets toebehorende aan [benadeelde] heeft geforceerd. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Naar het oordeel van het hof is niet komen vast te staan dat de overige gevorderde schade rechtstreeks het gevolg is van diefstal van de fiets door de verdachte, zodat die schade niet redelijkerwijs kan worden aangemerkt als rechtstreeks aan de benadeelde partij toegebracht door het bewezenverklaarde feit als bedoeld in artikelen 51f en 361, tweede lid onder b, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet op het bepaalde in artikel 361, tweede lid, aanhef en onder b van het Wetboek van Strafvordering, dient de benadeelde partij in dat deel van de vordering daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De gevorderde wettelijke rente is, gelet op de bewezenverklaring, toewijsbaar vanaf 17 oktober 2022.
Het hof zal de verdachte tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het onder 03.266723.22 feit 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde] is toegebracht tot een bedrag van € 165,71. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 oktober 2022 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 57, 63, 184a, 310, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de kwalificatie van het bewezenverklaarde onder parketnummer 03.338232.22 feit 2 en doet in zoverre opnieuw recht.
Kwalificeert het bewezenverklaarde onder parketnummer 03.338232.22 feit 2 als hiervoor vermeld;

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-266723-22 onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 165,71 (honderdvijfenzestig euro en eenenzeventig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-266723-22 onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 165,71 (honderdvijfenzestig euro en eenenzeventig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 3 (drie) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 17 oktober 2022.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. J.F. Dekking, voorzitter,
mr. O.A.J.M. Lavrijssen en mr. A.E.J. Satink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.M. Jutte, griffier,
en op 21 augustus 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.F. Dekking en mr. A.E.J. Satink zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.