ECLI:NL:GHSHE:2023:3154

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 september 2023
Publicatiedatum
29 september 2023
Zaaknummer
20-000350-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. T. van de Woestijne
  • mr. S.C. van Duijn
  • mr. drs. M.C.C. van de Schepop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van het vonnis met uitzondering van de straf in een cocaïnezaak met overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1967 en wonende in Goes, was eerder veroordeeld voor het handelen in cocaïne in twee periodes, met bewezenverklaring van het afleveren, verstrekken en vervoeren van cocaïne op 19 oktober 2016 en het voorhanden hebben van cocaïne op 5 april 2016. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de opgelegde straf, en legde een gevangenisstraf op van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met aftrek van het voorarrest. De beslissing op beslag werd ook aangevuld, waarbij een bedrag van € 18.940,00 verbeurd werd verklaard. Het hof overwoog dat de redelijke termijn in eerste aanleg was overschreden, wat leidde tot een lagere straf dan oorspronkelijk door de advocaat-generaal was gevorderd. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan meerdere feiten van drugshandel, wat een ernstige impact heeft op de samenleving. Het hof weegt de persoonlijke omstandigheden van de verdachte mee, maar oordeelt dat deze niet van zodanig gewicht zijn dat ze als strafmatigend kunnen worden aangemerkt. De uitspraak benadrukt de ernst van de drugshandel en de gevolgen daarvan voor de maatschappij.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000350-22
Uitspraak : 20 september 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 11 februari 2022 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 02-821117-15 en 02-019959-20, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1967,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het tenlastegelegde bewezenverklaard, de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging voor wat betreft het onder feit 4 tenlastegelegde met parketnummer 02-821117-15 en het overige gekwalificeerd als:
  • ‘opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd’ (feit 1 met parketnummer 02-821117-15),
  • ‘opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod’ (feit 2 met parketnummer 02-821117-15),
  • ‘opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod’ (feit 3 met parketnummer 02-821117-15),
  • ‘opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd’ (feit met parketnummer 02-019959-20),
de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest. Verder heeft de rechtbank een beslissing genomen ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen. Ten slotte heeft de rechtbank de schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de straf, in die zin dat het hof aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren zal opleggen. Daarnaast heeft de advocaat-generaal subsidiair gevorderd dat het hof het inbeslaggenomen bedrag ad € 18.940,00 verbeurd zal verklaren.
Door en namens de verdachte is vrijspraak bepleit van het onder feit 1, feit 3 en feit 4 tenlastegelegde met parketnummer 02-821117-15, alsmede van het tenlastegelegde met parketnummer 02-019959-20. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof voor wat betreft het onder feit 2 tenlastegelegde met parketnummer 02-821117-15. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd. Ten slotte zijn er opmerkingen gemaakt ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis, met uitzondering van de opgelegde straf en de door de rechtbank aangehaalde wetsartikelen, met aanvulling van de gronden en met aanvulling van de beslissing ten aanzien van het beslag.
Aanvullende bewijsmiddelen
Het hof vult de bewijsmiddelen zoals gebezigd door de rechtbank met betrekking tot het bewezenverklaarde onder parketnummer 02-821117-15 met het volgende aan:
4. Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 103, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 5 april 2016 was ik, verbalisant [verbalisant 1] , op het adres [adres 1] . Dit betreft het woonadres van de verdachte (het hof begrijpt: de verdachte [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1967).
De trapkast in ruimte 4 werd doorzocht:
-In een rood centrifuge bakje trof verbalisant [verbalisant 2] een envelop aan. Het (het hof begrijpt: de inhoud van de envelop) waren 10 biljetten van 500 euro.
-In een medicijndoosje met het opschrift ‘Gyno-Miconazolnitraat’ troffen wij bankbiljetten aan in de volgende hoeveelheden: 43 maal 100 euro, drie maal 500 euro, 96 maal 50 euro en 20 maal 20 euro.
-In een medicijndoosje met het opschrift ‘Methformine’ troffen wij bankbiljetten aan in de volgende hoeveelheden: vijf maal 10 euro, acht maal 20 euro, één maal 50 euro.
-In een medicijndoosje met het opschrift ‘Metoprololsuccinaat’ werden een aantal (het hof begrijpt:) bankbiljetten aangetroffen: drie maal 10 euro, één maal 5 euro, vijf maal 20 euro, acht maal 50 euro.
-In een groen kartonnen doosje met wat verfmateriaal troffen wij de volgende hoeveelheden bankbiljetten aan: 25 maal 50 euro, toen maal 20 euro.
5. Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 108, inhoudende, zakelijk weergegeven:
-145 euro, in kassa.
14. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, pagina 161, inhoudende, zakelijk weergegeven:
(p. 168)
Ik weet dat er contant geld thuis is.
15. Een overig geschrift, zijnde een kennisgeving van inbeslagneming, p. 202, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Plaats: Goes
Datum: 5 april 2016
Beslagene: [verdachte] , geboren te [geboorteplaats] , adres [adres 1] .
Categorie omschrijving: geld
Object: Euro
Aantal: 1
Merk/type: 500 euro
Bijzonderheden: In de fouillering aangetroffen.
16. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 mei 2016 (pg. 289 t/m 290), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3]

(pg. 298)

In het kader van het onderzoek zijn bij de Belastingdienst de belastingdienstgegevens van de heer [verdachte] en de aan hem gerelateerde natuurlijke danwel rechtspersonen gevorderd. Uit deze gegevens blijkt onder meer het volgende:
Woonadres van [verdachte] is [adres 1] . De WOZ-waarde voor 2015 is € 36.000. Op dit adres zijn ingeschreven: [verdachte] .
Sinds 08-08-2013 heeft [verdachte] de onderneming [onderneming] kledingreparatie. Vestigingsadres is [adres 2] . De WOZ-waarde voor 2015 is € 72.000.
Omzetgegevens:
Jaar Omzet
2015 € 13.149
2014 € 4.700
2013 € 3.616
Bankgegevens 31-12-2015 31-12-2014 31-12-2013
[rekeningnummer 1] € 149 € 740 € 969
[rekeningnummer 2] - € 679 - € 710
(pg. 299)
Inkomsten echtgenote [betrokkene 1] :
2015 € 19.044 (bruto) van UWV
2014 € 18.860 (bruto) van UWV
Gegevens twee oudste kinderen [verdachte] :
[betrokkene 2]
31-12-2015 31-12-2014 31-12-2013
[rekeningnummer 3] € 40 € 7 € 0
Inkomsten
2015 € 2.320
2014 € 0
[betrokkene 3]
[rekeningnummer 4] 31-12-2015 31-12-2014 31-12-2013
€ 91 € 0 € 0
Inkomsten
2015 € 1.550 (bruto)
2014 € 47 (bruto)
17. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 oktober 2016 (pg. 611 t/m 613), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :
(pg. 613)
In het kader van het onderzoek is bij de gemeente Goes het dossier van [verdachte] en zijn echtgenote [betrokkene 1] gevorderd. Hieruit blijkt dat het gezin sinds 2012 meerdere aanvragen heeft gedaan voor bijzondere bijstand minimabeleid omdat er te weinig middelen zijn. Tevens blijken er bij meerdere instanties schulden te zijn. In het dossier is een schrijven van de boekhouder opgenomen waarin over het inkomen van de heer [verdachte] is opgenomen:
Over het jaar 2012 bedroeg het inkomen nihil.
Over het jaar 2013 bedroeg het inkomen 4523 negatief.
Over het jaar 2014 is er een voorlopig inkomen van 695 negatief.
Het hof vult de bewijsmiddelen zoals gebezigd door de rechtbank met betrekking tot het bewezenverklaarde onder parketnummer 02-019959-20 met het volgende aan:
1.
Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 3] , pagina 1022, inhoudende:
(pg. 1023)
V: wat koop je bij hem?
A: alleen cocaïne
Het hof begrijpt voorts dat de rechtbank bij de paginanummers van de gebezigde bewijsmiddelen telkens alleen de eerste pagina van het desbetreffende bewijsmiddel heeft vermeld, maar dat daarmee niet is bedoeld uitsluitend te putten uit de eerste pagina van het desbetreffende bewijsmiddel, maar tevens uit de overige pagina’s daarvan.
Aanvullende bewijsoverweging
Gelet op de door het hof aangevulde bewijsmiddelen voor wat betreft het onder feit 4 met parketnummer 02-821117-15 tenlastegelegde is er sprake van het op meerdere verborgen plaatsen in het huis en op het eigen lichaam bewaren van een aanmerkelijke hoeveelheid contant geld, met alle risico’s van dien, waaronder telkens ook een of meer coupures van 500 euro. Dit rechtvaardigt in zoverre reeds zonder meer een verdenking ter zake van (enige vorm van) witwassen. De verdachte dealde voorts cocaïne vanuit zijn winkel. Het hof neemt daarom aan dat het in de kassa van die winkel aangetroffen geldbedrag afkomstig is uit eigen misdrijf, te weten het onder 1 bewezenverklaarde.
Gelet op het onder 1 bewezenverklaarde acht het hof al met al het onder 4 tenlastegelegde bewezen, inhoudende dat alle aangetroffen contante gelden, tot een totaalbedrag van
€ 18.940,-, afkomstig zijn uit eigen misdrijf van de verdachte.
Op te leggen sanctie
Door en namens de verdachte is verzocht om te volstaan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, eventueel in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf. Daartoe is aangevoerd dat de redelijke termijn in eerste aanleg is overschreden en dat de verdachte geen relevante recidive heeft.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het, met enige regelmaat, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van -kort gezegd: het handelen in- cocaïne te Goes gedurende de periode van 1 januari 2015 tot en met 4 april 2016 (feit 1 met parketnummer 02-821117-15) en van 1 januari 2019 tot en met 22 januari 2020 (parketnummer 02-019959-20). Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het afleveren, verstrekken en vervoeren van cocaïne te Goes op 19 oktober 2016 (feit 3 met parketnummer 02-821117-15). Ten slotte heeft de verdachte op 5 april 2016 te Goes een hoeveelheid van 6,3 gram cocaïne voorhanden gehad (feit 2 met parketnummer 02-821117-15). De verdachte heeft door aldus te handelen gedurende twee periodes cocaïne verhandeld, onder meer vanuit zijn kledingwinkel in Goes. Op deze wijze heeft de verdachte bijgedragen aan de handel in cocaïne. Hierdoor heeft hij ook bijgedragen aan de instandhouding van het illegale drugscircuit, welk circuit een ontwrichtende werking heeft op de samenleving. Algemeen bekend is dat de handel van (hard-)drugs gepaard gaat met (zware) criminaliteit, gevaar voor de omgeving en milieuschade. Bovendien gaat er van drugshandel een ondermijnend en corrumperend effect uit. Boven- en onderwereld raken steeds meer met elkaar vermengd. Niet alleen worden grote sommen crimineel geld geïnvesteerd in legale activiteiten, maar ook worden medewerkers van – bijvoorbeeld – op zichzelf bonafide bedrijven, zoals havenbedrijven, omgekocht en ingezet voor de drugshandel. Het gebruik van drugs heeft ook nadelige maatschappelijke gevolgen zoals gezondheidsschade voor gebruikers. De verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en, zo neemt het hof aan, slechts gehandeld uit winstbejag.
Het hof heeft bij de straftoemeting gelet op de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten zoals opgesteld door het LOVS. De oriëntatiepunten gelden als een startpunt voor de straftoemeting. Voor zowel het onder parketnummer 02-821117-15 onder 1 als het onder parketnummer 02-019959-20 bewezenverklaarde is daarbij relevant het oriëntatiepunt voor het dealen van harddrugs vanuit een pand of op straat gedurende 6 tot 12 maanden met enige regelmaat, zijnde een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarbij het hof opmerkt dat in dit geval de beide pleegperiodes een lengte van 12 maanden te boven gaan. Voor het onder parketnummer 02-821117-15 onder 2 bewezenverklaarde geldt als oriëntatiepunt een geldboete, doch dit feit valt vrijwel in het niet bij de overige bewezenverklaarde feiten.
Als strafverzwarend heeft het hof meegewogen dat de verdachte er kennelijk niet voor terugdeinst, zo volgt onder meer uit verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , om te trachten getuigen die voor hem (mogelijk) belastende verklaringen hebben afgelegd te beïnvloeden.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof onder meer acht geslagen op de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 7 juli 2023, waaruit volgt dat de verdachte geen relevante recidive heeft.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, in het bijzonder de gezondheidssituatie van zijn vrouw en een van zijn zoons, het faillissement van meergenoemde kledingzaak en zijn huidige dienstbetrekking. Deze omstandigheden zijn naar het oordeel van het hof echter niet van zodanig gewicht dat deze als strafmatigend worden meegewogen.
Alles afwegende kan naar het oordeel van het hof, gelet op de hiervoor omschreven ernst van het bewezenverklaarde, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. In het bijzonder wijst het hof daarbij op de ruime pleegperiodes, telkens van meer dan een jaar, van de handel in cocaïne. De verdachte is in 2016 aangehouden vanwege de handel in cocaïne en heeft deze handel vervolgens in 2019 voortgezet. Het voorgaande toont aan dat het ingrijpen door politie en justitie de verdachte kennelijk onbewogen heeft gelaten om de handel in cocaïne te beëindigen en dit rekent het hof de verdachte aan. Bovendien heeft de verdachte het gehele strafproces geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor het bewezenverklaarde, nu hij zich telkens op zijn zwijgrecht heeft beroepen.
Resumerend acht het hof, anders dan de rechtbank, een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, in beginsel passend en geboden. Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. Gelet op de pleegperiode van de twee zwaarste bewezenverklaarde feiten en de kennelijke hardnekkigheid van de verdachte in het handelen van cocaïne, zal het hof -anders dan gevorderd door de advocaat-generaal- aan het voorwaardelijke strafdeel een proeftijd voor de duur van 3 jaar verbinden. Het hof ziet in hetgeen overigens in hoger beroep door de verdediging naar voren is gebracht geen grond om te volstaan met de door de raadsman bepleite straf.
Ten aanzien van de berechting binnen een redelijke termijn overweegt het hof het volgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een afdoening van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. In dat kader heeft het hof het volgende geconstateerd.
In de zaak met parketnummer 02-821117-15. De verdachte is op 5 april 2016 in verzekering gesteld en de rechtbank heeft op 11 februari 2022 vonnis gewezen. Dit is, nu de redelijke termijn in zaken als deze twee jaar bedraagt, een overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg van 3 jaar en bijna 11 maanden.
In de zaak met parketnummer 02-019959-20 stelt het hof het volgende vast. De verdachte is op 23 januari 2020 in verzekering gesteld en de rechtbank heeft op 11 februari 2022 vonnis gewezen. Dit is, nu de redelijke termijn in zaken als deze twee jaar bedraagt, een overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg met bijna een maand.
In hoger beroep is de redelijke termijn niet overschreden.
Het hof heeft hiervoor overwogen dat een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van het voorarrest in beginsel passend en geboden is. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn zal het hof echter volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van het voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beslag
Het hof sluit zich aan bij de beslissing van de rechtbank ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen, met de volgende aanvulling.
De hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zijnde meerdere geldbedragen tot een bedrag van € 18.940,00, aan hem toebehorend, zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het voorwerpen betreffen met betrekking tot welke het onder feit 4 tenlastegelegde en bewezenverklaarde met parketnummer 02-821117-15 is begaan. Het hof overweegt in dit verband nader dat deze geldbedragen gelet op het dossier, in het bijzonder de kennisgevingen van inbeslagneming op pagina’s 202 tot en met 211, in beslag zijn genomen op grond van het bepaalde in artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering. Uit het dossier volgt voorts niet dat dit beslag nadien daadwerkelijk is geëindigd, terwijl ook de advocaat-generaal ter terechtzitting op dit punt geen uitsluitsel heeft kunnen geven. Het hof gaat er daarom van uit dat op dit beslag thans een beslissing dient te worden gegeven.
Naar het oordeel van het hof dienen derhalve de volgende voorwerpen verbeurd te worden verklaard:
  • € 500,0 (goednummer PL2000-2016073489-1525064)
  • € 145,00 (goednummer PL2000-2016073489-1525048)
  • € 11.000,00 (goednummer PL2000-2016073489-1525013)
  • € 260,00 (goednummer PL2000-2016073489-1525020)
  • € 535,00 (goednummer PL2000-2016073489-1525024)
  • € 1.500,00 (goednummer PL2000-2016073489-1525026)
  • € 5000,00 (goednummer PL2000-2016073489-1525002)
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte. Het hof ziet in hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep door de verdediging naar voren is gebracht geen grond om anders te beslissen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
10 (tien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • € 500,00 (goednummer PL2000-2016073489-1525064)
  • € 145,00 (goednummer PL2000-2016073489-1525048)
  • € 11.000,00 (goednummer PL2000-2016073489-1525013)
  • € 260,00 (goednummer PL2000-2016073489-1525020)
  • € 535,00 (goednummer PL2000-2016073489-1525024)
  • € 1.500,00 (goednummer PL2000-2016073489-1525026)
  • € 5000,00 (goednummer PL2000-2016073489-1525002).
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. T. van de Woestijne, voorzitter,
mr. S.C. van Duijn en mr. drs. M.C.C. van de Schepop, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.B. Mobach, griffier,
en op 20 september 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. M.C.C. van de Schepop is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.