ECLI:NL:GHSHE:2023:2809

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 augustus 2023
Publicatiedatum
4 september 2023
Zaaknummer
20-001906-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van veroordeling voor medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot een grote hoeveelheid cocaïne

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarbij de verdachte was veroordeeld voor medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank had de verdachte vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, namelijk het medeplegen van het opzettelijk vervoeren van 100 kilogram cocaïne, maar had hem wel schuldig bevonden aan het subsidiair tenlastegelegde. De verdachte was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden, maar het hof heeft deze straf herzien en opgelegd tot 36 maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft de bewijsvoering van de rechtbank verbeterd en aangevuld, en heeft geconcludeerd dat de verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest bij het vervoer van de verdovende middelen. De verdachte had wetenschap van de aanwezigheid van de cocaïne in de auto van zijn broer, die de drugs vervoerde. Het hof heeft de verbeurdverklaring van de in beslag genomen auto bevestigd, aangezien deze was gebruikt bij het bewezenverklaarde feit. De uitspraak benadrukt de ernst van de betrokkenheid van de verdachte bij de drugshandel en de gevolgen daarvan voor de volksgezondheid.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001906-22
Uitspraak : 2 augustus 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

’s-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 9 augustus 2022, in de strafzaak met parketnummer 03-244060-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
thans verblijvende in Justitieel Complex Zaanstad te Westzaan.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte door de rechtbank vrijgesproken van het primair tenlastegelegde – kort gezegd – het (medeplegen van) opzettelijk vervoeren en/of aanwezig hebben van 100 kilogram cocaïne. De rechtbank heeft het subsidiair tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als:
‘medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel’,
de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft de inbeslaggenomen auto (merk Seat, kenteken: [kenteken 1] ) (
het hof begrijpt: [kenteken 1]) verbeurdverklaard.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsvrouw van de verdachte heeft primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de raadsvrouw een strafmaatverweer gevoerd. Aangaande de inbeslaggenomen Seat heeft de raadsvrouw – in lijn met de door haar bepleite vrijspraak – betoogd dat deze aan de verdachte zal worden geretourneerd.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep, behoudens de opgelegde hoofdstraf (te weten: de gevangenisstraf) onder aanvulling en verbetering van de gronden waarop het berust, met dien verstande dat de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen aanvulling c.q. verbetering behoeven. Om reden van efficiëntie en de leesbaarheid van dit arrest, zal het hof evenwel de bewijsoverwegingen van de rechtbank integraal vervangen en diens eigen overwegingen – op de wijze als hierna is vermeld – daarvan in de plaats stellen. Voorts zal het hof de motivering van de rechtbank van de beslissing, strekkende tot verbeurdverklaring van de in beslag genomen personenauto (Seat) – onder het kopje ‘beslag’ – aanvullen.
Het bestreden vonnis zal, voor zover het de strafoplegging betreft, worden vernietigd. Bijgevolg zullen de overwegingen van de rechtbank aangaande de strafoplegging worden vervangen op na te melden wijze. Het hof zal ten slotte de toepasselijke wettelijke voorschriften, waarop de beslissingen van de rechtbank zijn gegrond, vervangen door de hierna opgenomen artikelen.
Verbetering en aanvulling bewijsvoering
Mede gelet op hetgeen in hoger beroep aan de orde is gekomen, is het hof van oordeel dat de bewijsvoering de navolgende verbetering en aanvulling behoeft.
Het hof voegt aan voetnoot nummer 2 het volgende bewijsmiddel toe:
Kennisgeving van inbeslagneming, registratienummer PL2300-2021142161-17, volgnummers 1 en 2 (pg. 115 en 117).
Het hof voegt aan de vaststelling van de rechtbank, luidende:
“De straatwaarde van deze partij verdovende middelen bedroeg bij berekening ongeveer 5.127.407 (…)”het volgende bewijsmiddel toe:
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 januari 2022 (pg. 184-185), inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 1] .
Het hof verbetert de aanduiding van het bewijsmiddel onder voetnoot nummer 4, zodat dit het juiste jaartal vermeldt, te weten: 2021.
IV.
Het hof vult het bewijsmiddel ‘Proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 september 2021 pagina 241-244’, zoals weergegeven op pagina 3 van het vonnis (voetnoot 10), aan door toe te voegen:
From: [telefoonnummer] 9-9-2021 19:51:28 (UTC+2) 00:0000 Missed
From: [telefoonnummer] 9-9-2021 18.03:16 (UTC+2) 00:0148 Answered
Het hof voegt aan de bewijsvoering van de rechtbank de navolgende bewijsmiddelen toe:
Kennisgeving van inbeslagneming, registratienummer PL2300-2021142161-10, volgnummer 1 (pg. 186), voor zover inhoudende:
Plaats: Maaseikerweg, Roosteren, binnen de gemeente
Echt-Susteren
Datum en tijd: 9 september 2021 te 20:30 uur

Beslagene:

Achternaam: [medeverdachte 1]
Voornamen: [medeverdachte 1]
Geboren: [geboortedag] 1998
Volgnummer 1
Goednummer: PL2300-2021142161-1444218
Categorie omschrijving: Geluid en beeldapp/drager
Object: Communicatieap (Telefoon)
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 september 2021 (pg. 188), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Door mij verbalisant werd de data uit onderstaande gegevensdrager veiliggesteld.
Smartphone: Google Pixel 4a
Goednummer: 21-0442-001
IMEI: [IMEI nummer]
Simkaart: Lebara:
Goednummer: 21-0442-001-01
IBNnummer: 1444218
Aan de simkaart is het telefoonnummer [telefoonnummer] gekoppeld.
Bewijsoverwegingen
De verdachte staat primair terecht ter zake van – kort gezegd – het medeplegen van het opzettelijk vervoeren en/of aanwezig hebben van 100 kilogram cocaïne. Subsidiair wordt de verdachte verweten dat hij opzettelijk behulpzaam is geweest bij het vervoeren van voormelde partij drugs, door – eenvoudig gezegd – het transport te begeleiden en/of ten behoeve daarvan te observeren.
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het hof de verdachte zal vrijspreken van het primair tenlastegelegde, doch het subsidiair tenlastegelegde bewezen zal verklaren. Daartoe heeft de advocaat-generaal naar voren gebracht dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de cocaïne in de auto van zijn broer, de medeverdachte [medeverdachte 1] . In dat verband heeft de advocaat-generaal gewezen op de omstandigheid dat de Seat van de verdachte, op de dag van het tenlastegelegde, op camerabeelden is waargenomen in de omgeving van een loods aan [adres1] , alwaar – blijkens de op de plastic zakken aangetroffen vingerafdrukken – de partij drugs aanwezig is geweest. Ook is de telefoon van de verdachte in de omgeving van de loods uitgepeild. De andersluidende verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij niet bij de loods aanwezig is geweest en dat hij naar Maastricht is meegereden omdat zijn broer aldaar zijn auto wilde verkopen, is onverenigbaar met de bewijsmiddelen en ook anderszins volstrekt ongeloofwaardig, zodat het hof deze terzijde dient te stellen, aldus de advocaat-generaal.
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit. Daartoe heeft zij – op de gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – het navolgende alternatief scenario geschetst.
De verdachte is door de medeverdachte – en tevens zijn broer [medeverdachte 1] – gevraagd om in zijn auto (Seat) mee te rijden naar Maastricht, omdat zijn broer zijn Volkswagen Golf wilde verkopen. Omdat de Volkswagen op naam stond van de verdachte en zijn broer vervoer terug nodig had, heeft hij de verdachte gevraagd om in zijn auto mee te rijden. De verdachte heeft geen enkele wetenschap, noch betrokkenheid gehad bij het transport van de cocaïne. De omstandigheid dat de Seat bij de loods in Rotterdam is waargenomen, is niet redengevend voor het bewijs, nu de verdachte heeft verklaard dat hij zijn auto had uitgeleend aan een onbekende derde.
Deze verklaring van de verdachte kan niet zonder meer als ongeloofwaardig terzijde worden geschoven. Nu in het dossier ook overigens bewijs ontbreekt waaruit verdachtes wetenschap kan worden afgeleid, schiet het bewijs voor het tenlastegelegde tekort en dient de verdachte integraal te worden vrijgesproken, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt als volgt.
In navolging van de advocaat-generaal, de raadsvrouw en net als de rechtbank heeft geoordeeld, is het hof van oordeel dat het bewijs tekortschiet om verdachtes directe betrokkenheid (als medepleger) bij het vervoer van de verdovende middelen in rechte te kunnen vaststellen. Mitsdien acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat het hof de verdachte daarvan zal vrijspreken.
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest bij het vervoeren van de verdovende middelen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is van navolgende feiten en omstandigheden gebleken.
Op 9 september 2021 omstreeks 19.45 uur wordt, naar aanleiding van een ANPR-hit op de snelweg A2, een stopteken gegeven aan de bestuurder van een zwarte Volkswagen Golf, met het kenteken [kenteken 2] . De bestuurder weigerde gehoor te geven aan het stopteken, waarna een achtervolging is ontstaan. Nadat de politie erin was geslaagd om de Golf tot stoppen te dwingen, worden in de achterbak van de Golf twee plastic zakken aangetroffen. In de plastic zakken zijn in totaal 100 – in doorzichtige folie omwikkelde – blokken aangetroffen. De politie heeft 10 (willekeurig geselecteerde) blokken nader onderzocht, waarna is vastgesteld dat deze blokken elk een (netto) gewicht hadden van ongeveer 1 kilogram. De inhoud van de blokken is positief getest op cocaïne. De Volkswagen Golf werd bestuurd en stond op naam van de aldaar en toen aangehouden medeverdachte [medeverdachte 1] .
Na de achtervolging vond er op de A2, ter hoogte van Leende, nogmaals een ANPR-hit plaats van een Witte Seat, met het kenteken [kenteken 1] . De Seat stond eveneens op naam van de medeverdachte [medeverdachte 1] en dit voertuig werd bestuurd door de verdachte. Bij zijn aanhouding maakte de verdachte volgens de politie een zenuwachtige indruk, hij transpireerde en hij kon geen eenduidige verklaring geven omtrent zijn rijroute.
De politie heeft aan de hand van de ANPR-gegevens nader onderzoek verricht naar de reisbewegingen van de Volkswagen Golf en van de Seat. Uit dat onderzoek is gebleken dat de Volkswagen Golf en de Seat tussen 18.15 en 19.35 uur – rijdend in elkaars (directe) nabijheid – dezelfde route hebben afgelegd vanaf Rotterdam naar Leende.
De politie heeft de in de Volkswagen Golf aangetroffen plastic zakken op vingerafdrukken onderzocht. Op de twee plastic zakken zijn vingerafdrukken veiliggesteld. Uit onderzoek is gebleken dat deze vingerafdrukken overeenkomen met die van [medeverdachte 2] . Deze persoon werd in het kader van een ander strafrechtelijk onderzoek (onderzoek STAG) ervan verdacht betrokkenheid te hebben bij het uithalen van verdovende middelen uit een container in de Rotterdamse haven. In het kader van het andere strafrechtelijk onderzoek is op 13 september 2021 een loods aan [adres1] doorzocht, waarna in de loods 24 lege sporttassen zijn aangetroffen. Sporen afkomstig van de tassen zijn positief getest op de aanwezigheid van cocaïne.
In de door de verdachte bestuurde Seat is een iPhone, toebehorende aan de verdachte, aangetroffen en in beslag genomen. Uit onderzoek verricht naar de locatiegegeven van die iPhone is gebleken dat de telefoon op de dag van het tenlastegelegde, omstreeks 17.36 uur, in de omgeving is geweest van [adres1] te Rotterdam. Op camerabeelden afkomstig van de [adres 2] is op 9 september 2021, omstreeks 17.33 uur, een Witte Seat Ibiza waargenomen, welke reed in de richting van de loods aan [adres1] . Aan de hand van het vergelijken van schade aan de voorbumper van deze auto met die van de Seat van de verdachte heeft de politie vastgesteld dat dit de Seat van de verdachte moet zijn geweest. Omstreeks 17.50 uur is op de camerabeelden waargenomen dat de Seat Ibiza bij de loods vertrekt. Uit locatiegegevens van de telefoon van [medeverdachte 2] is gebleken dat diens telefoon om 17.33 uur uitpeilde aan [adres1] en dat de telefoon om 18.24 uur begon te verplaatsen. Op camerabeelden in de omgeving van voormelde loods is voorts het voertuig van [medeverdachte 2] waargenomen rond dezelfde tijdstippen.
Met de rechtbank stelt het hof op grond van vorenstaande feiten en omstandigheden vast dat de verdachte op 9 september 2021, tussen 18.15 uur en 19.35 uur, samen met zijn broer vanuit Rotterdam naar Maastricht is gereden. De verdachte reed daarbij in zijn witte Seat en zijn broer in de zwarte Volkswagen Golf. In de Volkswagen Golf bevond zich op dat moment een hoeveelheid van 100 kilogram cocaïne. Uit de ANPR-gegevens – in combinatie met locatiegegevens van de telefoon van de verdachte – volgt dat de twee voertuigen gedurende de route in elkaars (directe) nabijheid hebben gereden, waarbij het voertuig van de verdachte op momenten vooruit op de Volkswagen Golf heeft gereden.
Uit de bewijsmiddelen blijkt voorts dat de Seat van de verdachte op 9 september 2021, omstreeks 17.33 uur, in de omgeving van de loods aan [adres1] is waargenomen, alsmede dat de telefoon van de verdachte diezelfde tijd aldaar in de omgeving een zendmast heeft aangestraald. Uit locatiegegevens van de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 2] volgt ook dat hij omstreeks diezelfde tijd in de omgeving van voormelde loods aanwezig is geweest. Vingerafdrukken van [medeverdachte 2] zijn nadien aangetroffen op de plastic zakken, waarin de pakketten met (de in totaal) 100 kilogram cocaïne zaten verpakt.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij op 9 september 2021 twee keer vanuit Rotterdam naar Maastricht is gereden. Dit volgens de verdachte op verzoek van zijn broer – de medeverdachte [medeverdachte 1] – die de verdachte had verteld dat hij zijn Volkswagen Golf in Maastricht wilde gaan verkopen. Omdat de Volkswagen op naam was gesteld van de verdachte en de medeverdachte na de verkoop van zijn auto vervoer nodig had, heeft hij de verdachte gevraagd om in diens Seat mee te rijden. De verdachte heeft enige wetenschap van de aanwezigheid van de cocaïne in de Volkswagen golf en diens aanwezigheid bij de loods in Rotterdam ontkend.
Het hof overweegt met betrekking tot het door de verdediging geschetst alternatieve scenario als volgt.
Naar het oordeel van het hof ontbeert het door de verdediging geponeerde alternatieve scenario ieder begin van aannemelijkheid, waarbij het hof bovendien geen enkel geloof hecht aan de in dat verband afgelegde verklaring van de verdachte – en in het verlengde daarvan – die (als getuige) van de medeverdachte [medeverdachte 1] . Bij dit oordeel betrekt het hof op de eerste plaats de wijze van totstandkoming van de verklaring van de verdachte, alsmede het moment waarop de verdachte voor het eerst met deze lezing naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich bij gelegenheid van zijn verhoren door de politie voornamelijk op zijn zwijgrecht beroepen. Ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 26 juli 2022 heeft de verdachte op vragen van de rechtbank voor de eerste keer verklaard dat hij in het kader van de verkoop van de Volkswagen Golf meereed in de Seat. Wanneer de verdachte evenwel door de rechtbank nader wordt bevraagd omtrent de aanwezigheid van de Seat, zijn telefoon, alsmede diens eigen (mogelijke) aanwezigheid bij de loods aan [adres1] , heeft de verdachte zich op zijn zwijgrecht beroepen.
De verdachte heeft eerst pas ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 19 juli 2023, aangaande voormelde punten nader verklaard. Zulks evenwel eerst nadat de verdachte kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van het procesdossier, de inhoud van de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen en de overwegingen van de rechtbank daaromtrent. Hetgeen de verdachte de gelegenheid heeft geboden om zijn verklaring daarop af te stemmen.
Bij de beoordeling van de juistheid en de geloofwaardigheid van verklaring van de verdachte heeft het hof voorts in aanmerking genomen dat de verklaring van de verdachte onvoldoende steun vindt in het procesdossier, waarbij deze naar het oordeel van het hof evenmin op een aannemelijk en/of steekhoudende wijze inpasbaar is in de overige bewijsmiddelen en de daaruit naar voren komende tijdlijn. Het hof wijst in dat verband – zonder uitputtend te zijn – op het volgende.
De verdachte heeft ten overstaan van het hof, aangaande de verkoop van de Volkswagen Golf verklaard dat de verkoop zou plaatsvinden in Maastricht, in de buurt van de Sligro. Op vragen van het hof is de verdachte evenwel niet in staat (of gewillig) gebleken om enige nadere – voor de hand liggende en/of, naar verwacht mag worden, hem bekend zijnde – informatie en details te reproduceren. Zo wist de verdachte niet meer hoe laat hij vanuit Rotterdam naar Maastricht is vertrokken, op welk tijdstip de verkoop zou plaatsvinden (of dit in de middag of de avond was) wat de verkoopprijs van de auto zou zijn, hoe de overdracht van de papieren zou plaatsvinden, noch heeft hij waargenomen hoe de beweerdelijke testrit en/of (de poging tot de) feitelijke verkoop heeft plaatsgevonden.
Volgens de verklaring van de verdachte was de medeverdachte [medeverdachte 1] vergeten de autopapieren mee te nemen – hetgeen op zichzelf, bezien tegen de achtergrond van de voorgenomen verkoop van de auto en gelet op de daartoe door de verdachte en de medeverdachte af te leggen afstand, wonderlijk is te noemen – reden waarom zij tweemaal van Rotterdam naar Maastricht zijn gereden. Wanneer de verdachte in dat kader wordt geconfronteerd met de omstandigheid dat de Seat op 9 september 2021, omstreeks 17.33 uur, is waargenomen in de omgeving van de loods aan [adres1] , heeft de verdachte voor het eerst verklaard dat hij niet in de omgeving van de loods is geweest, maar dat hij zijn auto wel eens uitleent. Volgens de verklaring van de verdachte heeft hij de auto dan ook in de buurt van de loods aan een ander uitgeleend en heeft deze persoon de auto gedurende 1 à 2 uur in zijn bezit gehad. Vervolgens heeft de verdachte de Seat op het industrieterrein in de omgeving van de loods weer opgehaald. Wanneer de verdachte wordt gevraagd aan wie hij zijn auto heeft uitgeleend, heeft de verdachte verklaard dat hij zich dit niet meer kan herinneren. Evenmin weet de verdachte zich te herinneren op welk tijdstip hij de auto heeft uitgeleend of met welk doel die andere persoon de auto nodig had. Wanneer de verdachte daarop door het hof wordt voorgehouden dat zijn telefoon een zendmast in de omgeving van de loods heeft aangestraald, is door verdachte verklaard dat hij zijn telefoon in de auto was vergeten. Ook de vraag hoe het contact met de lener van de Seat is verlopen en of dit wellicht telefonisch is gegaan, is door de verdachte beantwoord met dat hij zich dat niet meer kan herinneren.
Aangaande vorenstaand deel van de verklaring van de verdachte overweegt het hof in het bijzonder nog het volgende.
Op camerabeelden is waargenomen dat de Seat zich om 17.33 uur in de omgeving van de loods bevond. Uit onderzoek van de telefoon van de verdachte komt naar voren dat de telefoon zich omstreeks 17.20 uur tot 17.26 uur bevond op A16, ter hoogte van het Kralingenbos. Om 17.36 uur bevond de telefoon zich in de omgeving van de Bovendijk [adres1] , zijnde in de omgeving van de loods, waarna de telefoon zich om 18.04 uur beweegt in de richting van de A20. Kort daarna, om 18.15 uur, bevindt de telefoon zich op de A16, richting het zuiden, waarna de telefoon om 18.45 uur beweegt richting de A58, om zich vervolgens nog verder in de richting van het zuiden te bewegen: 19.34 uur ter hoogte van Leende op A2 en om 20.22 uur A2 ter hoogte van Weert.
Naar het oordeel van het hof is de verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij bij terugkomst in Rotterdam de Seat gedurende 1 à 2 uur heeft uitgeleend, om de Seat vervolgens nadien in de omgeving van de loods weer in zijn bezit te krijgen, onverenigbaar met vorenstaande tijdstippen en locaties van de reisbewegingen van de telefoon van de verdachte. Immers volgt uit het vorenstaande dat de Seat, omstreeks 17.36 uur in de omgeving in de loods is, waarna deze na nog geen 30 minuten weer vertrekt richting het zuiden. Daarbij heeft het hof voorts in aanmerking genomen dat uit de telefoongegevens van de inbeslaggenomen iPhone van de verdachte volgt dat omstreeks 18.03 uur een gesprek (1:48 min) heeft plaatsgevonden met het nummer [telefoonnummer] en om 19.51 uur een gemiste oproep van dat nummer heeft plaatsgevonden. Dit telefoonnummer hoort bij een simkaart aangetroffen in een telefoon die onder de medeverdachte [medeverdachte 1] in beslag is genomen.
Bij voormelde stand van zaken acht het hof het door – en namens – de verdachte geschetste alternatieve scenario, inhoudende dat hij zijn auto aan niet nader genoemde derde heeft uitgeleend, niet aannemelijk geworden en mitsdien stelt het hof dit scenario terzijde. Het hof concludeert derhalve dat de verdachte de bestuurder was van de Seat en dat hij op de datum van het tenlastegelegde, omstreeks 17.33 uur, aanwezig is geweest bij de loods aan [adres1] .
Vorenstaande feiten en omstandigheden, in samenhang bezien met de verdere inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, alsmede in aanmerking genomen dat het hof de verklaring van de verdachte aangaande, zowel diens aanwezigheid bij de loods, alsmede op het punt van de door hem opgegeven reden om samen met de medeverdachte naar Maastricht te rijden, terzijde heeft geschoven, is het hof – met de advocaat-generaal – van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de verdovende middelen in de achterbak van de Volkswagen waar medeverdachte [medeverdachte 1] in heeft gereden. Op de zakken waar de pakketten met de verdovende middelen in werden vervoerd, zijn immers vingerafdrukken gevonden van [medeverdachte 2] , die op hetzelfde tijdstip als de verdachte in de buurt van de loods in Rotterdam is geweest. Uit de bewijsmiddelen volgt tevens dat in de loods drugsgerelateerde feiten plaatsvonden. Daarmee wordt naar het oordeel van het hof het verband tussen de verdovende middelen en de verdachte en diens wetenschap over de aanwezigheid daarvan in de Volkswagen Golf bevestigd. Verdachte heeft het transport van de verdovende middelen in de Volkswagen begeleid, door mee te rijden met de Seat. Het betrof een transport van 100 kilogram cocaïne met een (straat)waarde van ongeveer
€ 5.127,407. Het hof is van oordeel dat het derhalve niet anders kan zijn dan dat het begeleiden van het transport was bedoeld ter beveiliging van de zeer waardevolle lading en dat de verdachte daarvan op de hoogte was.
Door het transport van de partij cocaïne te begeleiden, heeft de verdachte het vervoer van de verdovende middelen ondersteund en (mede) gefaciliteerd. Gelet op voormeld tijdsverband, het telefonisch contact tussen de verdachte en de medeverdachte en de verdere uiterlijke verschijningsvormen van het (gehele) handelen van de verdachte in aanmerking genomen, te weten het gedurende geruime tijd en in (nauwe) nabijheid escorteren van het transport – in samenhang bezien met de overige uit de bewijsmiddelen naar voren komende feiten en omstandigheden – is naar het oordeel van het hof voorts genoegzaam vast komen te staan dat het opzet van de verdachte daar op was gericht.
Mitsdien is het hof van oordeel dat de verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest bij het door de medeverdachte [medeverdachte 1] gepleegde misdrijf. Bij dit oordeel heeft het hof ten slotte in aanmerking genomen dat van enige alternatieve en steekhoudende verklaring uit het onderzoek ter terechtzitting niet is gebleken.
Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer in al zijn onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Op te leggen straf
De raadsvrouw van de verdachte heeft – onder verwijzing naar de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het ontbreken van recente alsmede relevante strafrechtelijke documentatie – het hof verzocht om de aan de verdachte op te leggen gevangenisstraf te matigen.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel. De verdachte heeft met zijn auto een transport van 100 kilogram cocaïne begeleid. Met diens handelen heeft de verdachte het vervoer van de partij drugs ondersteund en (mede) gefaciliteerd en aldus is hij opzettelijk behulpzaam geweest bij het plegen van dat feit.
Het hof heeft ter beoordeling van de ernst van het door de verdachte gepleegde feit in aanmerking genomen dat wetenschappelijk onderzoek heeft uitgewezen dat het (frequent) gebruik van harddrugs de volksgezondheid kan schaden, met name waar het geestelijke aandoeningen betreft. De verdachte heeft, door opzettelijk behulpzaam te zijn bij het vervoeren van de drugs, de illegale handel – en in het verlengde daarvan de productie – ervan in stand gehouden, welke handel allerlei maatschappelijk ongewenste – veelal criminele – effecten tot gevolg heeft, waarmee voorts de openbare orde ernstig kan worden ondermijnd. De verdachte heeft zich van dit alles geen rekenschap gegeven en heeft met zijn strafbare handelen, de instandhouding van het criminele drugscircuit bevorderd. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard.
Het hof heeft acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 25 april 2023, betreffende het justitiële verleden van de verdachte, waaruit naar voren komt dat de verdachte eerder onherroepelijk wegens strafbare feiten is veroordeeld, zij het geruime tijd geleden, alsmede ter zake van andersoortige feiten, zodat het hof met deze omstandigheid thans niet in strafverzwarende zin rekening zal houden.
Voorts heeft het hof kennisgenomen van de inhoud van twee reclasseringsadviezen over de verdachte, van 7 april 2022 en 12 juli 2022. Uit de adviezen van de reclassering komt naar voren dat de reclassering, vanwege de ontkennende proceshouding van de verdachte en het ontbreken van duidelijkheid rondom het psychosociaal functioneren van de verdachte – waaraan mitsdien geen directe conclusies kunnen worden verbonden, aangaande criminogene factoren – niet tot een inschatting van het recidiverisico heeft kunnen komen. Het is evenwel de inschatting van de reclassering dat het sociale netwerk en het psychosociaal functioneren van de verdachte een rol hebben gespeeld bij het bewezenverklaarde. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden, bestaande in een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling.
Ten slotte heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte in dit verband naar voren gebracht dat hij thans geruime tijd in detentie verblijft, hetgeen hem zwaar valt. De verdachte heeft zijn middelbare school niet afgerond, noch enig andere opleiding genoten. In detentie is de verdachte onderzocht door een psycholoog en daaruit is naar voren gekomen dat de verdachte geen (psychologische) behandeling behoeft, aldus de verdachte.
Het hof is van oordeel dat, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en in verband met een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van substantiële duur met zich brengt.
Al het voorgaande afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur 36 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. Bij het bepalen van deze gevangenisstraf heeft het hof de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als indicatie voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid, ten aanzien van het vervoeren van harddrugs – alsmede (het gewicht van) verdachtes rol als medeplichtige bij het tenlastegelegde – mede in aanmerking genomen. De oriëntatiepunten indiceren voor het vervoeren van een hoeveelheid van 20 kilogram harddrugs of meer, in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 50 maanden.
Anders dan de reclassering ziet het hof, gelet op het verhandelde ter terechtzitting en de ernst van het feit in aanmerking genomen, geen aanleiding om de op te leggen gevangenisstraf deels voorwaardelijk te doen zijn, al dan niet met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, zodat het hof daartoe niet zal overgaan.
Overeenkomstig het imperatief bepaalde in artikel 359, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering zal het hof ten slotte bepalen dat tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf volledig zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beslag
De rechtbank heeft de onder de verdachte in beslag genomen personenauto, van het merk Seat, met het kenteken [kenteken 1] , (
het hof begrijpt en leest verbeterd: [kenteken 1]) verbeurdverklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het voertuig een voorwerp betreft, met behulp waarvan het bewezenverklaarde feit is begaan.
Het hof bevestigt – onder overneming van de overweging van de rechtbank en hebbende daarbij rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte – de beslissing van de rechtbank.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 33, 33a, 48 en 49 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, doch uitsluitend ten aanzien van de opgelegde hoofdstraf en doet in zoverre opnieuw recht:
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met in begrip van de beslissing ten aanzien van het beslag en met inachtneming van het vorenoverwogene.
Aldus gewezen door:
mr. F.P.E. Wiemans, voorzitter,
mr. M.L.P. van Cruchten en mr. M. van der Horst, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.S. Vos, griffier,
en op 2 augustus 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.