ECLI:NL:GHSHE:2023:2989

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 september 2023
Publicatiedatum
19 september 2023
Zaaknummer
20-000553-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van mensenhandel met een minderjarige en de gevolgen voor de verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte is beschuldigd van mensenhandel, waarbij hij samen met anderen een zestienjarig meisje heeft geworven om in Nederland in de prostitutie te werken. De verdachte heeft het meisje vanuit Hongarije naar Nederland vervoerd en gehuisvest, met het doel haar seksueel uit te buiten, terwijl hij wist dat zij minderjarig was, de taal niet sprak en volledig van hem afhankelijk was. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 19 maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van 16 maanden opgelegd, waarvan 8 maanden voorwaardelijk. Het hof heeft de eerdere vrijspraak van de rechtbank voor een deel van de tenlastelegging niet-ontvankelijk verklaard, omdat het hoger beroep zich niet richtte op de vrijspraak. Het hof heeft vastgesteld dat de verdediging geen effectieve ondervragingsmogelijkheid heeft gehad van de aangeefster, maar oordeelt dat dit gebrek voldoende is gecompenseerd door andere bewijsmiddelen. De verdachte heeft eerder in Duitsland een veroordeling voor een soortgelijk feit ondergaan. Het hof heeft de straf verlaagd met 3 maanden vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 47 en 273f van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000553-19
Uitspraak : 11 september 2023
TEGENSPRAAK (artikel 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

’s-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 14 februari 2019, in de strafzaak met parketnummer 01-880627-17 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘mensenhandel, terwijl de persoon ten aanzien van wie de in artikel 273f eerste lid onder sub 2, 3, 5 en 9 omschreven feiten worden gepleegd, de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, gepleegd door twee of meer verenigde personen’, de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, met compensatie van de proceskosten. Ten slotte heeft de rechtbank het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan de duur van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde vrijheidsstraf.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De rechtbank heeft de verdachte ter zake van het onder D tenlastegelegde partieel vrijgesproken. Het hof acht het onder D vermelde onderdeel van de tenlastelegging een impliciet cumulatief tenlastegelegde variant van artikel 273f, eerste lid, onder 8º van het Wetboek van Strafrecht. Het hof is van oordeel dat deze partiële vrijspraak als een beschermde vrijspraak moet worden beschouwd.
Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de partiële vrijspraak door de rechtbank van het impliciet cumulatief tenlastegelegde sub 8º van artikel 273f, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Ingevolge het bepaalde in artikel 404 van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte geen hoger beroep open tegen het vonnis voor zover hij van het tenlastegelegde is vrijgesproken.
Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep, voor zover dat tegen de beschermde vrijspraak is gericht.
Bij akte rechtsmiddel van 22 februari 2019 is door de officier van justitie onbeperkt hoger beroep ingesteld tegen het bestreden vonnis. Uit de appelmemorie van het Openbaar Ministerie d.d. 22 februari 2019, komt naar voren dat het hoger beroep zich uitsluitend richt tegen de door de rechtbank opgelegde straf. De advocaat-generaal heeft zulks ter terechtzitting in hoger beroep ten overstaan van het hof bevestigd.
Gelet op het voorgaande zal het hof, nu het belang van het Openbaar Ministerie noch enig ander rechtens te beschermen belang gediend is met een behandeling in hoger beroep van het tenlastegelegde waarvoor de rechtbank partieel heeft vrijgesproken, toepassing geven aan het bepaalde in artikel 416, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep, voor zover gericht tegen voormelde partiele vrijspraakbeslissing niet-ontvankelijk verklaren.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof bij eindarrest een beslissing zal nemen met betrekking tot het tegen de verdachte verleende, reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
De raadsman van de verdachte heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de raadsman een straftoemetingsverweer gevoerd. Aangaande vordering van de benadeelde partij heeft de raadsman bepleit dat het hof de vordering niet-ontvankelijk zal verklaren conform de beslissing van de rechtbank. Ten slotte heeft de raadsman het hof verzocht om de voorlopige hechtenis op te heffen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het bestreden vonnis, onder aanvulling en verbetering van de gronden waarop dit berust, met dien verstande dat de bewijsmiddelen en de bewijsoverwegingen worden aangevuld en verbeterd, op de wijze als hierna vermeld, behoudens de opgelegde straf. In zoverre zal het bestreden vonnis worden vernietigd.
Het hof zal tevens de toepasselijke wettelijke voorschriften vervangen door de hierna opgenomen artikelen.
Aangaande vordering van de benadeelde partij, ziet het hof – gelet op hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep aan de orde is gekomen – geen aanleiding om tot andere beschouwingen en een andere beslissing te komen dan de rechtbank.
Het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting van de verklaring van aangeefster [slachtoffer]
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep – op de gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – vrijspraak bepleit. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de verdediging geen effectieve en behoorlijke gelegenheid is geboden om aangeefster [slachtoffer] te ondervragen. Het bewijs van het tenlastegelegde berust in beslissende (
decisive) mate op de verklaring van aangeefster. Met het horen van de ouders van aangeefster, en eerder van getuige [getuige 1] , is de verdediging voorts in onvoldoende mate gecompenseerd voor het ontbreken van voornoemde effectieve en behoorlijke ondervragingsgelegenheid. Om nog te kunnen spreken van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM zou aan de verklaring van aangeefster [slachtoffer] minder gewicht moeten worden toegekend, bijvoorbeeld door daarnaast sterk steunbewijs te verlangen dat er niet is. Het hof kan derhalve niet tot een veroordeling komen zonder dat daardoor de procedure als geheel strijdig is met artikel 6, lid 1 en 3, sub d EVRM. De verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Bij tussenarrest van 22 november 2021 heeft het hof met betrekking tot het verzoek van de verdediging om in het kader van het recht op een eerlijk proces ter compensatie van het niet kunnen horen van aangeefster [slachtoffer] , haar ouders en zus te horen, het navolgende overwogen en beslist.
Evenals de rechtbank zal het hof aan de hand van het driestappenplan, zoals dat onder meer volgt uit de uitspraak van het EHRM in de zaak Schatschaschwili tegen Duitsland (EHRM 15 december 2015, nr. 9154/10) en is aangehaald in het arrest van de Hoge Raad d.d. 4 juli 2017 met vindplaats ECLI:NL:HR:2017:1016, beoordelen of door het niet kunnen horen van aangeefster [slachtoffer] door de verdediging sprake is van een schending van artikel 6 van het EVRM.
Stap 1. Heeft de verdediging, ondanks het nodige initiatief daartoe, geen gebruik kunnen maken van het recht op een behoorlijke en effectieve ondervragingsmogelijkheid van de betrokken getuige?
De verdediging heeft in eerste aanleg reeds gevraagd om [slachtoffer] te horen. Wat betreft de procedure bij de rechtbank blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen van de rechter-commissaris d.d. 14 januari 2019 dat [slachtoffer] niet traceerbaar is, waardoor zij niet als getuige kon worden gehoord. Uit genoemd proces-verbaal blijkt verder dat er voldoende inspanningen zijn verricht om te proberen [slachtoffer] als getuige te horen.
Ook in hoger beroep is getracht [slachtoffer] als getuige te horen. Het proces-verbaal van bevindingen van de raadsheer-commissaris d.d. 13 juli 2020 houdt in dat een videoverhoor dat gepland stond op 2 april 2020 niet kon doorgaan in verband met de coronamaatregelen en dat de getuige tijdens een videoverhoor op 13 juli 2020 niet is verschenen. De Hongaarse rechter [naam rechter] heeft de raadsheer-commissaris per e-mail d.d. 12 juli 2020 bericht dat het verhoor op 13 juli 2020 waarschijnlijk niet kon doorgaan omdat de getuige de oproeping/dagvaarding niet heeft ontvangen.
In het proces-verbaal van bevindingen van de raadsheer-commissaris d.d. 7 oktober 2020, met bijlagen, is vermeld dat rechter [naam rechter] aangeeft dat hij diverse pogingen heeft gedaan om de getuige [slachtoffer] te traceren, dat men de getuige in Hongarije niet heeft gevonden, dat zij zich waarschijnlijk niet in Hongarije bevindt en dat niet kan worden voldaan aan de opdracht om haar te horen. De raadsheer-commissaris achtte het gelet daarop niet aannemelijk dat de getuige [slachtoffer] binnen een aanvaardbare termijn zou verschijnen teneinde te worden gehoord.
Gelet op het bovenstaande stelt het hof vast dat de verdediging geen gebruik heeft kunnen maken van het recht op een behoorlijke en effectieve ondervragingsmogelijkheid van
[slachtoffer] .
Stap 2. Zo ja, zal een bewezenverklaring in uitsluitende of beslissende mate zin op deze verklaring moeten worden gebaseerd?
In zijn arrest van 4 juli 2017 met vindplaats ECLI:NL:HR:2017:1016 heeft de Hoge Raad overwogen dat voor de beantwoording van de vraag of de bewezenverklaring in beslissende mate steunt op de verklaring van een, ondanks het nodige initiatief daartoe niet door de verdediging ondervraagde getuige, van belang is in hoeverre die verklaring steun vindt in andere bewijsmiddelen. Het benodigde steunbewijs moet betrekking hebben op die onderdelen van de hem belastende verklaring die de verdachte betwist. Of dat steunbewijs aanwezig is, wordt mede bepaald door het gewicht van de verklaring van deze getuige in het licht van de bewijsvoering als geheel.
De verdachte ontkent iedere betrokkenheid bij het tenlastegelegde. In het dossier is steun te vinden voor de verklaringen van [slachtoffer] met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte, onder meer in het proces-verbaal analyse telecommunicatie d.d. 6 november 2017, opgenomen op pagina 250 en volgende van het politiedossier. Evenwel is het hof, met de rechtbank, van oordeel dat een eventuele bewezenverklaring van het tenlastegelegde in beslissende mate zal worden gebaseerd op de verklaringen van [slachtoffer] .
Stap 3. Zo ja, is het gebrek aan een behoorlijke en effectieve ondervragingsmogelijkheid van de getuige in voldoende mate gecompenseerd?
Met de verdediging is het hof van oordeel dat het feit dat de verdediging door het openbaar ministerie in het bezit is gesteld van de audio-opnames van de verhoren van [slachtoffer] onvoldoende compensatie biedt voor het niet kunnen uitoefenen van het ondervragingsrecht. In hoger beroep is de verdediging door de raadsheer-commissaris in de gelegenheid gesteld de voogd van [slachtoffer] , te weten [getuige 1] , als getuige te bevragen. Dit verhoor d.d.
2 december 2020 is een tegemoetkoming voor het feit dat de verdediging [slachtoffer] niet heeft kunnen bevragen. Echter heeft de verdediging bij appelschriftuur ook gevraagd om ter compensatie de ouders en zus van [slachtoffer] te horen, welk verzoek door de raadsheer-commissaris is afgewezen omdat de noodzaak niet is gebleken. Het hof is echter van oordeel dat de verdediging, gelet op het beslissende gewicht van de verklaringen van [slachtoffer] , in de gelegenheid moet worden gesteld ter compensatie haar ouders en zus alsnog te bevragen. Het hof zal de zaak daarom voor het horen van de ouders en zus van [slachtoffer] verwijzen naar de raadsheer-commissaris. Gelet op deze verwijzing en gezien het verstrijken van de tijd sinds de eerdere pogingen om [slachtoffer] te horen, zal het hof tevens bepalen dat andermaal zal worden getracht om [slachtoffer] zelf door de verdediging te laten ondervragen.
Naar aanleiding van vorenstaande opdracht van het hof zijn op 2 november 2022 de ouders van aangeefster, in aanwezigheid van de raadsman van de verdachte, door de raadsheer-commissaris gehoord.
Blijkens de processen-verbaal van bevindingen van de raadsheer-commissaris, d.d. 2 november 2022 en 8 februari 2023, is het niet gelukt om aangeefster [slachtoffer] als getuige te horen, daar zij niet door de Hongaarse autoriteiten kon worden getraceerd. Uit voormelde processen-verbaal komt verder naar voren dat hiertoe door de Hongaarse autoriteiten en de raadsheer-commissaris de nodige inspanningen zijn verricht. Zo is de oproeping om voor het verhoor te verschijnen naar het (
het hof begrijpt: toenmalig bekende) adres van de getuige gezonden en met de post teruggezonden, en heeft de Hongaarse rechtbank en politie vergeefs nader onderzoek verricht naar de woon- of verblijfplaats van de getuige. Tevens heeft de raadsheer-commissaris getracht om het adres van de getuige via haar ouders te achterhalen. Deze inspanningen zijn evenwel zonder resultaat gebleven.
Uit voormelde processen-verbaal blijkt voorts dat het niet tot een verhoor van de zus van aangeefster, [getuige 2] , is gekomen, daar geen actueel verblijfadres van haar bekend is. De raadsheer-commissaris heeft middels een internationaal rechtshulpverzoek getracht om de adresgegevens van de getuige in Hongarije te achterhalen, doch Interpol Boekarest heeft de raadsheer-commissaris bericht dat bij de Hongaarse autoriteiten geen adresgegevens van de getuige bekend zijn.
Bij die stand van zaken, en in het licht van de reeds verrichte inspanningen, heeft de raadsheer-commissaris derhalve geconcludeerd dat het niet aannemelijk is te achten dat de getuigen [slachtoffer] en haar zus [getuige 2] binnen een aanvaardbare termijn (tevens in aanmerking genomen het lange tijdsverloop van de zaak) zullen verschijnen voor een gerechtelijk verhoor om te worden gehoord ten overstaan van een rechter en partijen
Het hof is aldus van oordeel dat alle inspanningen, die in redelijkheid kunnen worden gevergd om tot een verhoor van de aangeefster en haar zus te komen, in onderhavige zaak zijn gevergd.
Nu het hof onverminderd van oordeel is dat de bewezenverklaring in beslissende mate rust op de verklaring van aangeefster en aangeefster niet door de verdediging is gehoord, moet het hof afwegen of er voldoende compensatie heeft plaatsgevonden en/of is geboden om dit gebrek te ondervangen en om te kunnen concluderen dat het proces in het geheel nog eerlijk is als bedoeld in artikel 6 EVRM. Daarbij is de mate van beslissendheid van de niet getoetste verklaring bepalend voor de mate van compensatie die dient te worden geboden.
In dat verband overweegt het hof dat het er in de kern om gaat dat het hof de betrouwbaarheid van de verklaring van de niet-ondervraagde getuige zorgvuldig onderzoekt, een en ander in samenhang met het overige bewijsmateriaal en in het licht van de betwisting door de verdachte van die verklaring. Van belang daarbij kunnen zijn verklaringen van personen tegenover wie de getuige – kort na de tenlastegelegde gebeurtenissen – zijn of haar verhaal heeft gedaan of die anderszins feiten en omstandigheden waarop de getuigenverklaring ziet, kunnen bevestigen. Verder kan compensatie betrekking hebben op procedurele waarborgen zoals de beschikbaarheid van een audiovisuele vastlegging van het verhoor van de getuige.
Het hof stelt het volgende ten aanzien van (de eerlijkheid van) het verloop van de procedure vast.
Aangeefster [slachtoffer] is meermalen uitgebreid gehoord door de politie, waaronder op 22 augustus 2017, 6 september 2017, 22 september 2017, 3 oktober 2017 en 11 november 2017. De politie – waarvan in zijn algemeenheid kan worden gezegd dat deze in het Nederlands rechtsbestel zowel belastend als ontlastend bewijsmateriaal vergaart – heeft aangeefster bij die gelegenheden kritisch bevraagd op het moment dat de verbalisanten vermoedden dat aangeefster – minst genomen – terughoudend verklaarde.
Het hof stelt voorts vast dat de verdachte ruimschoots – de verdachte is vier maal door de politie, alsmede gedurende de terechtzittingen in eerste aanleg gehoord – in de gelegenheid is gesteld om zijn lezing van de feiten te geven. Bij diens verhoren door de politie is de verdachte tevens geconfronteerd met de verklaringen van aangeefster. In welk verband de verdachte gelegenheid heeft gehad haar verklaring te weerspreken en twijfel te zaaien over de geloofwaardigheid van aangeefster, door te wijzen op eventuele incoherentie of inconsistentie in haar verklaringen, dan wel zulks met ander bewijsmateriaal te onderbouwen, doch verdachte heeft – in de kern – volstaan met een (blote) ontkenning van het tenlastegelegde. Voorts was de verdediging vanaf het verstrekken van de stukken aan de raadsman – dan wel met het verhoor van de verdachte, reeds zoveel eerder – bekend met de identiteit van aangeefster en was de verdediging in staat om de vermeende motieven van de getuige om te liegen, te identificeren en te onderzoeken. Bovendien heeft de politie de verklaringen van de getuige verder onderzocht, teneinde de betrouwbaarheid/juistheid van haar verhaal te verifiëren.
In dat verband en onder verwijzing naar – en deels in aanvulling op – hetgeen de rechtbank op pagina 12 van het vonnis heeft overwogen, overweegt het hof dat de politie onderzoek heeft verricht naar de telefoon(s) van de getuige, alsmede de telefoons, waarvan is gebleken dat die in gebruik waren bij de verdachte en zijn partner en zijn moeder. Ook zijn, teneinde de betrouwbaarheid en juistheid van de verklaring van de getuige te verifiëren, diverse getuigen gehoord en is – mede ter compensatie voor het niet horen van aangeefster – reeds in de fase van eerste aanleg de voogd van aangeefster als getuige gehoord. In de fase van hoger beroep zijn op het verzoek van de verdediging voorts de ouders van de getuige gehoord. Hoewel de ouders van aangeefster slechts in beperkte mate vanuit eigen wetenschap hebben kunnen verklaren over het tenlastegelegde, zijn naar het oordeel van het hof uit hun verklaringen geen feiten en omstandigheden naar voren gekomen die maken dat aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster moet worden getwijfeld.
Daarnaast zijn audio-opnamen van de verhoren van aangeefster aan de verdediging verstrekt. De verdediging was derhalve wel in staat om de geloofwaardigheid van de getuige effectief te betwisten, doch in mindere mate vanwege het uitblijven van een ondervraging door de verdediging.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, stelt het hof vast dat het ontbreken van een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om aangeefster door de verdediging te (doen) ondervragen genoegzaam is gecompenseerd. Het hof concludeert dat is voldaan aan de eisen van een eerlijk proces en dat er dus ook geen sprake is van een schending van artikel 6, derde lid, sub d, van het EVRM. De omstandigheid dat de zus van aangeefster niet is gehoord, brengt het hof – het beperkte gewicht dat haar verklaring toekomt mede in aanmerking genomen – niet tot een ander oordeel.
Het hof verwerpt mitsdien het verweer van de verdediging dienaangaande.
Aanvulling en verbetering bewijsmiddelen
Gelet op het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is het hof van oordeel dat de bewijsmiddelen de navolgende aanvulling en verbetering behoeven.
I. Het hof verbetert de aanduiding van het bewijsmiddel
‘het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door [verbalisant 1] op 12 oktober 2017, pag. 54-55’, door toevoeging van de naam van verbalisant [verbalisant 2] .
II. Het hof verbetert de aanduiding van het bewijsmiddel
‘het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , op 12 september 2017, pag. 70 tot en met 72’, zodat het de juiste dossierpagina’s vermeldt, te weten: dossierpagina’s 70 tot en met 73.
Voorts verbetert het hof dit bewijsmiddel door na: “zij op maandag door [medeverdachte 1] naar de werkplek in Eindhoven is gebracht” het volgende in te voegen: “zij op de werkplek door een vrouw genaamd [betrokkene 2] werd ontvangen”.
Wij, verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 2] , zagen dat [slachtoffer] ons foto’s liet zien van [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Wij hoorden [slachtoffer] zeggen dat het kindje op de foto’s het jongste kindje van [verdachte] betreft, het zoontje [naam zoontje] van ongeveer 1 jaar oud.
Wij, verbalisanten, hoorden [slachtoffer] zeggen (…) dat de foto van de witte Mercedes kenteken [kenteken] was de auto van [verdachte] (…).
III. Het hof verbetert de aanduiding van het bewijsmiddel ‘
het proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer] opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 2] op 26 september 2018, pag. 87 tot en met 90’, zodat het de juiste datum en dossierpagina’s vermeldt, te weten: 26 september 2017 en dossierpagina’s 85 tot en met 91.
Het hof verbetert dit bewijsmiddel door na: “Ik ben samen met [medeverdachte 1] in zijn auto naar Nederland gereisd.” het navolgende toe te voegen: “We zijn zeker door Duitsland gekomen” en door voor: “Er is besproken dat [verdachte] mijn zus naar Nederland zou brengen om in de prostitutie te werken” toe te voegen: [verdachte] , [medeverdachte 1] , mijn zus en ik waren bij deze ontmoeting”.
V: Wanneer ben je uit Hongarije vertrokken?
A: We zijn op vrijdagochtend vertrokken om 5.00 uur in Hongarije. Op Zaterdagavond omstreeks 23.00 uur waren we bij de woning van [verdachte] in Nederland.
IV. Het hof verbetert het bewijsmiddel
‘het proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer] opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 4] opgemaakt op 3 oktober 2017, pag. 96 en 97’, zodat het de juiste datum en dossierpagina’s vermeldt, te weten: 15 oktober 2017 en dossierpagina’s 92 tot en met 100.
Voorts vult het hof het bewijsmiddel aan door het navolgende toe te voegen:
“V: zijn er afspraken gemaakt over wie het geld zou hebben in Nederland. (…)?
A: (…) Ik zou het geld aan [verdachte] gegeven moeten hebben.
V: Wat heeft [verdachte] tegen jou gezegd als je bij de politie terechtkwam?
A: Hij zei dat ik niet met de politie moest praten want ik was minderjarig en hij zou dan in de problemen komen.
V. Het hof verbetert de aanduiding van het bewijsmiddel
‘het proces-verbaal van verhoor van aangeefster [slachtoffer] opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 6] op 11 november 2017, pag. 104 tot en met 107’, zodat het de juiste dossierpagina’s vermeldt, te weten: pagina 101 tot en met 111.
Voorts vult het hof het bewijsmiddel aan door het navolgende toe te voegen:
“V: wat zou de minimale afdracht zijn (…)
A: dat zou 30% of 50% van mijn verdiensten zijn (…).”
en door na: “Ik had gepast geld gekregen van [medeverdachte 1] ” toe te voegen: “genoeg voor de huur.”
VI. Het hof verbetert de aanduiding van het bewijsmiddel
‘het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 1] opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 7] en [verbalisant 3] op 24 augustus 2018, pag. 164 en 165’, zodat het de juiste datum en dossierpagina’s vermeldt, te weten: 24 augustus 2017 en dossierpagina’s 163 tot en met 166.
Voorts vult het hof dit bewijsmiddel aan door voor: “De dame vroeg direct of er een kamer vrij was” toe te voegen: “Ik ben exploitant van [adres 2] ”.
VII. Het hof verbetert de aanduiding van het bewijsmiddel
‘het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 2] opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 7] en [verbalisant 3] op 24 augustus 2018, pag. 170 en 171’, zodat het de volledige naam (initialen) van de getuige, de juiste datum en dossierpagina’s vermeldt, te weten: [betrokkene 3] , 24 augustus 2017 en dossierpagina’s 169 tot en met 173.
Voorts vult het hof het bewijsmiddel aan door na: “Ik hoorde van [betrokkene 1] dat ze de volgende dag zou komen.” toe te voegen:
“O: met het meisje bedoelt getuige [slachtoffer] .
(…) Echter bij de eerste klant kwam zij naar beneden en vroeg aan mij GUMMIE GUMMIE. Ik heb toen een pakje condooms voor haar gepakt. Ik denk dat die klant ca. 15-20 minuten met haar is geweest.
VIII. Het hof vult het bewijsmiddel
‘het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisant [verbalisant 8] op 28 februari 2018, pag. 568 en 569’aan door na: “de in de woning aangetroffen telefoon van het merk Samsung werd nader onderzocht” toe te voegen: “In het geheugen van deze telefoon werden meerdere opgeslagen SMS-berichten aangetroffen. Deels waren deze in de Hongaarse taal opgesteld. (…) Uit de inhoud van deze berichten blijkt dat deze telefoon in gebruik was bij [verdachte] ’.
IX. Het hof vult het bewijsmiddel ‘
het proces-verbaal van analyse telecommunicatie opgemaakt door verbalisant [verbalisant 9] op 4 september 2017, pag. 236 en 237’aan door na: “als de datum en tijd niet opnieuw wordt ingesteld dan is de datum en tijd op dit toestel standaard 01-01-2016” het navolgende toe te voegen:
“Er twee inkomende SMS-berichten van Lebara op de GSM staan:
- 19-08-2017 te 14.57 uur: Welkom in Duitsland
- 19-08-2017 te 09:47 uur: Welkom in Oostenrijk”.
X. Het hof verbetert de aanduiding van het bewijsmiddel
‘het proces-verbaal van analyse telecommunicatie opgemaakt door verbalisant [verbalisant 8] op 6 november 2017, pag. 250 tot en met 253, zodat het de juiste dossierpagina’s vermeldt, te weten pagina’s 250 tot en met 255.
Voorts ziet hof aanleiding om het bewijsmiddel aan te vullen. Om reden van efficiëntie zal het hof evenwel de redengevende inhoud van het bewijsmiddel integraal vervangen door het navolgende:
Aantreffen GSM telefoon merk AEG bij [slachtoffer]
Op 21 augustus 2017 werd een GSM telefoon van het merk AEG bij de aangeefster [slachtoffer] aangetroffen en in beslaggenomen.
Onderzoek aan GSM telefoon merk AEG
De inbeslaggenomen AEG telefoon werd nader onderzocht. Uit ingesteld onderzoek is gebleken dat: Merk : AEG Telefoonnummer: [telefoonnummer 1] .
1.1
Aanvraag historische verkeersgegevens [telefoonnummer 1]
Door het onderzoeksteam werden de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] , dat bij de aangeefster werd aangetroffen, opgevraagd en deze zijn verkregen.
Uit de analyse is mij, verbalisant, gebleken dat het telefoonnummer [telefoonnummer 1] op 19-08-2017 om 04:14 uur in gebruik werd genomen. Verder zag ik, verbalisant, dat veelvuldig inkomende gesprekken hebben plaatsgevonden. Het inbellende nummer betrof [telefoonnummer 2] . Dit betreft een mobieltelefoonnummer afgegeven in
Hongarije. Het laatste telefonische contact met dit nummer vond plaats op 19-08-2017 om 22:23 uur.
Ik zag dat op 19-08-2017 te 22:33 uur dit nummer, [telefoonnummer 1] , gebeld werd door de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 3] . Het betreffende gesprek tot stand was gekomen/afgeleverd door de zend/ontvangstmast die zich op De Zegge te Geldrop.
Door het onderzoeksteam werden de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer [telefoonnummer 3] , in beller bij aangeefster [slachtoffer] , opgevraagd en deze zijn verkregen. De historische verkeersgegevens over een periode van 6 maanden, van 21-03-2017 tot en met 13-09-2017, opgevraagd.
Gezamenlijke contacten [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 3]
Ik, verbalisant, zag in de voorkomende gezamenlijke contacten van het telefoonnummers het Hongaarse telefoonnummer [telefoonnummer 2] .
Ik, verbalisant, zag dat dat er veelvuldig telefonische contacten zijn geweest tussen de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 3] en [telefoonnummer 2] .
Het eerste contact tussen deze telefoonnummers plaats vond op 21 -07-2017 en het laatste contact op 21-08-2017 om 18:27 uur. Het viel mij, verbalisant, op dat er op 19-08-2017 in totaal 16 keer telefonisch contact tot stand kwam tussen de telefoonnummers [telefoonnummer 3] en [telefoonnummer 2] , terwijl op de overige dagen enkele keren over en weer contact had plaatsgevonden. Het laatste telefonische contact was op 21-
08-2017 om 18:27 uur was.
De betreffende gesprekken zijn tot stand gekomen/ afgeleverd door de zend/ontvangstmast die zich op [adres 3] bevindt
Ik, verbalisant, zag dat met het telefoonnummer [telefoonnummer 3] veelvuldig telefonisch contact tot stand was gekomen met de telefoonnummers: [telefoonnummer 4] en [telefoonnummer 5]
CIOT bevraging [telefoonnummer 4] en [telefoonnummer 5]
Uit bevraging van het Centraal Informatiepunt Onderzoek Telecommunicatie (CIOT) blijkt dat: Telefoonnummer: [telefoonnummer 4] afgegeven is door de provider Tele-2 en is een abonnementsnummer betreft op naam gesteld van [medeverdachte 2] , adres: [adres 4] .
Gebruiker telefoonnummer [telefoonnummer 5]
Op 4 maart 2017 werd door [verdachte] een melding vermissing van zijn Hongaarse ID-bewijs gedaan. Hierbij gaf hij aan gebruiker te zijn van het telefoonnummer [telefoonnummer 5] .
Opmerking verbalisant:
De naam gestelde [medeverdachte 2] van het telefoonnummer [telefoonnummer 4] is de partner van [verdachte] .
Analyse verkeersgegevens [telefoonnummer 4] en [telefoonnummer 5]
Uit de analyse van de verkregen historische verkeersgegevens is mij, verbalisant gebleken dat de telefoonnummers veelvuldig telefonische contacten hebben gehad met de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 3] .
Ik, verbalisant, zag dat de 2 telefoonnummers 1 = [telefoonnummer 3] en 2 [telefoonnummer 4] in gebruik te zijn geweest in de GSM telefoon voorzien van het (MEI-nummer [IMEI nummer 1] .
Er werd op 25 oktober 2017 een aanvang gemaakt met het opnemen en afluisteren van de gevoerde gesprekken met het telefoonnummer [telefoonnummer 6] . Uit de inhoud van opgenomen en afgeluisterde gesprekken is mij, verbalisant, gebleken dat het
telefoonnummer [telefoonnummer 6] veelvuldig in gebruik is bij moeder van [verdachte] , genaamd [betrokkene 4] hierboven genoemd. Uit de opgenomen en afgeluisterde gesprekken die gevoerd zijn over de telefoonlijn [telefoonnummer 6]
dat veelvuldig in gebruik is bij moeder van [verdachte] , zijnde [betrokkene 4] voornoemd is mij gebleken dat zij gebruik maakte van een GSM telefoon voorzien van het 1MEInummer: [IMEI nummer 1] .
Resumé
- De bij de aangeefster aangetroffen GSM telefoon had zij in Hongarije van [verdachte] gekregen;
- Betreffende telefoon blijkt op zaterdag 19-08-2017 om 04:14 uur voor de 1ste keer in gebruik te zijn genomen;
- Aangeefster verklaarde dat zij samen met [medeverdachte 1] op vrijdag in de ochtend omstreeks 05:00 uur zijn vertrokken en zaterdag omstreeks 23:00 uur bij de woning van [verdachte] kwamen;
- Dat er in de woning moeder van [verdachte] en zijn zoontje waren;
- Zij in de woning met moeder van [verdachte] gesproken had;
- [verdachte] nog in Hongarije zat;
- Vrouw van [verdachte] [medeverdachte 2] heet;
- In de GSM die aangeefster gekregen had, zat de SIM-kaart met het telefoonnummer
[telefoonnummer 1] ;
- Er meerdere inkomende gesprekken plaats vonden op het telefoonnummer [telefoonnummer 1] afkomstig van een Hongaarse telefoonnummer [telefoonnummer 2] ;
- Erop 19-08-2017 te 22:33 uur gebeld werd naar het telefoonnummer [telefoonnummer 1] door de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 3]
- De gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 3] gedurende de periode 27-07-2017 tot 21 -08-2017 veelvuldig telefonische contact had met het Hongaarse telefoonnummer
[telefoonnummer 2] ;
- De communicatie van het telefoonnummer [telefoonnummer 3] vaker tot stand kwam met de
zendmast die zich op [adres 3] bevindt;
- De SIM-kaart van het telefoonnummer [telefoonnummer 3] gebruikt is in de GSM telefoon
voorzien van het IMEI-nummer [IMEI nummer 1] ;
- De gebruiker van het telefoonnummer veelvuldig telefonisch contact had met de gebruiker van telefoonnummers [telefoonnummer 4] en [telefoonnummer 5] ;
- Het telefoonnummer [telefoonnummer 4] op naam is gesteld van [medeverdachte 2] , zijnde
partner van [verdachte] ;
- De SIM-kaart van het telefoonnummer [telefoonnummer 4] in de GSM telefoon voorzien van het IME-nummer [IMEI nummer 1] in gebruik is geweest;
- Het telefoonnummer [telefoonnummer 5] in gebruik was bij [verdachte] ;
- De SIM-kaart van het telefoonnummer [telefoonnummer 5] in de GSM telefoon voorzien van het IMEI-nummer [IMEI nummer 2] in gebruik is geweest;
- Uit de opgenomen en afgeluisterde gesprekken van de taplijn van het telefoonnummer
[telefoonnummer 7] , dat in gebruik is bij [verdachte] , blijkt dat de CSM telefoon voorzien van het IMEI-nummer [IMEI nummer 2] gebruikt wordt;
- Uit de opgenomen en afgeluisterde gesprekken van de taplijn van het telefoonnummer
[telefoonnummer 6] blijkt dat de CSM telefoon voorzien van het IMEI-nummer [IMEI nummer 1] gebruikt wordt;
- Het telefoonnummer [telefoonnummer 6] op naam van [betrokkene 4] is gesteld;
- De moeder van [verdachte] , [betrokkene 4] is genaamd;
- Het telefoonnummer [telefoonnummer 6] veelvuldig gebruikt werd door moeder van [verdachte]
;
- Zendmastlocatie [adres 3] in de directe nabijheid van de woning aan de
[adres 4] is gelegen;
Gelet op het vorenstaande kan met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid gezegd worden dat het telefoonnummer [telefoonnummer 3] , alwaar op 19-08-2017 om 23:33 uur gebeld is naar de telefoon van de aangeefster die zij gekregen had van [verdachte] , in gebruik is geweest bij [betrokkene 4] .
Verder rees het vermoeden dat het Hongaars telefoonnummer [telefoonnummer 2] gedurende de periode voornoemd in gebruik te zijn geweest bij de verdachte [verdachte] voornoemd.
XI. Het hof verbetert de aanduiding van het bewijsmiddel
‘het proces-verbaal van bevindingen analyse opgemaakt door verbalisant [verbalisant 8] op 6 december 2017, pag. 271 en 272’, zodat het de juiste dossierpagina’s vermeldt, te weten: dossierpagina’s 269 tot en met 273.
XII. Het hof verbetert de aanduiding van het bewijsmiddel
‘het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 1] opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 10] op 19 mei 2018, pag. 960 tot en met 962 en 964’, zodat het de juiste dossierpagina’s vermeldt, te weten dossierpagina’s 958 tot en met 966.
Het hof vult het bewijsmiddel voorts aan met het navolgende:
“V: Weet jij hoe het meisje heet?
A: [slachtoffer]
V: Wat is verder jouw band met [medeverdachte 2] en [verdachte] ?
A: [medeverdachte 2] is een nicht van mij en [verdachte] is haar partner.
XIII. Het hof verbetert de aanduiding van het bewijsmiddel
‘het proces-verbaal van verdenking opgemaakt door verbalisant [verbalisant 11] op 12 september 2017, pag. 628 en 629’, zodat het de juiste dossierpagina’s vermeldt, te weten: dossierpagina’s 624 tot en met 631.
Voorts vult het hof het bewijsmiddel aan door na: [verdachte] (…) is meerdere malen in de omgeving van Eindhoven, alsmede nabij het Baekelandplein gesignaleerd (…). Het navolgende toe te voegen:
28-04-2017: [verdachte] werd in zijn auto, merk Mercedes, aangetroffen. Tevens werd aangetroffen [verbalisant 12] . Opmerking verbalisant: [verbalisant 12] is bij het PCT van politie-eenheid Oost-Brabant bekend als prostituee.
03-05-2017 werd te Eindhoven aangetroffen een witte Mercedes, kenteken [kenteken] met daarin [verdachte] en een vrouw genaamd [verbalisant 12] . Een getuige verklaarde dat de bestuurder van die auto met regelmaat vrouwen afzette bij het Baekelandplein te Eindhoven en deze later weer kwam ophalen.
Hij reed dan in een witte Mercedes, type CL350, voorzien van het Hongaarse kenteken [kenteken] . Deze zelfde auto is ook te zien op foto’s die [slachtoffer] liet zien via Facebook. [slachtoffer] verklaarde dat de man die bij die auto stond op die foto [verdachte] was.
XIV. Het hof verbetert de aanduiding van het bewijsmiddel
‘het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 13] en [verbalisant 14] op 21 februari 2018, pag. 700 en 702’, zodat het de juiste vindplaats vermeldt, te weten dossierpagina’s 699 tot en met 702.
Voorts vult het hof dit bewijsmiddel aan door het navolgende toe te voegen:
V: wie is [medeverdachte 1] ?
(het hof begrijpt: [medeverdachte 1] )
A: Dat is een neef van [medeverdachte 2] .
(…)
V: [slachtoffer] wist ook te vertellen dat in jouw woning één van jouw kinderen aanwezig was (…)?
A: (…) [medeverdachte 1] kent mijn moeder niet eens.
XV. Het hof verbetert de aanduiding van het bewijsmiddel
‘het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 13] en [verbalisant 14] op 22 februari 2018’, zodat het de juiste namen van de opstellende verbalisanten en de vindplaats vermeldt, te weten: [verbalisant 5] en [verbalisant 15] , dossierpagina’s 703 tot en met 714.
Voorts vult het hof het bewijsmiddel aan door na: “Geen idee” toe te voegen:
“als ik (…) in Duitsland kom word ik aangehouden”.
XVI. Het hof verbetert de aanduiding van het bewijsmiddel ‘
het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] opgemaakt door [verbalisant 4] en [verbalisant 5] op 20 februari 2018, pag. 850 en 854’, zodat het de juiste dossierpagina’s vermeldt, te weten dossierpagina’s 846 tot en met 855.
Voorts vult het hof het bewijsmiddel aan, door het navolgende toe te voegen:
“V: Hoe heet je partner?
A: [verdachte] .
V: Wat kan jij vertellen over [medeverdachte 1] ?
A: Dat is een neef van mij (…).”
XVII. Het hof ziet aanleiding om een extra bewijsmiddel op te nemen en voegt toe:
‘Het proces-verbaal van verhoor getuige bij de raadsheer-commissaris d.d. 2 november 2022, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 3] ’:
Op de vragen van de raadsheer-commissaris antwoord ik als volgt:
(…) [slachtoffer] heeft mij verteld dat [medeverdachte 1] haar mee heeft genomen naar Nederland (…). Ze heeft de ID-kaart van haar oudere zus gestolen, van [getuige 2] om te kunnen reizen. (…) [slachtoffer] wist wel dat zij naar Nederland zou gaan, naar een familielid van [medeverdachte 1] . (…). Zij heeft mij verteld dat [verdachte] familie is van [medeverdachte 1] en dat de familie [verdachte] in Nederland leeft.
Aanvulling bewijsoverwegingen
XVIII. Het hof voegt aan de bewijsoverweging van de rechtbank, opgenomen op pagina 12 van het vonnis, na: “ Verder blijkt uit de bewijsmiddelen (…) en dat hij in de periode van 19 augustus 2017 tot en met 21 augustus in 2017 in Hongarije verbleef” het volgende toe:
Tevens heeft aangeefster verklaard dat de verdachte haar heeft verteld dat hij niet door Duitsland mocht reizen. De verdachte heeft verklaard dat hij eerder in Duitsland ter zake van mensenhandel is veroordeeld en dat hij om die reden Duitsland niet in mag.
In aanvulling op de rechtbank overweegt het hof het navolgende.
Het hof is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen [slachtoffer] , destijds 16 jaar oud, in Hongarije heeft geworven, via Hongarije en Duitsland naar Nederland heeft vervoerd en overgebracht met het oogmerk [slachtoffer] uit te buiten en dat [slachtoffer] zich in Nederland beschikbaar zou stellen als prostitué. De verdachte wist dat [slachtoffer] minderjarig was. De verdachte en zijn medeverdachte(n) hebben er voor gezorgd dat [slachtoffer] een raam in Eindhoven kon huren en haar daar ook heen gebracht om te gaan werken. De verdachte heeft [slachtoffer] onderbracht in zijn woning in Nederland waar op dat moment zijn moeder woonachtig was. [slachtoffer] had gelet op de reis een schuld van € 400,00 aan de verdachte en diende van het door haar verdiende geld eerst 30% en later 50% af te staan. [slachtoffer] bevond zich onder deze omstandigheden als minderjarig, niet Nederlands sprekend en slecht Engels sprekend meisje in een kwetsbare positie. De verdachte heeft misbruik gemaakt van zijn uit deze omstandigheden voortvloeiend overwicht en van haar kwetsbare positie. De verdachte heeft haar bovendien bedreigd door haar te vertellen dat als zij met de politie zou spreken zij, haar familie dan mogelijk naar de gevangenis zouden moeten.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel. De verdachte heeft tezamen en in vereniging met een of meer anderen een zestien jarig meisje geworven om in Nederland in de prostitutie te gaan werken en haar vanuit Hongarije naar Nederland vervoerd en gehuisvest met het doel haar daar seksueel uit te buiten, wetende dat zij zestien jaar was, de taal niet sprak en volledig van hem afhankelijk was. Het betreft een vergaande en ontluisterende manier van uitbuiting, waarbij de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer ondergeschikt wordt gemaakt aan de zucht naar geldelijk gewin van verdachte en zijn mededader(s). De verdachte heeft, door te handelen zoals bewezen is verklaard, misbruik gemaakt van haar kwetsbaarheid en een grove inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en haar lichamelijke integriteit aangetast. Verdachtes handelen wordt hem door het hof zwaar aangerekend.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 3 juli 2023, betreffende het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder hier te lande is veroordeeld ter zake van strafbare feiten. Tevens heeft het hof acht geslagen op het uittreksel uit het European Criminal Records Information System (ECRIS) Duitsland, d.d. 22 oktober 2018, waaruit blijkt dat de verdachte in 2007 in de Bondsrepubliek Duitsland wegens een soortgelijk feit, te weten:
‘Schwerer Menschenhandel zum Zecke der sexuellen Ausbeutung in Tatenheid mit Zuhälterei in Tatmehrheit mit gefährlicher Körperverletzung’,onherroepelijk is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren en 3 maanden.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de raadsman van de verdachte naar voren gebracht dat de verdachte vader is van 4 kinderen en dat hij is woonachtig in Hongarije. Tevens heeft de verdachte bij herhaling de voorwaarde van de schorsing van zijn voorlopige hechtenis overtreden door niet ter zitting in hoger beroep te verschijnen. Dit steeds zonder zwaarwegende onderbouwing van de noodzaak daartoe. Dit duidt op minachting van de justitiële autoriteiten hier ten lande.
Het hof is van oordeel dat, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, de straffen die in soortgelijke gevallen door dit hof worden opgelegd en uit het oogpunt van vergelding, niet kan worden volstaan met oplegging van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die langdurige onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende acht het hof in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft gebracht, passend en geboden. Daarbij heeft het hof de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als indicatie voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid ten aanzien van mensenhandel, mede in aanmerking genomen. Deze oriëntatiepunten indiceren ter zake van het faciliteren en bewegen tot seksuele uitbuiting van een minderjarige, in beginsel oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in hoger beroep het volgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld, alsmede dat de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaren nadat hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Ingeval de verdachte in verband met de zaak in voorlopige hechtenis verkeert, dient de zaak – in beginsel – binnen 16 maanden te zijn afgedaan. Nu de duur van de voorlopige hechtenis van de verdachte – mede vanwege de schorsing daarvan – een termijn van 16 maanden niet heeft overschreden, zal het hof, ter de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden, voormelde termijn van twee jaren als uitgangspunt hanteren.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn in de fase van hoger beroep is overschreden. Namens de verdachte is immers op 28 februari 2019 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof heden – op 11 september 2023 – en derhalve niet binnen twee jaar na het instellen van het hoger beroep – arrest wijst. De overschrijding bedraagt derhalve 2 jaar en ruim 6 maanden. Hoewel in deze zaak in hoger beroep onderzoekswensen door de verdediging zijn ingediend en toegewezen, is het hof van oordeel dat die omstandigheid niet het gehele tijdsverloop kan en mag verklaren. Ook overigens is van bijzondere omstandigheden als hiervoor bedoeld naar het oordeel van het hof geen sprake. Het hof zal de overschrijding van de redelijke termijn ten faveure van de verdachte verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat het hof de duur van de aan de verdachte op te leggen gevangenisstraf zal matigen met 3 maanden.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 19 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering zal het hof ten slotte bepalen dat tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf volledig zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Voorlopige hechtenis
Het hof zal het op 8 november 2021 verleende bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis opheffen met ingang van heden. Daartoe overweegt het hof dat de verdachte tot tweemaal toe niet voor de behandeling van zijn zaak ter terechtzitting van het hof is verschenen, waarmee de verdachte de voorwaarden voor de schorsing van de voorlopige hechtenis heeft overtreden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 47 en 273f van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de verdachte en het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in het door hen ingestelde hoger beroep tegen de vrijspraak van het onder D (sub 8) ten laste gelegde (artikel 273f onder 8 Sr);
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, doch uitsluitend ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht:
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
19 (negentien) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
heft op de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het vorenoverwogene.
Aldus gewezen door:
mr. S.V. Pelsser, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. O.A.J.M. Lavrijssen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.S. Vos, griffier,
en op 11 september 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Lavrijssen voornoemd is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.