1.1Aanvraag historische verkeersgegevens [telefoonnummer 1]
Door het onderzoeksteam werden de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] , dat bij de aangeefster werd aangetroffen, opgevraagd en deze zijn verkregen.
Uit de analyse is mij, verbalisant, gebleken dat het telefoonnummer [telefoonnummer 1] op 19-08-2017 om 04:14 uur in gebruik werd genomen. Verder zag ik, verbalisant, dat veelvuldig inkomende gesprekken hebben plaatsgevonden. Het inbellende nummer betrof [telefoonnummer 2] . Dit betreft een mobieltelefoonnummer afgegeven in
Hongarije. Het laatste telefonische contact met dit nummer vond plaats op 19-08-2017 om 22:23 uur.
Ik zag dat op 19-08-2017 te 22:33 uur dit nummer, [telefoonnummer 1] , gebeld werd door de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 3] . Het betreffende gesprek tot stand was gekomen/afgeleverd door de zend/ontvangstmast die zich op De Zegge te Geldrop.
Door het onderzoeksteam werden de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer [telefoonnummer 3] , in beller bij aangeefster [slachtoffer] , opgevraagd en deze zijn verkregen. De historische verkeersgegevens over een periode van 6 maanden, van 21-03-2017 tot en met 13-09-2017, opgevraagd.
Gezamenlijke contacten [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 3]
Ik, verbalisant, zag in de voorkomende gezamenlijke contacten van het telefoonnummers het Hongaarse telefoonnummer [telefoonnummer 2] .
Ik, verbalisant, zag dat dat er veelvuldig telefonische contacten zijn geweest tussen de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 3] en [telefoonnummer 2] .
Het eerste contact tussen deze telefoonnummers plaats vond op 21 -07-2017 en het laatste contact op 21-08-2017 om 18:27 uur. Het viel mij, verbalisant, op dat er op 19-08-2017 in totaal 16 keer telefonisch contact tot stand kwam tussen de telefoonnummers [telefoonnummer 3] en [telefoonnummer 2] , terwijl op de overige dagen enkele keren over en weer contact had plaatsgevonden. Het laatste telefonische contact was op 21-
08-2017 om 18:27 uur was.
De betreffende gesprekken zijn tot stand gekomen/ afgeleverd door de zend/ontvangstmast die zich op [adres 3] bevindt
Ik, verbalisant, zag dat met het telefoonnummer [telefoonnummer 3] veelvuldig telefonisch contact tot stand was gekomen met de telefoonnummers: [telefoonnummer 4] en [telefoonnummer 5]
CIOT bevraging [telefoonnummer 4] en [telefoonnummer 5]
Uit bevraging van het Centraal Informatiepunt Onderzoek Telecommunicatie (CIOT) blijkt dat: Telefoonnummer: [telefoonnummer 4] afgegeven is door de provider Tele-2 en is een abonnementsnummer betreft op naam gesteld van [medeverdachte 2] , adres: [adres 4] .
Gebruiker telefoonnummer [telefoonnummer 5]
Op 4 maart 2017 werd door [verdachte] een melding vermissing van zijn Hongaarse ID-bewijs gedaan. Hierbij gaf hij aan gebruiker te zijn van het telefoonnummer [telefoonnummer 5] .
Opmerking verbalisant:
De naam gestelde [medeverdachte 2] van het telefoonnummer [telefoonnummer 4] is de partner van [verdachte] .
Analyse verkeersgegevens [telefoonnummer 4] en [telefoonnummer 5]
Uit de analyse van de verkregen historische verkeersgegevens is mij, verbalisant gebleken dat de telefoonnummers veelvuldig telefonische contacten hebben gehad met de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 3] .
Ik, verbalisant, zag dat de 2 telefoonnummers 1 = [telefoonnummer 3] en 2 [telefoonnummer 4] in gebruik te zijn geweest in de GSM telefoon voorzien van het (MEI-nummer [IMEI nummer 1] .
Er werd op 25 oktober 2017 een aanvang gemaakt met het opnemen en afluisteren van de gevoerde gesprekken met het telefoonnummer [telefoonnummer 6] . Uit de inhoud van opgenomen en afgeluisterde gesprekken is mij, verbalisant, gebleken dat het
telefoonnummer [telefoonnummer 6] veelvuldig in gebruik is bij moeder van [verdachte] , genaamd [betrokkene 4] hierboven genoemd. Uit de opgenomen en afgeluisterde gesprekken die gevoerd zijn over de telefoonlijn [telefoonnummer 6]
dat veelvuldig in gebruik is bij moeder van [verdachte] , zijnde [betrokkene 4] voornoemd is mij gebleken dat zij gebruik maakte van een GSM telefoon voorzien van het 1MEInummer: [IMEI nummer 1] .
Resumé
- De bij de aangeefster aangetroffen GSM telefoon had zij in Hongarije van [verdachte] gekregen;
- Betreffende telefoon blijkt op zaterdag 19-08-2017 om 04:14 uur voor de 1ste keer in gebruik te zijn genomen;
- Aangeefster verklaarde dat zij samen met [medeverdachte 1] op vrijdag in de ochtend omstreeks 05:00 uur zijn vertrokken en zaterdag omstreeks 23:00 uur bij de woning van [verdachte] kwamen;
- Dat er in de woning moeder van [verdachte] en zijn zoontje waren;
- Zij in de woning met moeder van [verdachte] gesproken had;
- [verdachte] nog in Hongarije zat;
- Vrouw van [verdachte] [medeverdachte 2] heet;
- In de GSM die aangeefster gekregen had, zat de SIM-kaart met het telefoonnummer
[telefoonnummer 1] ;
- Er meerdere inkomende gesprekken plaats vonden op het telefoonnummer [telefoonnummer 1] afkomstig van een Hongaarse telefoonnummer [telefoonnummer 2] ;
- Erop 19-08-2017 te 22:33 uur gebeld werd naar het telefoonnummer [telefoonnummer 1] door de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 3]
- De gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 3] gedurende de periode 27-07-2017 tot 21 -08-2017 veelvuldig telefonische contact had met het Hongaarse telefoonnummer
[telefoonnummer 2] ;
- De communicatie van het telefoonnummer [telefoonnummer 3] vaker tot stand kwam met de
zendmast die zich op [adres 3] bevindt;
- De SIM-kaart van het telefoonnummer [telefoonnummer 3] gebruikt is in de GSM telefoon
voorzien van het IMEI-nummer [IMEI nummer 1] ;
- De gebruiker van het telefoonnummer veelvuldig telefonisch contact had met de gebruiker van telefoonnummers [telefoonnummer 4] en [telefoonnummer 5] ;
- Het telefoonnummer [telefoonnummer 4] op naam is gesteld van [medeverdachte 2] , zijnde
partner van [verdachte] ;
- De SIM-kaart van het telefoonnummer [telefoonnummer 4] in de GSM telefoon voorzien van het IME-nummer [IMEI nummer 1] in gebruik is geweest;
- Het telefoonnummer [telefoonnummer 5] in gebruik was bij [verdachte] ;
- De SIM-kaart van het telefoonnummer [telefoonnummer 5] in de GSM telefoon voorzien van het IMEI-nummer [IMEI nummer 2] in gebruik is geweest;
- Uit de opgenomen en afgeluisterde gesprekken van de taplijn van het telefoonnummer
[telefoonnummer 7] , dat in gebruik is bij [verdachte] , blijkt dat de CSM telefoon voorzien van het IMEI-nummer [IMEI nummer 2] gebruikt wordt;
- Uit de opgenomen en afgeluisterde gesprekken van de taplijn van het telefoonnummer
[telefoonnummer 6] blijkt dat de CSM telefoon voorzien van het IMEI-nummer [IMEI nummer 1] gebruikt wordt;
- Het telefoonnummer [telefoonnummer 6] op naam van [betrokkene 4] is gesteld;
- De moeder van [verdachte] , [betrokkene 4] is genaamd;
- Het telefoonnummer [telefoonnummer 6] veelvuldig gebruikt werd door moeder van [verdachte]
;
- Zendmastlocatie [adres 3] in de directe nabijheid van de woning aan de
[adres 4] is gelegen;
Gelet op het vorenstaande kan met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid gezegd worden dat het telefoonnummer [telefoonnummer 3] , alwaar op 19-08-2017 om 23:33 uur gebeld is naar de telefoon van de aangeefster die zij gekregen had van [verdachte] , in gebruik is geweest bij [betrokkene 4] .
Verder rees het vermoeden dat het Hongaars telefoonnummer [telefoonnummer 2] gedurende de periode voornoemd in gebruik te zijn geweest bij de verdachte [verdachte] voornoemd.
XI. Het hof verbetert de aanduiding van het bewijsmiddel
‘het proces-verbaal van bevindingen analyse opgemaakt door verbalisant [verbalisant 8] op 6 december 2017, pag. 271 en 272’, zodat het de juiste dossierpagina’s vermeldt, te weten: dossierpagina’s 269 tot en met 273.
XII. Het hof verbetert de aanduiding van het bewijsmiddel
‘het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 1] opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 10] op 19 mei 2018, pag. 960 tot en met 962 en 964’, zodat het de juiste dossierpagina’s vermeldt, te weten dossierpagina’s 958 tot en met 966.
Het hof vult het bewijsmiddel voorts aan met het navolgende:
“V: Weet jij hoe het meisje heet?
A: [slachtoffer]
V: Wat is verder jouw band met [medeverdachte 2] en [verdachte] ?
A: [medeverdachte 2] is een nicht van mij en [verdachte] is haar partner.
XIII. Het hof verbetert de aanduiding van het bewijsmiddel
‘het proces-verbaal van verdenking opgemaakt door verbalisant [verbalisant 11] op 12 september 2017, pag. 628 en 629’, zodat het de juiste dossierpagina’s vermeldt, te weten: dossierpagina’s 624 tot en met 631.
Voorts vult het hof het bewijsmiddel aan door na: [verdachte] (…) is meerdere malen in de omgeving van Eindhoven, alsmede nabij het Baekelandplein gesignaleerd (…). Het navolgende toe te voegen:
28-04-2017: [verdachte] werd in zijn auto, merk Mercedes, aangetroffen. Tevens werd aangetroffen [verbalisant 12] . Opmerking verbalisant: [verbalisant 12] is bij het PCT van politie-eenheid Oost-Brabant bekend als prostituee.
03-05-2017 werd te Eindhoven aangetroffen een witte Mercedes, kenteken [kenteken] met daarin [verdachte] en een vrouw genaamd [verbalisant 12] . Een getuige verklaarde dat de bestuurder van die auto met regelmaat vrouwen afzette bij het Baekelandplein te Eindhoven en deze later weer kwam ophalen.
Hij reed dan in een witte Mercedes, type CL350, voorzien van het Hongaarse kenteken [kenteken] . Deze zelfde auto is ook te zien op foto’s die [slachtoffer] liet zien via Facebook. [slachtoffer] verklaarde dat de man die bij die auto stond op die foto [verdachte] was.
XIV. Het hof verbetert de aanduiding van het bewijsmiddel
‘het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 13] en [verbalisant 14] op 21 februari 2018, pag. 700 en 702’, zodat het de juiste vindplaats vermeldt, te weten dossierpagina’s 699 tot en met 702.
Voorts vult het hof dit bewijsmiddel aan door het navolgende toe te voegen:
V: wie is [medeverdachte 1] ?
(het hof begrijpt: [medeverdachte 1] )
A: Dat is een neef van [medeverdachte 2] .
(…)
V: [slachtoffer] wist ook te vertellen dat in jouw woning één van jouw kinderen aanwezig was (…)?
A: (…) [medeverdachte 1] kent mijn moeder niet eens.
XV. Het hof verbetert de aanduiding van het bewijsmiddel
‘het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 13] en [verbalisant 14] op 22 februari 2018’, zodat het de juiste namen van de opstellende verbalisanten en de vindplaats vermeldt, te weten: [verbalisant 5] en [verbalisant 15] , dossierpagina’s 703 tot en met 714.
Voorts vult het hof het bewijsmiddel aan door na: “Geen idee” toe te voegen:
“als ik (…) in Duitsland kom word ik aangehouden”.
XVI. Het hof verbetert de aanduiding van het bewijsmiddel ‘
het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] opgemaakt door [verbalisant 4] en [verbalisant 5] op 20 februari 2018, pag. 850 en 854’, zodat het de juiste dossierpagina’s vermeldt, te weten dossierpagina’s 846 tot en met 855.
Voorts vult het hof het bewijsmiddel aan, door het navolgende toe te voegen:
“V: Hoe heet je partner?
A: [verdachte] .
V: Wat kan jij vertellen over [medeverdachte 1] ?
A: Dat is een neef van mij (…).”
XVII. Het hof ziet aanleiding om een extra bewijsmiddel op te nemen en voegt toe:
‘Het proces-verbaal van verhoor getuige bij de raadsheer-commissaris d.d. 2 november 2022, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 3] ’:
Op de vragen van de raadsheer-commissaris antwoord ik als volgt:
(…) [slachtoffer] heeft mij verteld dat [medeverdachte 1] haar mee heeft genomen naar Nederland (…). Ze heeft de ID-kaart van haar oudere zus gestolen, van [getuige 2] om te kunnen reizen. (…) [slachtoffer] wist wel dat zij naar Nederland zou gaan, naar een familielid van [medeverdachte 1] . (…). Zij heeft mij verteld dat [verdachte] familie is van [medeverdachte 1] en dat de familie [verdachte] in Nederland leeft.
Aanvulling bewijsoverwegingen
XVIII. Het hof voegt aan de bewijsoverweging van de rechtbank, opgenomen op pagina 12 van het vonnis, na: “ Verder blijkt uit de bewijsmiddelen (…) en dat hij in de periode van 19 augustus 2017 tot en met 21 augustus in 2017 in Hongarije verbleef” het volgende toe:
Tevens heeft aangeefster verklaard dat de verdachte haar heeft verteld dat hij niet door Duitsland mocht reizen. De verdachte heeft verklaard dat hij eerder in Duitsland ter zake van mensenhandel is veroordeeld en dat hij om die reden Duitsland niet in mag.
In aanvulling op de rechtbank overweegt het hof het navolgende.
Het hof is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen [slachtoffer] , destijds 16 jaar oud, in Hongarije heeft geworven, via Hongarije en Duitsland naar Nederland heeft vervoerd en overgebracht met het oogmerk [slachtoffer] uit te buiten en dat [slachtoffer] zich in Nederland beschikbaar zou stellen als prostitué. De verdachte wist dat [slachtoffer] minderjarig was. De verdachte en zijn medeverdachte(n) hebben er voor gezorgd dat [slachtoffer] een raam in Eindhoven kon huren en haar daar ook heen gebracht om te gaan werken. De verdachte heeft [slachtoffer] onderbracht in zijn woning in Nederland waar op dat moment zijn moeder woonachtig was. [slachtoffer] had gelet op de reis een schuld van € 400,00 aan de verdachte en diende van het door haar verdiende geld eerst 30% en later 50% af te staan. [slachtoffer] bevond zich onder deze omstandigheden als minderjarig, niet Nederlands sprekend en slecht Engels sprekend meisje in een kwetsbare positie. De verdachte heeft misbruik gemaakt van zijn uit deze omstandigheden voortvloeiend overwicht en van haar kwetsbare positie. De verdachte heeft haar bovendien bedreigd door haar te vertellen dat als zij met de politie zou spreken zij, haar familie dan mogelijk naar de gevangenis zouden moeten.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel. De verdachte heeft tezamen en in vereniging met een of meer anderen een zestien jarig meisje geworven om in Nederland in de prostitutie te gaan werken en haar vanuit Hongarije naar Nederland vervoerd en gehuisvest met het doel haar daar seksueel uit te buiten, wetende dat zij zestien jaar was, de taal niet sprak en volledig van hem afhankelijk was. Het betreft een vergaande en ontluisterende manier van uitbuiting, waarbij de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer ondergeschikt wordt gemaakt aan de zucht naar geldelijk gewin van verdachte en zijn mededader(s). De verdachte heeft, door te handelen zoals bewezen is verklaard, misbruik gemaakt van haar kwetsbaarheid en een grove inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en haar lichamelijke integriteit aangetast. Verdachtes handelen wordt hem door het hof zwaar aangerekend.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 3 juli 2023, betreffende het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder hier te lande is veroordeeld ter zake van strafbare feiten. Tevens heeft het hof acht geslagen op het uittreksel uit het European Criminal Records Information System (ECRIS) Duitsland, d.d. 22 oktober 2018, waaruit blijkt dat de verdachte in 2007 in de Bondsrepubliek Duitsland wegens een soortgelijk feit, te weten:
‘Schwerer Menschenhandel zum Zecke der sexuellen Ausbeutung in Tatenheid mit Zuhälterei in Tatmehrheit mit gefährlicher Körperverletzung’,onherroepelijk is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren en 3 maanden.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de raadsman van de verdachte naar voren gebracht dat de verdachte vader is van 4 kinderen en dat hij is woonachtig in Hongarije. Tevens heeft de verdachte bij herhaling de voorwaarde van de schorsing van zijn voorlopige hechtenis overtreden door niet ter zitting in hoger beroep te verschijnen. Dit steeds zonder zwaarwegende onderbouwing van de noodzaak daartoe. Dit duidt op minachting van de justitiële autoriteiten hier ten lande.
Het hof is van oordeel dat, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, de straffen die in soortgelijke gevallen door dit hof worden opgelegd en uit het oogpunt van vergelding, niet kan worden volstaan met oplegging van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die langdurige onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende acht het hof in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft gebracht, passend en geboden. Daarbij heeft het hof de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als indicatie voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid ten aanzien van mensenhandel, mede in aanmerking genomen. Deze oriëntatiepunten indiceren ter zake van het faciliteren en bewegen tot seksuele uitbuiting van een minderjarige, in beginsel oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in hoger beroep het volgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld, alsmede dat de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaren nadat hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Ingeval de verdachte in verband met de zaak in voorlopige hechtenis verkeert, dient de zaak – in beginsel – binnen 16 maanden te zijn afgedaan. Nu de duur van de voorlopige hechtenis van de verdachte – mede vanwege de schorsing daarvan – een termijn van 16 maanden niet heeft overschreden, zal het hof, ter de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden, voormelde termijn van twee jaren als uitgangspunt hanteren.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn in de fase van hoger beroep is overschreden. Namens de verdachte is immers op 28 februari 2019 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof heden – op 11 september 2023 – en derhalve niet binnen twee jaar na het instellen van het hoger beroep – arrest wijst. De overschrijding bedraagt derhalve 2 jaar en ruim 6 maanden. Hoewel in deze zaak in hoger beroep onderzoekswensen door de verdediging zijn ingediend en toegewezen, is het hof van oordeel dat die omstandigheid niet het gehele tijdsverloop kan en mag verklaren. Ook overigens is van bijzondere omstandigheden als hiervoor bedoeld naar het oordeel van het hof geen sprake. Het hof zal de overschrijding van de redelijke termijn ten faveure van de verdachte verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat het hof de duur van de aan de verdachte op te leggen gevangenisstraf zal matigen met 3 maanden.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 19 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering zal het hof ten slotte bepalen dat tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf volledig zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Het hof zal het op 8 november 2021 verleende bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis opheffen met ingang van heden. Daartoe overweegt het hof dat de verdachte tot tweemaal toe niet voor de behandeling van zijn zaak ter terechtzitting van het hof is verschenen, waarmee de verdachte de voorwaarden voor de schorsing van de voorlopige hechtenis heeft overtreden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 47 en 273f van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.