ECLI:NL:GHSHE:2023:3139

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 september 2023
Publicatiedatum
28 september 2023
Zaaknummer
200.329.498_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging uithuisplaatsing van minderjarige op goede gronden verleend

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2007. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, die op 26 mei 2023 een machtiging tot uithuisplaatsing had verleend. De moeder voerde aan dat de machtiging onterecht was verleend en dat zij voldoende pedagogische vaardigheden had om voor haar kind te zorgen. De Raad voor de Kinderbescherming, verweerder in deze zaak, stelde echter dat de opvoedsituatie bij zowel de moeder als de vader niet toereikend was en dat de minderjarige al meerdere keren uit huis geplaatst was geweest, wat schadelijk voor hem was.

Tijdens de mondelinge behandeling op 5 september 2023 zijn zowel de moeder als de vader gehoord, evenals vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling. Het hof heeft de minderjarige in de gelegenheid gesteld zijn mening te geven, wat hij ook heeft gedaan. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige al geruime tijd in een crisisopvang verblijft en dat er een dringende behoefte is aan een passende behandeling voor zijn problematiek. Het hof heeft de argumenten van de moeder, de Raad en de vader zorgvuldig gewogen en is tot de conclusie gekomen dat de machtiging tot uithuisplaatsing in stand moet blijven. De beslissing van de rechtbank is bekrachtigd, omdat het hof van oordeel is dat de huidige situatie niet in het belang van de minderjarige is en dat hij recht heeft op een behandeling die aansluit bij zijn behoeften.

Het hof benadrukt dat het van groot belang is dat er snel duidelijkheid komt over de vervolgplek voor de minderjarige, zodat hij de juiste ondersteuning kan krijgen en zijn ontwikkeling niet verder wordt belemmerd. De beslissing van het hof is genomen met het oog op de belangen van de minderjarige, die voorop staan in deze procedure.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 28 september 2023
Zaaknummer : 200.329.498/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/317048 / JE RK 23-717
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.P.F. Rober,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Limburg, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
  • [de vader], wonende te [woonplaats] , hierna te noemen: de vader;
  • stichting
Deze zaak gaat over de machtiging uithuisplaatsing van
[minderjarige], geboren op
[geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 26 mei 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 12 juli 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor wat betreft de verleende machtiging uithuisplaatsing en opnieuw rechtdoende het verzoek van de raad om [minderjarige] voor de duur van de ondertoezichtstelling uit huis te plaatsen alsnog af te wijzen, kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 9 augustus 2023, heeft de raad verzocht het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 september 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Rober;
  • de vader;
  • [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad;
  • [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] namens de GI.
2.4.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt en de voorzitter en de griffier hebben op
31 augustus 2023 via een videoverbinding buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden met hem gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 26 mei 2023.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is de minderjarige [minderjarige] geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag over [minderjarige] uit. [minderjarige] verblijft sinds 17 november 2022, aanvankelijk via een vrijwillige crisisplaatsing, bij [instantie 1] .
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank [minderjarige] met ingang van 26 mei 2023 tot 26 mei 2024 onder toezicht gesteld van de GI en aan de GI een machtiging verleend om [minderjarige] met ingang van 26 mei 2023 tot uiterlijk
26 november 2023 uit huis te plaatsen in een accommodatie van een zorgaanbieder. De beslissing ten aanzien van de resterende termijn van het verzoek betreffende de machtiging uithuisplaatsing is aangehouden.
3.3.
De moeder kan zich met de beslissing uithuisplaatsing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.4.
De moeder voert, zakelijk weergegeven, het volgende aan.
Er is ten onrechte een machtiging verleend om [minderjarige] uit huis te plaatsen en er is ten onrechte overwogen dat de moeder onvoldoende pedagogische vaardigheden heeft.
Het is niet voor niets geweest dat de rechtbank een eerdere ondertoezichtstelling bij beschikking van 29 september 2022 heeft beëindigd. De moeder heeft er alles aan gedaan om via de gemeente de juiste hulp voor [minderjarige] te krijgen, maar zij heeft nooit een kans gehad om met de inzet van de juiste (ambulante) hulpverlening de verzorging en opvoeding van [minderjarige] weer op zich te nemen. Hierdoor is een nieuwe ondertoezichtstelling noodzakelijk gebleken. Dit betekent echter niet dat er tevens een uithuisplaatsing aan gekoppeld kan worden. Een uithuisplaatsing is niet in het belang van [minderjarige] . Er is bij hem sprake van GGZ-problematiek en het is van belang dat hij een geschikte behandeling gaat krijgen. [minderjarige] verblijft nu al te lange tijd in de crisisopvang, waardoor hij geen hulpverlening krijgt en hij niet naar school gaat. Hierdoor wordt [minderjarige] alleen maar meer in zijn ontwikkeling geschaad. Vanwege agressieproblematiek in het verleden, is [minderjarige] niet meer welkom bij [instantie 2] , [instantie 1] en [instantie 3] , terwijl voor het [instantie 4] traject dat [minderjarige] wil starten helder moet zijn waar zijn vervolgplek is. Op dit moment is er nog geen vervolgplek beschikbaar en de GI durft niet te zeggen dat [minderjarige] na afloop van het traject weer bij de moeder kan worden geplaatst. Hierdoor komt de hulpverlening voor [minderjarige] nog steeds niet van de grond en krijgt [minderjarige] nog steeds niet de door hem gewenste rust en stabiliteit. Wanneer [minderjarige] weer bij de moeder wordt geplaatst kan het noodzakelijke traject bij [instantie 4] van start gaan. De moeder zal erin berusten indien uit dit traject naar voren komt dat het perspectief van [minderjarige] niet bij de moeder ligt. Het gaat de moeder erom dat [minderjarige] geholpen gaat worden. Zijn belangen staan voor haar op de eerste plaats.
3.5.
De raad voert, zakelijk weergegeven, het volgende aan.
De Raad heeft in het onderzoek naar de opvoedingssituatie van [minderjarige] een patroon waargenomen waarbij hij gedurende zijn leven meerdere keren voor langere periodes niet thuis heeft gewoond en hij is opgegroeid in verschillende leefgroepen. In de periodes dat [minderjarige] thuis woonde, escaleerde de thuissituatie keer op keer en werd hij steeds opnieuw uit huis geplaatst. Wanneer een thuisplaatsing steeds mislukt is dit schadelijk voor een kind. De Raad is van mening dat in de laatste fase van zijn minderjarigheid ingezet moet worden op werken naar zelfstandigheid. Zowel de thuissituatie bij moeder als die bij vader is momenteel niet toereikend om [minderjarige] thuis op te voeden. Dit heeft te maken met de persoonlijke problemen en de ontoereikendheid van de pedagogische vaardigheden van beide ouders, als ook met de strijd waar [minderjarige] zich tussen voelt zitten en waarmee hij belast wordt. Hierdoor wordt de zorgregeling al jarenlang niet goed uitgevoerd. [minderjarige] heeft zelf aangegeven niet meer bij zijn moeder te willen wonen, omdat hij verwacht dat dit zal leiden tot nieuwe escalaties en nieuwe crisisplaatsingen. Ondanks dat moeder zich inzet om de hulpverlening van de grond te krijgen om de opvoedsituatie te verbeteren, heeft dit niet geleid tot een verbetering en zijn er nog steeds grote problemen waar [minderjarige] mee kampt. De kritische houding van de moeder en het gevecht dat zij aangaat met diverse instanties om haar gelijk te halen heeft tot meer vertraging in de hulpverlening geleid. Het is belangrijk dat [minderjarige]
een traject aangeboden krijgt dat past bij zijn niveau en mogelijkheden.
3.6.
De vader voert, zakelijk weergegeven, het volgende aan.
Hij staat achter de keuzes van [minderjarige] en hij zal [minderjarige] daarin ondersteunen. [minderjarige] zoekt bij beide ouders zijn grenzen op, waardoor situaties escaleren. Tussen [minderjarige] en de vader zijn er recent ook nog escalaties geweest. Het is in het belang van [minderjarige] dat hij onder toezicht staat van een instelling/kliniek. De vader ondersteunt ook het traject [instantie 4] . Een plaatsing bij de moeder, zowel voorafgaand aan dit traject als na afloop van dit traject, lijkt de vader niet verstandig. Desalniettemin gunt hij [minderjarige] en de moeder een goed contact.
3.7.
De GI voert, zakelijk weergegeven, het volgende aan.
Het is belangrijk dat de machtiging uithuisplaatsing in stand blijft. De afgelopen tijd hebben er zich nog escalaties tussen [minderjarige] en de ouders voorgedaan. De GI leidt hieruit af dat [minderjarige] nog steeds klem zit. [minderjarige] geeft zelf aan dat hij rust ervaart bij [instantie 1] en dat hij vanuit [instantie 1] het traject bij [instantie 4] wil starten. [minderjarige] is inmiddels door de GI aangemeld bij [samenwerkingsverband / adviesorgaan] , een samenwerkingsverband van jeugdhulporganisaties en tevens adviesorgaan van de gemeente. [samenwerkingsverband / adviesorgaan] heeft aanstaande eind september een overleg gepland zodat beoordeeld kan worden welke vervolgplek voor [minderjarige] het meest passend is. Aangezien er nu een behandelplek beschikbaar is bij [instantie 4] en er een behandelvraag ligt, heeft de GI er vertrouwen in dat een passende vervolgplek gevonden gaat worden. De GI vindt het belangrijk dat het geplande overleg van [samenwerkingsverband / adviesorgaan] er komt, zodat er een weloverwogen besluit kan worden genomen over welke vervolgplek het beste bij de belangen van [minderjarige] aansluit.
De GI kan het zich voorstellen dat het [instantie 4] als harde eis stelt dat er na afloop van dit traject een vervolgplek voor [minderjarige] beschikbaar moet zijn, zoals de moeder aangeeft, maar de GI heeft nog niet rechtstreeks met [instantie 4] hierover gesproken en kan dit derhalve niet bevestigen.
Het wettelijk kader
3.8.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op verzoek van de raad machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
De overwegingen van het hof
3.9.
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht is het hof op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en waardering van de feiten en omstandigheden overneemt, van oordeel dat aan de GI een machtiging tot uithuisplaatsing dient te worden verleend voor de duur van (tenminste) zes maanden, dat wil zeggen tot uiterlijk 26 november 2023 .
3.10.
Er is bij [minderjarige] sprake van forse kindeigen problematiek. De afgelopen jaren heeft [minderjarige] voorts te kampen gehad met de gevolgen van het verbreken van de relatie tussen de ouders. Als gevolg van deze omstandigheden, alsmede als gevolg van persoonlijke problematiek van beide ouders, heeft [minderjarige] in zijn jeugd al meerdere uithuisplaatsingen achter de rug, waarbij hij gedurende periodes op diverse (crisis)groepen heeft verbleven, en wordt hij al geruime tijd in zijn ontwikkeling bedreigd.
3.11.
Het hof ziet een betrokken moeder die zich heeft ingespannen om een juiste behandeling voor [minderjarige] van de grond te krijgen, maar al haar goede bedoelingen ten spijt hebben deze inspanningen tot op heden onvoldoende resultaat en mogelijk - onbedoeld - zelfs een contraproductief, vertragend effect gehad.
Het is de afgelopen jaren door alle betrokkenen niet gelukt om in de thuissituatie de juiste voorwaarden voor [minderjarige] te creëren en de juiste hulpverlening in te zetten, waardoor de ingezette hulp ontoereikend is gebleken. Verder is het de ouders tot op heden niet gelukt om op een constructieve wijze met elkaar samen te werken, waardoor [minderjarige] al geruime tijd klem zit.
Vanwege de ernst en ingewikkeldheid van de problematiek van [minderjarige] ontstaan hierdoor steeds opnieuw situaties/escalaties waarbij de moeder overbelast raakt en [minderjarige] en de moeder met elkaar in conflict komen. Ook in de contacten tussen [minderjarige] en de vader ontstaan er conflicten.
3.12.
Iedereen is het met elkaar eens dat de huidige situatie, waarbij [minderjarige] al geruime tijd op een crisisplek van [instantie 1] verblijft, onwenselijk is.
[minderjarige] verdient het om op een zo’n kort mogelijke termijn een behandeling te krijgen die goed aansluit bij zijn problematiek, zodat hij toe kan komen aan zijn ontwikkeling, hij zijn school kan afmaken en kan gaan werken aan zijn toekomst. [minderjarige] wil dit ook heel graag.
3.13.
Een traject bij [instantie 4] lijkt voor [minderjarige] op dit moment de juiste behandelplek te zijn; ook daarover is iedereen het eens. [minderjarige] heeft zelf aangegeven dit traject graag te willen aangaan. Omdat dit traject op enig moment weer eindigt, is het belangrijk dat er duidelijkheid komt over waar [minderjarige] na afronding van dit traject tot aan zijn volwassenheid kan opgroeien. Op dit moment bestaat hierover nog geen duidelijkheid, waardoor het traject bij [instantie 4] mogelijk nog niet kan starten.
Het hof gaat ervan uit dat het overleg vanuit [samenwerkingsverband / adviesorgaan] op zeer korte termijn de benodigde duidelijkheid zal brengen over een vervolgplek voor [minderjarige] en dat de GI de nodige voortvarendheid zal betrachten om een en ander in gang te zetten.
3.14.
Een beëindiging van de uithuisplaatsing wordt nu niet in het belang van [minderjarige] geacht. [minderjarige] komt bij [instantie 1] tot rust en het hof acht het belangrijk dat [minderjarige] vanuit deze situatie met het [instantie 4] traject kan starten, hetgeen ook aansluit bij de wensen van [minderjarige] zelf.
Zelfs indien [instantie 4] niet door zou kunnen gaan, dan kan een terugplaatsing bij de moeder op dit moment niet aan de orde zijn, omdat het risico op nieuwe escalaties tussen [minderjarige] en de moeder te groot is en dit een nieuwe crisisplaatsing tot gevolg kan hebben. [minderjarige] is in zijn leven al teveel beschadigd, zodat de kans op een nieuwe teleurstellende ervaring zo klein mogelijk moet worden gehouden. Het hof heeft er onvoldoende vertrouwen in dat de inzet van ambulante hulpverlening in de thuissituatie op dit moment voldoende is, nog daargelaten de vraag of deze beschikbaar is, om een dergelijk risico te voorkomen. [minderjarige] is thans 16 jaar, hij is gemotiveerd voor genoemd traject en hij wil daarna zijn schoolopleiding afmaken en een vervolgopleiding gaan doen. Het is in het belang van [minderjarige] dat hij in de gelegenheid is deze doelen te realiseren.
Ook in de situatie waarin het [instantie 4] traject onverhoopt niet door kan gaan, gaat het hof ervan uit dat de GI hierin zijn verantwoordelijkheid zal nemen en op zoek zal gaan naar een andere geschikte behandelplek voor [minderjarige] .
3.15.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 26 mei 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, C.N.M. Antens en M.J.C. van Leeuwen en is op 28 september 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.