ECLI:NL:GHSHE:2023:3436

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 oktober 2023
Publicatiedatum
17 oktober 2023
Zaaknummer
200.318.480_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgemeenschap, verkoop echtelijke woning en draagplicht voor schulden

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, betreft het een hoger beroep over de verdeling van de huwelijksgemeenschap tussen een vrouw en een man na hun echtscheiding. De vrouw, vertegenwoordigd door haar bewindvoerder, heeft in hoger beroep vorderingen ingesteld met betrekking tot de verkoop van de echtelijke woning en het bedrijfspand, alsook de draagplicht voor verschillende schulden. De rechtbank had eerder bepaald dat de man de woning en het bedrijfspand zou overnemen, maar de vrouw was van mening dat de woning en het bedrijfspand verkocht moesten worden. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep hebben partijen overeenstemming bereikt over de verkoop van de woning en het bedrijfspand, waarbij de bewindvoerder de machtiging kreeg om de verkoop te regelen. Het hof heeft de eerdere beslissingen van de rechtbank vernietigd en de voorwaarden voor de verkoop en de verdeling van de schulden opnieuw vastgesteld. De uitspraak bevat ook bepalingen over de gebruikerslasten en de verdeling van de opbrengst van de verkoop. Het hof heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer 200.318.480/01
arrest van 17 oktober 2023
in de zaak van
[de bewindvoerder] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna: de bewindvoerder,
in de hoedanigheid van bewindvoerder over alle goederen die toebehoren aan:
[de vrouw] ,
wonende op een geheim adres,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.M. McKernan,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. S.J.C. Vaessen.
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest 26 september 2023 in het hoger beroep van het door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, onder zaaknummer C/03/293529 / HA ZA 21-321 gewezen vonnis van 3 augustus 2022.
Deze zaak gaat samengevat over de verdeling van de huwelijksgemeenschap. In het bijzonder over de verdeling van de woning met bedrijfspand, de draagplicht voor schulden en de verdeling van de eenmanszaak.
Voor de leesbaarheid van dit arrest wordt hierna kortweg gesproken over de advocaat van de vrouw en het standpunt van de vrouw (maar wordt daarmee mede bedoeld het standpunt van de bewindvoerder).

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 26 september 2023;
  • het H12-formulier van 22 september 2023 van de advocaat van de vrouw met producties 6 en 7;
  • de akte uitlaten van 3 oktober 2023;
  • het H16-formulier van 3 oktober 2023 van de advocaat van de vrouw met de verklaring van de bewindvoerder;
  • de mondelinge behandeling gehouden op 4 oktober 2023.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

6.De verdere beoordeling

6.1.
Bij genoemd tussenarrest heeft het hof de vrouw in de gelegenheid gesteld om de bewindvoerder op te roepen om in het geding te verschijnen. Uit de akte uitlaten en het H16-formulier met de overgelegde verklaring, beiden van 3 oktober 2023, volgt dat de bewindvoerder de procedure als formele procespartij overneemt.
de feiten
6.2.
In hoger beroep gaat het hof uit van de volgende feiten:
partijen zijn op 25 oktober 2002 gehuwd in de wettelijke (algehele) gemeenschap van goederen;
het verzoek tot echtscheiding is op 26 april 2018 door de rechtbank ontvangen;
bij beschikking van 20 maart 2019 is onder meer de echtscheiding tussen partijen uitgesproken;
e echtscheidingsbeschikking is op 17 juli 2019 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
de verdeling van de huwelijksgemeenschap heeft nog niet (volledig) plaatsgevonden.
de procedure in eerste aanleg
6.3.
De
vrouwvordert (in conventie):
I. de man te veroordelen tot het verlenen van zijn medewerking aan de ontruiming van de woning aan [adres 1] te [plaats 1] en het bedrijfspand gelegen aan [adres 2] te [plaats 1] , binnen één week na betekening van het vonnis en de vrouw toe te staan de man en de zijnen evenals de in de woning aanwezige goederen zo nodig met behulp van de sterke arm te ontruimen;
II. de man te veroordelen tot het verlenen van medewerking aan verkoop en overdracht van de woning via een door de vrouw aan te wijzen notaris, waarbij onder verkoop mede moet worden begrepen het aanstellen van een makelaar door de vrouw en het tekenen van het koopcontract door de man, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag dat de man zijn medewerking niet verleent, met een maximum van € 20.000,-, dan wel te bepalen dat aan de vrouw vervangende toestemming wordt verleend voor hetgeen in alle bovengenoemde veroordelingen is genoemd indien de man niet op eerste verzoek van de vrouw medewerking verleent en bepaalt dat het vonnis op grond van art. 3:300 lid 2 BW mede in de plaats zal treden van de door de notaris op te stellen akte van levering met betrekking tot de woning met toebehoren gelegen aan [adres 1] te [plaats 1] en het bedrijfspand gelegen aan het adres [adres 2] te [plaats 1] , voor zover het betreft het verlenen van toestemming van de man tot die levering;
III. te bepalen dat partijen de overwaarde van de woning en het bedrijfspand minus kosten op datum transport bij helfte delen en dat een eventuele onderwaarde van de woning en het bedrijfspand zonder verrekening tussen partijen voor rekening komt van de man;
IV. de man te veroordelen mee te werken aan een beschrijving van het op de datum van feitelijk uit elkaar gaan aanwezige vermogen ten behoeve van de vaststelling van het te verdelen vermogen;
V. te oordelen dat het spaargeld cq. de waarde van de beleggingen op peildatum bij helfte dient te worden verdeeld;
VI. te bepalen dat de man volledig draagplichtig is voor de restantschuld bij Interbank en de man te veroordelen tot het verlenen van zijn medewerking aan omzetting van de tenaamstelling van onderhavige schuld op zijn naam en voor zover Interbank geen ontslag van de aansprakelijkheid aan de vrouw verleent, de vrouw te vrijwaren voor aanspraken ter voldoening van onderhavige schuld;
VII. te bepalen dat de man aan de vrouw een bedrag van € 56.21 dient te voldoen, zijnde hetgeen de vrouw meer heeft betaald dan de man aan Interbank;
VIII. te oordelen dat de man volledig draagplichtig is voor de schuld bij Wehkamp ter hoogte van een bedrag van € 1.594,02 (datum dagvaarding) en te oordelen dat de vrouw draagplichtig is voor de schuld bij Wehkamp ter hoogte van een bedrag van € 660,30 (datum dagvaarding).
IX. te oordelen dat de schulden, welke schulden blijken uit randnummers 23, 29 en 37 van de dagvaarding, met uitzondering van Interbank en Wehkamp, voor rekening en risico van de man komen en blijven waarbij hij deze schulden als zijn eigen schulden dient te dragen en dient te voldoen;
X. te bepalen dat de vrouw ter zake de schulden, welke schulden blijken uit randnummers 23, 29 en 37 van de dagvaarding, met uitzondering van Interbank en Wehkamp, geen draagplicht heeft;
XI. te oordelen dat voorzover de schulden bij de Belastingdienst binnen de huwelijksgemeenschap vallen, de draagplicht van deze vordering voor de man komt en de man te veroordelen tot het verlenen van medewerking aan omzetting van de tenaamstelling van onderhavige schuld op zijn naam en voor zover de Belastingdienst geen ontslag van de aansprakelijkheid aan de vrouw verleent, de vrouw te vrijwaren voor aanspraken ter voldoening van onderhavige schuld;
XII. te bepalen dat de man een bedrag van € 734,- aan de vrouw dient te voldoen, zijnde de helft van de door de vrouw betaalde aanslag kindertoeslag/kindgebondenbudget 2016;
XIII. te bepalen dat de man een bedrag van € 36,50 aan de vrouw dient te voldoen, zijnde de helft van de door de vrouw betaalde aanslag kindertoeslag/kindgebondenbudget 2017;
XIV. de man te veroordelen tot betaling van de kosten van dit geding te vermeerderen met de nakosten, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en - voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt -te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening,
6.4.
De
manvordert (in reconventie):
1. de vrouw te veroordelen tot het verlenen van haar medewerking aan de verdeling van de
woning met bedrijfspand gelegen aan [adres 1] en [adres 2] te [plaats 1]
- primair door levering van de woáning met bedrijfspand aan de man voor een prijs gelijk aan
de hoogte van de hypothecaire geldleningen (eventueel verhoogd met achterstanden) op de
voorwaarde dat aan de vrouw alle privé schulden volledig alsmede de volledige schulden aan de Belastingdienst tot aan de peildatum worden toebedeeld en zij – met uitsluiting van de man – hiervoor draagplichtig is en de schulden die horen bij de eenmanszaak voor wat betreft de draagplicht bij helfte worden gedeeld met uitzondering van de energielasten over de periode dat de vrouw alleen het gebruiksrecht van de woning en bedrijfspand had;
- subsidiair – indien aan de hiervoor genoemde voorwaarde niet wordt voldaan – door levering van de woning met bedrijfspand aan de man voor een prijs gelijk aan de taxatiewaarde waarbij een eventuele overwaarde dan wel restschuld voortvloeiend uit de hypothecaire geldleningen alsmede de kosten die samenhangen met dit leveringstraject voor rekening van beide partijen bij helfte komt;
- meer subsidiair door levering van de woning met bedrijfspand aan een derde waarbij een eventuele overwaarde dan wel restschuld voortvloeiend uit de hypothecaire geldleningen
alsmede de kosten die samenhangen met dit verkoop- en leveringstraject voor rekening van
beide partijen bij helfte komt;
dit alles binnen 3 maanden na betekening van het in deze te wijzen vonnis een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per dag dat de vrouw haar medewerking niet verleent tot een maximum van € 10.000,-- waarbij tevens wordt bepaald dat het vonnis in de plaats treedt van de benodigde handtekeningen van de vrouw voor het verkooptraject bij verkoop aan een derde alsmede de levering bij de notaris indien de vrouw weigert zelf haar handtekening te zetten op eerste verzoek van de betrokkenen;
2. primair, de vrouw te veroordelen tot afgifte van de navolgende goederen aan de man:
- de kleding van de man;
- de foto's van vroeger van de man;
- de overige foto's van partijen;
- de karaoke set;
- het videomontage mengpaneel met toebehoren zoals monitors, versterker, mengpaneel en
kabels;
- de cd's, lp's, beeldplaten en het archief van de videomontages van de man;
- alsmede de helft van de volledige inboedel van partijen;
subsidiair, indien en voor zover de vrouw bovenstaande inboedelgoederen niet aan de man
retourneert, veroordeling van de vrouw tot vergoeding van de door de man geleden schade;
3. de vrouw te veroordelen tot voldoening van de helft van het saldo van de bankrekening
met nummer [nummer 1] op de peildatum aan de man;
4. te bepalen dat beide partijen aansprakelijk en draagplichtig zijn voor de hoogte op de
peildatum van alle huwelijkse schulden zowel privé als zakelijk en deze draagplicht, indien
de primaire vordering van de man ten aanzien van de toedeling van de woning aan hem
onder voorwaarde van een specifieke verdeling van de draagplicht voor de schulden wordt
afgewezen, bij helfte te delen tussen partijen met dien verstande dat de vrouw draagplichtig wordt voor het gebruikersdeel van de vordering van BsgW (zoals vermeld in nummer 80) alsmede de nog te betalen energielasten over de periode dat de vrouw alleen het gebruiksrecht van de woning en bedrijfspand had waarbij de vrouw wordt veroordeeld tot voldoening van deze laatstgenoemde schulden als haar eigen schuld met uitsluiting en vrijwaring van de man;
5. te bepalen dat de eenmanszaak, voor zover noodzakelijk, aan de man wordt toebedeeld
met uitzondering van de schulden, waarvoor bepaald dient te worden dat beide partijen
voor de helft draagplichtig zijn met uitsluiting van de energielasten over de periode dat de
vrouw alleen het gebruiksrecht had van de woning en bedrijfspand;
6. de vrouw te veroordelen tot het overleggen van informatie over het tijdstip van overlijden
van haar vader alsmede de omvang van de nalatenschap;
7. de vrouw te veroordelen tot voldoening van € 5.298,99 nog te verhogen met de waarde
van de verkochte materialen aan de man in verband met door de man voor de vrouw gedane
betalingen en vergoedingen welke de vrouw aan de man verschuldigd is gespecificeerd in
nummers 76 tot en met 79;
8. voor recht te verklaren dat de man tijdig aan de veroordeling uit het vonnis in incident van 4 augustus 2021 heeft voldaan door overlegging van de stukken in onderhavige procedure en derhalve geen dwangsom verschuldigd is aan de vrouw;
9. de vrouw te veroordelen in de kosten van dit geding, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van dit vonnis en - voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente, te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
6.5.
De rechtbank heeft in het vonnis van 3 augustus 2022, voor zover in hoger beroep van belang, beslist als volgt:
“5.1. veroordeelt de vrouw tot het verlenen van haar medewerking aan de verdeling van de woning met bedrijfspand gelegen aan [adres 1] en [adres 2] te [plaats 1] , door levering van de woning met bedrijfspand aan de man voor een prijs van € 314.000,--, onder de voorwaarde dat de man binnen vier maanden na betekening van dit vonnis de volledige hypotheekschulden en eventuele daaruit ontstane betalingsachterstanden op zich zal nemen en zorg draagt voor ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de vrouw voor die hypotheekschuld, onder bepaling dat de vrouw draagplichtig wordt voor de resterende schulden van partijen tot aan de peildatum 26 april 2018 en onder bepaling dat de schulden welke verband houden met de woning en het bedrijfspand welke zijn ontstaan of nog ontstaan na de peildatum -met uitzondering van de hypotheekschulden en daarin ontstane betalingsachterstanden- tot de datum van toedeling aan de man door beide partijen, ieder bij helfte, gedragen dienen te worden, met uitzondering van de gebruikerslasten vanaf de peildatum gedurende de periode dat de vrouw daar heeft gewoond, welke voor rekening van de vrouw komen;
5.2.
bepaalt dat de vrouw aan de man een dwangsom van € 250,-- per dag verbeurt voor
iedere dag dat zij na daartoe strekkend verzoek van de man geen gevolg geeft aan de veroordeling onder 5.1., met een maximum van € 10.000,--;
5.3.
bepaalt, in het geval dat de man niet binnen vier maanden na betekening van dit vonnis slaagt in overname van de hypotheekschulden en ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid daarvoor, de woning met bedrijfspand verkocht en geleverd zal dienen te worden aan een derde, waarbij de gemeenschappelijke schulden door partijen ieder bij helfte gedragen dienen te worden, en de eigenaarslasten van de woning met bedrijfspand tot aan de dag van overdracht aan de derde-koper gedragen dienen te worden door partijen, ieder bij helfte, en de gebruikerslasten daarvan vanaf de peildatum gedurende de periode dat de vrouw daar heeft gewoond voor haar rekening komen;
5.4.
bepaalt, in het geval de woning met bedrijfspand aan een derde verkocht en geleverd zal worden als bedoeld in 5.3., de vrouw aan de man een dwangsom van € 250,-- per dag verbeurt voor iedere dag dat zij na daartoe strekkend verzoek van de man geen medewerking daaraan verleent, met een maximum van € 10.000,--;
5.5.
deelt de eenmanszaak toe aan de man zonder verdere verrekening;
5.6.
bepaalt onder verwijzing naar no. 4.4.4. en 4.5.2. dat de vrouw aan de man dient te vergoeden € 5.403,"
procedure in hoger beroep
6.6.
De
vrouwvordert in hoger beroep:
In de dagvaarding in hoger beroep:
“Alsdan op nader aan te voeren gronden te horen eisen en memoreren dat het Gerechtshof 's-
Hertogenbosch moge behagen bij arrest, zo ver mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen het vonnis door de rechtbank Limburg gewezen op 3 augustus 2022 onder zaaknummer C/03/293529/ HA ZA 21-321 tussen appellante als eiseres en geïntimeerde als gedaagde en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van eiseres in conventie alsnog geheel toe te wijzen, en de reconventionele vorderingen van gedaagde alsnog geheel af te wijzen, zulks met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties.”
In de memorie van grieven:
“Dat het Uw Gerechtshof moge behagen: te beslissen overeenkomstig de eis in de appeldagvaarding.”
6.7.
De
manis van mening dat de vorderingen van de vrouw in hoger beroep moeten worden afgewezen.
6.8.
De grieven van de vrouw zien op de woning en bedrijfspand (grieven 1 en 2), de schulden (grief 3), de eenmanszaak (grief 4) en het bedrag van € 5.403,-- dat de vrouw aan de man dient te vergoeden (grief 5). Het
hofzal de grieven per onderwerp bespreken.
woning en bedrijfspand
6.9.
De
rechtbankheeft geoordeeld dat het in het belang van beide partijen moet worden geacht om de woning met bedrijfspand toe te delen aan de man, waarbij de man de volledige hypotheekschuld en eventuele daaruit ontstane betalingsachterstanden op zich zal nemen. De vrouw dient uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te worden ontslagen. De rechtbank heeft de waarde van de woning met bedrijfspand bepaald op € 314.000,--, conform het taxatierapport van 9 oktober 2014. Indien de man niet slaagt in overname van de hypotheekschulden en ontslag van de vrouw uit hoofdelijke aansprakelijkheid daarvoor, zal de woning met bedrijfspand verkochten dienen te worden aan een derde. De rechtbank heeft ten slotte bepaald dat de vrouw een dwangsom verbeurd van € 250,-- per dag voor iedere dag dat zij na daartoe strekken verzoek van de man geen gevolg geeft aan de veroordeling onder 5.1 (zie hiervoor rov. 6.5) met een maximum van € 10.000,--.
6.10.
Met de grieven 1 en 2 komt de
vrouwop tegen dit oordeel van de rechtbank. Kort gezegd. stelt de vrouw dat de woning en het bedrijfspand moeten worden verkocht.
6.11.
De
manheeft gereageerd op de grieven.
6.12.
Het
hofoverweegt als volgt.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de man verklaard niet langer de toedeling van de woning met bedrijfspand te wensen. Partijen zijn het erover eens dat de woning en het bedrijfspand moeten worden verkocht. Partijen zijn op de mondelinge behandeling van 4 oktober 2023 het volgende overeen gekomen:
de woning aan [adres 1] te [plaats 1] , kadastraal bekend gemeente [plaats 1] [nummer 2] , met een oppervlakte van 615 m2 alsmede het bedrijfspand aan [adres 2] te [plaats 1] , kadastraal bekend nummer gemeente [plaats 1] [nummer 3] , met een oppervlakte van 900 m2 worden door partijen te koop aangeboden door [makelaar] , gevestigd aan [adres 3] te [postcode] [plaats 2] ;
partijen zullen binnen vier weken na 4 oktober 2023, ieder afzonderlijk, de onder 1 genoemde makelaar benaderen met het verzoek om de verkoop van de woning met het bedrijfspand op zich te nemen.
partijen zullen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst aangaan met degene(n) die de hoogste prijs biedt, indien en voor zover die prijs volgens beide partijen, gezien de onroerendgoedmarkt ter plaatse en de kwaliteit van de woning met bedrijfspand de best mogelijke prijs is. In het geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, zal de makelaar dit bindend kunnen bepalen. De makelaar mag alsdan namens partijen het bod accepteren;
als de verkoopprijs bindend is vastgesteld zijn beide partijen verplicht hun medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning met bedrijfspand aan (een) derde(n),
de hypothecaire geldleningen zullen bij gelegenheid van de levering worden afgelost uit de verkoopopbrengst van de woning met bedrijfspand, waarna de resterende verkoopopbrengst gelijkelijk tussen partijen zal worden verdeeld, dan wel waarbij ieder van partijen de helft van de restschuld zal dragen;
de verkoopkosten (kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering) zullen door beide partijen gedragen worden, ieder voor de helft.
Partijen hebben gezamenlijk het hof verzocht om aan de bewindvoerder een machtiging te verstrekken tot verkoop en levering van de woning met bedrijfspand en alle rechtshandelingen die daaraan dienstig zijn.
Het hof zal de overeenstemming (hiervoor weergegeven sub 1 t/m 6) in het dictum opnemen en voorts de bewindvoerder de verzochte machtiging verstrekken.
schulden en eigenaarslasten
6.13.
Met grief 3 komt de
vrouwop tegen het oordeel van de rechtbank over de ‘resterende’ schulden.
De
rechtbankheeft over de schulden overwogen:
4.3.7.
Zoals echter al gezegd heeft de man aan de toedeling van woning en bedrijfspand aan hem, waarbij hij de daaraan verbonden hypotheekschuld voor zijn rekening zal nemen, de voorwaarde verbonden dat voormelde gemeenschappelijke schulden door de vrouw gedragen dienen te worden.
Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt. Hierboven is reeds geoordeeld dat de man na deze toedeling is onderbedeeld voor een bedrag van ten minste € 92.427,94, hetgeen betekent dat de vrouw uit hoofde van deze onderbedeling dit bedrag aan de man zou dienen te vergoeden. Ofschoon de hoogte van de gemeenschappelijke schulden van partijen tot op heden bij partijen, laat staan bij de rechtbank, niet exact bekend is, staat vast dat het totaal hiervan (ver) onder het bedrag ligt dat de vrouw aan de man di ent te vergoeden. Dat betekent dat de vordering van de man inhoudend dat de woning met bedrijfspand aan hem wordt toebedeeld tegen overname van de hypotheekschulden en eventuele daarin ontstane betalingsachterstanden en ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor die hypotheekschulden onder de voorwaarde dat de gemeenschappelijke schulden tot aan de peildatum gedragen worden door de vrouw kan worden toegewezen, met dien verstande dat de man met ingang van de dag van betekening van dit vonnis vier maanden de tijd krijgt dit te realiseren, een en ander zoals omschreven in het dictum. De schulden welke verband houden met de woning en het bedrijfspand welke zijn ontstaan of nog ontstaan na de peildatum - met uitzondering van de hypotheekschulden en daarin ontstane betalingsachterstanden - zullen tot de datum van toedeling aan de man door beide partijen, ieder bij helfte, gedragen dienen te worden; dit met uitzondering van de gebruikerslasten
vanaf de peildatum gedurende de periode dat de vrouw daar heeft gewoond, welke voor rekening van de vrouw komen.
4.3.8.
In het onverhoopte geval dat de man niet slaagt in overname van de hypotheekschulden en ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid daarvoor, zal de woning met bedrijfspand verkocht dienen te worden aan een derde, en zullen de gemeenschappelijke schulden door partijen ieder bij helfte gedragen dienen te worden. Voorts zullen dan de eigenaarslasten van de woning met bedrijfspand tot aan de dag van overdracht aan de derde-koper gedragen dienen te worden door partijen, ieder bij helfte. De gebruikerslasten daarvan zullen vanaf de peildatum gedurende de periode dat de vrouw daar heeft gewoond voor haar rekening komen.”
6.14.
Ter toelichting op de grief voert de
vrouwhet volgende aan. Het is niet redelijk dat de kosten verbonden aan de woning vanaf 1 mei 2020 ook voor haar rekening komen. De man had immers de mogelijkheid om per 1 mei 2020 de woning met bedrijfspand te betrekken. Voor de gebruikerslasten in de periode dat de vrouw in de woning woonde, gold dat tussen partijen de afspraak dat deze kosten voor rekening van de man kwamen.
Het is onredelijk om de woning aan de man toe te delen onder de voorwaarde dat draagplichtig is voor de resterende schulden tot de peildatum. De man heeft de omvang van de schuldenlast niet inzichtelijk gemaakt.
6.15.
De
manheeft gereageerd op de grief. De schulden zijn tot op heden niet exact bekend.
6.16.
Het
hofoverweegt als volgt.
De schulden per peildatum, 26 april 2018, vallen in de (ontbonden) huwelijksgemeenschap. Daarvoor geldt krachtens de hoofdregel van art. 1:100 BW een gelijke draagplicht (partijen zijn beiden, in de onderlinge verhouding, voor de helft draagplichtig). De man heeft de gelijke draagplicht niet weersproken. Het hof zal dienovereenkomstig beslissen. In zoverre slaagt de grief van de vrouw.
De eigenaarslasten van de woning met bedrijfspand komen krachtens art. 1:100 BW eveneens gelijkelijk ten laste van partijen. Voor afwijking van deze gelijke draagplicht ziet het hof geen aanleiding nu de man de woning niet overneemt en evenmin in de woning heeft gewoond. In zoverre faalt de grief van de vrouw.
Voor de gebruikerslasten beroept de vrouw zich op een afspraak tussen partijen, inhoudende dat deze lasten voor rekening van de man komen. Zij verwijst daarbij naar een e-mailbericht van de toenmalige advocaat van de man van 17 maart 2020 en een e-mailbericht van de man aan de vrouw van 11 april 2020. De man weerspreekt het bestaan van deze afspraak. Naar het oordeel van het hof blijkt uit genoemde e-mailberichten niet dat partijen hebben afgesproken dat deze lasten voor rekening van de man komen. Bij genoemd e-mailbericht van 17 maart 2020 geeft de advocaat aan dat de man met ingang van 1 mei 2020 zal stoppen met de betaling van de lasten, welke hij tot dan toe uit coulance heeft voldaan. Ook in het e-mailbericht van de man van 11 april 2020 laat de man weten niet langer de gebruikerslasten op zich te nemen. Uit genoemde berichten blijkt slechts dat de man de gebruikerslasten heeft betaald, maar niet dat hij deze lasten in de onderlinge verhouding met de vrouw voor zijn rekening zou nemen. De vrouw is dan ook gehouden om de gebruikerslasten vanaf de peildatum, 26 april 2018, tot de dag van haar vertrek uit de woning voor haar rekening te nemen. In zoverre faalt de grief van de vrouw.
Slotsom grieven 1 t/m 3
Voor de leesbaarheid van dit arrest zal het hof de rov. 5.1 en 5.4 volledig vernietigen (waarbij het hof de beslissing van de rechtbank over de gebruikerslasten zal overnemen).
eenmanszaak
6.17.
Met grief vier komt de
vrouwop tegen het oordeel van de rechtbank in rov. 4.4.4. dat de eenmanszaak aan de man wordt toegedeeld zonder verdere verrekening.
De
rechtbankheeft overwogen:
“4.4. Winst of verlies van de eenmanszaak over de periode tot de peildatum valt als gezegd in de gemeenschap.
4.4.1.
Volgens de man werd de winst steeds ontvangen of gestort op de zakelijke rekening c.q. de en/of rekeningen van partijen, en bedroeg het saldo op de peildatum € 0,--, zoals volgens hem ook blijkt uit de door hem op 12 juli 2022 ingediende nadere productie.
4.4.2.
Volgens de vrouw loopt het door de man verstrekte overzicht slechts tot 23 april 2018, en daarmee niet tot de peildatum 26 april 2018.
4.4.3.
De rechtbank stelt vast dat de man bij de bank een "kopie transactieoverzicht" heeft opgevraagd over de maand april 2018. Blijkens het door de bank verstrekte overzicht was de laatste transactie in die maand op 23 april 2018; de rechtbank kan daaruit geen andere conclusie trekken dan dat het saldo per peildatum op 26 april 2018 gelijk was aan het saldo op 23 april 2018. Enig ander actief was er op de peildatum niet, met uitzondering van het bedrijfspand
waarvan de waarde al is verdisconteerd in de onroerende zaken van partijen.
4.4.4.
De rechtbank zal dan ook de eenmanszaak toedelen aan de man, zonder verdere verrekening.”
Ter toelichting op de grief voert de
vrouwhet volgende aan.
Gelet op de inventaris, voorraden etc. vertegenwoordigde de eenmanszaak op de peildatum enige waarde. Die waarde moet worden verdeeld. De man moet de waarde van de eenmanszaak was op de peildatum inzichtelijk maken .
De vrouw heeft tot de datum van indiening van het verzoek tot echtscheiding recht op de helft van de winst van het bedrijf. Zij weet niet hoe hoog de winst is. De man dient inzage te verschaffen in zijn boekhouding. De vrouw gelooft niet dat alleen sprake is van een belastingaangifte en niet van een boekhouding. Als daar al sprake van is, dient de man de volledige belastingaangifte over te leggen.
Uit de aangifte 2018 volgt dat sprake was van winst uit onderneming van € 20.047,--. Het bedrijf was kennelijk winstgevend. Onduidelijk is hoe hoog de winst in de voorgaande jaren is geweest. Behalve de winst kan de onderneming ook o.a. een inventaris hebben of goodwill dat een waarde vertegenwoordigt. Dit dient de man aan te tonen. Er is voldoende aanleiding om aan te nemen dat de eenmanszaak meer bestanddelen bevat dan alleen de schulden.
6.18.
De
manheeft gereageerd op de grief. De winst of verlies van de eenmanszaak over de periode tot aan de peildatum valt in de gemeenschap van goederen. Genoegzaam is aangetoond (met de door hem op 12 juli 2022 ingediende productie) dat het saldo op 23 april 2018 € 0,-- bedraagt. Ook heeft de man aangetoond dat er tussen 23 april (laatste transactie-overzicht) en 26 april 2018 (peildatum) geen transacties meer hebben plaatsgevonden, zodat aangenomen moet worden dat het saldo op de peildatum ook € 0,-- was. Enig ander actief was er niet (met uitzondering van het bedrijfspand). Er was geen sprake van enige inventaris. De waarde van de eenmanszaak staat gelijk aan de (niet) behaalde winst, zijnde € 0,--.
6.19.
Het
hofoverweegt als volgt.
De vrouw heeft verzuimd enige vordering ter zake van de eenmanszaak in te stellen; zij heeft nagelaten duidelijk te maken welke beslissing zij van het hof wenst, zodat het hof geen beslissing over de (waarde van de) eenmanszaak kan nemen. Op de man rust dan geen verplichting om de door de vrouw verzochte informatie te verschaffen. De grief faalt dan ook.
het bedrag van € 5.403,-- dat de vrouw aan de man dient te voldoen
6.20.
De
vrouwkomt met grief 5 op tegen de beslissing van de rechtbank in rov. 5.6 dat de vrouw aan de man een bedrag van € 5.403,-- dient te vergoeden.
De
rechtbankheeft overwogen:
4.4.4. De rechtbank zal dan ook de eenmanszaak toedelen aan de man, zonder verdere verrekening.
4.4.5.
Volgens de man heeft de vrouw voor eigen rekening mallen, materialen en gereedschappen van de eenmanszaak verkocht aan derden en de opbrengst behouden. Als productie 49 heeft hij in het geding gebracht een lijst met zaken die volgens hem verdwenen en/of verkocht zijn.
4.4.6.
De vrouw erkent dat zij en de kinderen spullen hebben verkocht maar vindt deze vordering van de man onvoldoende gespecificeerd.
4.4.7.
De rechtbank is met de vrouw van oordeel dat deze vordering van de man weinig gespecificeerd is. Dit ligt echter anders waar het gaat om de spuitgietmachine " [spuitgietmachine] gebruikt”, met volgens de man (productie 49) een waarde van € 8.000,--. De vrouw heeft in een e-mail van 30 augustus 2018 aan de man onder meer geschreven:
"In overleg niet [naam 1] hebben we besloten de spuitgiet machine op marktplaats te zetten Volgens [naam 2] moet hij makkelijk ergens tussen de 1500 en 2000 € opbrengen
De opkoper van vanmiddag zette hem op de helft.
Wij hebben geen idee dus hebben [naam 2] gebeld zojuist
Dus afhankelijk vd opkoper morgen of hij hem wel op 1500 of 2000 zet zetten we m op marktplaats.
Bij die opkoper kunnen we daarvoor alsnog terug komen.
Dit geld zullen we aanwenden ont de jongens te compenseren voor hun spaargeld"
De rechtbank houdt het ervoor dat -in ieder geval- de spuitgietmachine door de vrouw is verkocht; voor welk bedrag precies is onduidelijk, maar dat de nieuwwaarde van de machine € 8.000,-- zoals de man beweert zegt nog niets over de waarde op de tweedehands markt. In voornoemde e-mail van de vrouw ziet de rechtbank aanleiding om de opbrengst ex aequo et bono te bepalen op € 1.000,--, hetgeen betekent dat de vrouw aan de man uit hoofde van overbedeling nog dient te vergoeden € 500,--.
(…)
Spaargeld kinderen
4.5.
Volgens de man hebben partijen tijdens het huwelijk spaargeld van hun kinderen aangewend om schulden te betalen. De man heeft dit spaargeld weer aangevuld: € 7.600,-- voor [naam 1] en € 2.985,-- voor [naam 3] , waardoor hij een vordering heeft op de vrouw van € 5.298,99.
4.5.1.
Volgens de vrouw is dit geld niet aangewend voor de betaling van gemeenschappelijke schulden; boven di en is er niet aangezuiverd met de door de man genoemde bedragen maar met bedragen van € 7.100,-- ( [naam 1] ) en ê 2.706,-- ( [naam 3] ).
4.5.2.
De rechtbank houdt het ervoor dat het spaargeld, zoals door de man gesteld, inderdaad is aangewend om gemeenschappelijke schulden af te lossen. De passage "Dit geld zullen we aanwenden om de jongens te compenseren voor hun spaargeld" in de hierboven onder no 4.4.4. geciteerde e-mail van de vrouw aan de man van 30 augustus 2018 wijst immers sterk in deze richting. Gelet op het gevoerde verweer van de vrouw betreffend de hoogte van de aangezuiverde bedragen, dat de rechtbank onderschrijft gelet op de optelling van de door de man overgelegde bankoverschrijvingen, zal de rechtbank als totaalbedrag aanhouden € 9.806,--, hetgeen betekent dat de vrouw aan de man nog dient te vergoeden € 4.903,-- .”
(…)
5.6.
bepaalt onder verwijzing naar r.o. 4.4.4. en 4.5.2. dat de vrouw aan de man dient te vergoeden € 5.403,;”
Ter toelichting op de grief voert de
vrouwhet volgende aan.
Er is sprake van een kennelijke verschrijving daar waar in het vonnis onder 5.6 wordt verwezen naar rov. 4.4.4: dat moet 4.4.7 zijn.
De vrouw heeft zich genoodzaakt gezien om materiaal van het bedrijf van de man te verkopen om zo in het levensonderhoud van zichzelf en de kinderen te kunnen voorzien na het vertrek van de man uit de echtelijke woning . Deze verkoop is ten gunste van de huwelijksgemeenschap geweest. De vrouw heeft hiervan immers vaste lasten en schulden voldaan. Met de verkoop van de goederen is zij niet verrijkt. De vordering van de man op dit punt voldoet niet aan de ‘bewijsaandraag- en substantiëringsplicht’.
Ontkend wordt dat partijen tijdens het huwelijk hebben besloten om de spaargelden van de kinderen op te nemen om schulden af te lossen. De man heeft diverse spaarfondsen en beleggingsfondsen voortijdig afgekocht. Deze gelden heeft hij gebruikt voor het inlossen op de achterstanden met betrekking de woning, ter voorkoming dat de woning geveild zou worden. Die situatie heeft zich meer dan eens voorgedaan. Uiteindelijk bleven de spaarrekeningen van de kinderen en het pensioenfonds van de man over als vermogensbestanddeel. Het afkopen van zijn pensioen was volgens de man geen optie.
De vrouw heeft aangegeven dat zij niet wilde dat het spaargeld van de kinderen door de man aangewend zou worden. Hij heeft dit toch gedaan. Zij was hiervan niet op de hoogte.
De man heeft niet inzichtelijk gemaakt wanneer het geld zou zijn geleend en waar het aan is besteed. Zij weerspreekt dat de man het spaargeld heeft aangewend om gemeenschappelijke schulden te betalen. Hij heeft dit niet onderbouwd.
6.21.
In reactie op de grief voert de
manaan dat de vrouw drie verschillende verklaringen heeft afgelegd over de besteding van de verkoopopbrengst. Zo heeft zij bij de rechtbank verklaard gezegd dat zij hiermee hun zoons zal compenseren voor hun zakgeld. Daarnaast stelt zij dat de verkoopopbrengst is gebruikt voor levensonderhoud én, ten slotte, voor het voldoen van vaste lasten en schulden. Voor welk bedrag zij de machine heeft verkocht, heeft zij niet verteld. Dat het geld is besteed zoals de vrouw heeft aangegeven, is niet inzichtelijk gemaakt.
Het is aannemelijk dat zij de machine voor een hoger bedrag dan € 1.000,-- heeft verkocht. Daarin berust de man. Wel dient zij, nu zij niet inzichtelijk maakt waaraan het bedrag is besteed, de helft aan van dat bedrag aan hem te voldoen.
De vrouw heeft nog meer goederen zonder zijn medeweten verkocht, zoals non-ferro en ferro materialen, kleine machines en gereedschap. De man heeft deze goederen opnieuw moeten aanschaffen.
De vrouw heeft over de spaargelden eerder verklaard dat de man deze bedragen heeft aangezuiverd met € 7.100,-- respectievelijk € 2.706,--. Hij heeft dat ook gedaan. De oudste zoon heeft dit ook toegegeven aan hem.
6.22.
Het
hofoverweegt als volgt.
De vrouw betwist dat de man een vordering op haar heeft voor het spaargeld ad € 4.903,--. Niet is gebleken dat met het opgenomen geld een schuld is voldaan en dat de man met eigen middelen (privévermogen) het bedrag aan de kinderen heeft terugbetaald. Dat de man ten aanzien van het spaargeld iets van de vrouw te vorderen heeft, is dan ook niet komen vast te staan. De grief slaagt in zoverre. Hetgeen de man in eerste aanleg verder heeft aangevoerd, kan niet tot een andere beslissing leiden. De beslissing dat de vrouw een bedrag aan de man moet voldoen van € 4.903,-- zal worden vernietigd.
De vrouw heeft de machine na ontbinding van de huwelijksgemeenschap verkocht. Immers, uit het e-mailbericht van 30 augustus 2018 (prod. 48 bij de brief van de man d.d. 13 juni 2022) volgt dat de vrouw de machine op dat moment te koop heeft gezet terwijl de huwelijksgemeenschap reeds op 26 april 2018 is ontbonden.
De machine maakte onderdeel uit van de (ontbonden) huwelijksgemeenschap, zodat partijen krachtens art. 1:100 BW een gelijk aandeel hebben in de verkoopopbrengst. De vrouw heeft haar stelling dat zij de verkoopopbrengst heeft besteed aan vaste lasten en schulden niet inzichtelijk gemaakt. Dat had op haar weg gelegen. De vrouw is dan ook gehouden de helft van de verkoopopbrengst, ofwel € 500,--, aan de man te betalen. De grief faalt in zoverre.
Proceskosten
6.23.
Het hof zal met toepassing van art. 237 jo. art. 353 Rv (partijen zijn voormalige echtgenoten) de proceskosten compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

7.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 3 augustus 2022, voor wat betreft de beslissingen onder 5.1 tot en met 5.4 en 5.6,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
de woning aan [adres 1] te [plaats 1] , kadastraal bekend gemeente [plaats 1] [nummer 2] , alsmede het bedrijfspand aan [adres 2] te [plaats 1] , kadastraal bekend nummer gemeente [plaats 1] [nummer 3] , wordt door partijen te koop aangeboden door [makelaar] , gevestigd aan [adres 3] te [postcode] [plaats 2] ;
partijen zullen binnen vier weken na 4 oktober 2023, ieder afzonderlijk, [makelaar] benaderen met het verzoek om de verkoop van de woning met bedrijfspand op zich te nemen;
partijen zullen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst aangaan met degene(n) die de hoogste prijs biedt, indien en voor zover die prijs volgens beide partijen, gezien de onroerendgoedmarkt ter plaatse en de kwaliteit van de woning met bedrijfspand de best mogelijke prijs is. In het geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, zal de makelaar dit bindend kunnen bepalen. De makelaar mag alsdan namens partijen het bod accepteren;
als de verkoopprijs bindend is vastgesteld, zijn beide partijen verplicht hun medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning met bedrijfspand aan (een) derde(n);
de hypothecaire geldleningen zullen bij gelegenheid van de eigendomsoverdracht worden afgelost uit de verkoopopbrengst van de woning met bedrijfspand, waarna de resterende verkoopopbrengst gelijkelijk tussen partijen zal worden verdeeld, dan wel waarbij ieder van partijen de helft van de restschuld zal dragen;
de verkoopkosten (kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering) zullen door beide partijen gedragen worden, ieder voor de helft;
veroordeelt partijen over en weer tot nakoming van de overeenkomst zoals hiervoor in rov. 6.12 weergegeven;
verleent de bewindvoerder machtiging tot verkoop en levering van de woning met bedrijfspand en alle rechtshandelingen die daartoe dienstig zijn;
bepaalt dat de schulden op de peildatum, 26 april 2018, door partijen ieder bij helfte dienen te worden gedragen;
bepaalt dat de eigenaarslasten van de woning met bedrijfspand tot aan de dag van overdracht aan een derde gedragen dienen te worden door partijen, ieder bij helfte;
bepaalt dat de gebruikerslasten van de woning met bedrijfspand vanaf 26 april 2018 tot aan het vertrek van de vrouw uit de woning voor rekening van de vrouw komen;
bepaalt dat de vrouw uit hoofde van overbedeling van de verkoop van de machine een bedrag van € 500,-- aan de man dient te betalen;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige;
compenseert de proceskosten in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.J. Vossestein, P.P.M. van Reijsen en M.A. Ossentjuk en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 17 oktober 2023.
griffier rolraadsheer