ECLI:NL:GHSHE:2023:3453

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 juni 2023
Publicatiedatum
19 oktober 2023
Zaaknummer
20-002842-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van diefstallen, vernielingen en mishandelingen door een minderjarige verdachte met toepassing van jeugdstrafrecht

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg. De verdachte, geboren in 2001, is beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal, vernieling en mishandeling. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan drie diefstallen, waaronder de diefstal van een handtas en een bontkraag, en aan meerdere vernielingen van eigendommen van anderen. Daarnaast is de verdachte veroordeeld voor mishandeling van twee slachtoffers, waarbij hij pepperspray heeft gebruikt. Ook is vastgesteld dat de verdachte een wapen voorhanden had, wat een groot gevaar voor de samenleving met zich meebrengt. Het hof heeft, in overeenstemming met de advocaat-generaal, een werkstraf van 80 uren opgelegd, subsidiair 40 dagen jeugddetentie, en een voorwaardelijke jeugddetentie van 6 maanden met een proeftijd van 3 jaren. Bij de strafoplegging is rekening gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die eerder met de politie in aanraking is gekomen. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding voor materiële schade aan de slachtoffers.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002842-21
Uitspraak : 7 juni 2023
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 19 november 2021 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 03-120196-20 en 03-068630-21, 03-180306-20, 03-259812-20, 03-273460-21, tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van feit 1 in de zaak met parketnummer 03-068630-21, het feit in de zaak met parketnummer 03-180306-20 en de feiten 6 en 7 in de zaak met parketnummer 03-273460-21 en is de verdachte ter zake van:
  • ‘diefstal’ (parketnummer 03-120196-20 feiten 1 en 2 en parketnummer 03-068630-21 feit 2);
  • ‘mishandeling’ (parketnummer 03-120196-20 feit 3 en parketnummer 03-273460-21 feit 4);
  • ‘opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen’ (parketnummer 03-120196-20 feit 4);
  • ‘handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie’ (parketnummer 03-259812-20 feit 1);
  • ‘opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen’ (parketnummer 03-273460-21 feiten 1, 2, 3 en 5)
veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 80 dagen, subsidiair 40 dagen jeugddetentie en een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast heeft de politierechter bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie verbonden, te weten een contactverbod met [slachtoffer 1] en haar ouders en een locatieverbod. Voorts zijn ingevolge artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht een gebieds- en contactverbod opgelegd voor de duur van 3 jaren, met telkens een bevel tot vervangende hechtenis van 1 week per keer dat daaraan niet wordt voldaan. Deze maatregel is dadelijk uitvoerbaar verklaard. Verder heeft de politierechter de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [benadeelde 1] en [benadeelde 2] telkens gedeeltelijk toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partijen zijn in het overige van de vordering niet-ontvankelijk verklaard. Ten slotte is de benadeelde partij [benadeelde 3] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
In de appelakte zijn de vrijspraken van feit 1 in de zaak met parketnummer 03-068630-21, de vrijspraak in de zaak met parketnummer 03-180306-20 en de vrijspraak van de feiten 6 en 7 in de zaak met parketnummer 03-273460-21 uitdrukkelijk uitgezonderd van het ingestelde hoger beroep. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen. Dit brengt tevens met zich dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] , die verband houdt met het onder feit 1 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 01-180306-20, in hoger beroep niet meer aan de orde is.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de beslissing op de benadeelde partijen.
De raadsman van de verdachte heeft primair vrijspraak bepleit van de tenlastegelegde feiten. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partijen heeft de raadsman de gevorderde materiële schade betwist en zich ten aanzien van de immateriële schade geschaard achter de eis van de advocaat-generaal.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 03-120196-20:
1.
hij op of omstreeks 1 april 2020 te Geleen een handtas (met inhoud), in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele toebehoorde aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op of omstreeks 9 maart 2020 te Geleen een bontkraag, in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele toebehoorde aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3.
hij op of omstreeks 9 maart 2020 te Geleen [slachtoffer 2] heeft mishandeld door pepperspray, althans een stof, die een irriterende en/of prikkelende en/of brandende, in ieder geval een schadelijke, uitwerking heeft op de slijmvliezen en/of de ogen en/of de mond en/of de huid en/of de ademhaling, in de ogen en/of het gezicht en/of in de richting van die [slachtoffer 2] te spuiten;
4.
hij op of omstreeks 8 maart 2020 te Geleen opzettelijk en wederrechtelijk de gevel en/of de ruiten van een woning, gelegen aan [adres 2] , in elk geval enig(e) goed(eren), die/dat geheel of ten dele toebehoorde aan [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
Zaak met parketnummer 03-259812-20 (gevoegd):
1.
hij op of omstreeks 17 oktober 2020 in de gemeente Maastricht een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een gasdrukwapen voorhanden heeft gehad;
Zaak met parketnummer 03-068630-21 (gevoegd):
2.
hij op of omstreeks 11 november 2020, te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, een gouden ketting, in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Zaak met parketnummer 03-273460-21 (gevoegd):
1.
hij op of omstreeks 23 april 2021, te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, opzettelijk en wederrechtelijk de achterportier van de personenauto Opel Insignia, in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n), heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2.
hij op of omstreeks 23 april 2021, te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan [benadeelde 4] , in elk geval aan een ander toebehoorde heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
3.
hij op of omstreeks 23 april 2021, te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een personenauto Daihatsu type Sirion, in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan [benadeelde 5] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
4.
hij op of omstreeks 26 april 2021, in de gemeente Maastricht, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door haar tegen het lichaam te slaan;
5.
hij op of omstreeks 26 april 2021, in de gemeente Maastricht, opzettelijk en wederrechtelijk een achteruitkijkspiegel en/of een achterruit van een personenauto Volkswagen Polo, in elk geval enig(e) goed(eren), die/dat geheel of ten dele aan [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-120196-20 onder 1, 2, 3 en 4 en in de zaak met parketnummer 03-259812-20 en in de zaak met parketnummer 03-068630-21 onder 2 en in de zaak met parketnummer 03-273460-21 onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 03-120196-20:
1.
hij op 1 april 2020 te Geleen een handtas (met inhoud), die toebehoorde aan [slachtoffer 1] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op 9 maart 2020 te Geleen een bontkraag, die toebehoorde aan [slachtoffer 1] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3.
hij op 9 maart 2020 te Geleen [slachtoffer 2] heeft mishandeld door pepperspray in de ogen van die [slachtoffer 2] te spuiten;
4.
hij op 8 maart 2020 te Geleen opzettelijk en wederrechtelijk de gevel van een woning, gelegen aan [adres 2] , die toebehoorde aan [benadeelde 1] heeft beschadigd;
Zaak met parketnummer 03-259812-20 (gevoegd):
1.
hij op 17 oktober 2020 in de gemeente Maastricht een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een gasdrukwapen, voorhanden heeft gehad;
Zaak met parketnummer 03-068630-21 (gevoegd):
2.
hij op 11 november 2020, te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, een gouden ketting die toebehoorde aan [slachtoffer 1] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Zaak met parketnummer 03-273460-21 (gevoegd):
1.
hij op 23 april 2021, te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, opzettelijk en wederrechtelijk de achterportier van de personenauto Opel Insignia, die aan [benadeelde 2] toebehoorde, heeft vernield;
2.
hij op 23 april 2021, te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, die aan [benadeelde 4] toebehoorde, heeft vernield;
3.
hij op 23 april 2021, te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een personenauto Daihatsu type Sirion, die aan [benadeelde 5] toebehoorde heeft vernield;
4.
hij op 26 april 2021, in de gemeente Maastricht, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door haar tegen het lichaam te slaan;
5.
hij op 26 april 2021, in de gemeente Maastricht, opzettelijk en wederrechtelijk een spiegel en een achterruit van een personenauto Volkswagen Polo, die aan [benadeelde 1] toebehoorde heeft vernield.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Ten aanzien van parketnummer 03-120196-20
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het proces-verbaal van de politie-eenheid Limburg, district Recherche Zuid-West-Limburg, registratienummer LB3R020060-PEEL, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met doorgenummerde dossierpagina’s 1-141. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hieronder weergegeven bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1.
Proces-verbaal van aangifte d.d. 5 april 2020, dossierpagina’s 12-21, voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] :
Pleegdatum: 1 april 2020
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord aangeefster
O: Opmerking verbalisant
A: Ik stond bij het station in Geleen, Luttenrade. Ik was samen met een vriend genaamd [betrokkene 3] . (…) Ik zag ineens [verdachte]
(het hof begrijpt: hier en telkens hierna: de verdachte)op een scooter aan komen rijden. [verdachte] stopte voor mij, stapte van de scooter af en begon aan mijn tasje te trekken. Ik droeg mijn Michael Kors tasje dwars over mijn schouder. Ik was op dat moment bezig om mijn telefoon die ik in mijn vestzak had in mijn BH te stoppen. Dit omdat ik weet dat [verdachte] eerder al mijn telefoon heeft proberen te stelen.
Toen [verdachte] aan de schouderband van mijn tas aan het trekken was, probeerde ik mij te verdedigen. (…) Uiteindelijk brak de schouderband van mijn tas, waarna [verdachte] hem in zijn handen had. [verdachte] pakte zijn scooter en wilde wegrijden. Ik probeerde de scooter nog tegen te houden, maar dit lukte mij niet.
V: Wat heeft [verdachte] precies van je weggenomen?
A: Een handtas van het merk Michael Kors. De tas had een vorm van een soort van halve maan. Dit was een echte tas, ik heb de bon nog thuis liggen. In mijn tas zaten mijn sigaretten, nieuwe bedrade oortjes voor mijn telefoon van het merk Apple, mijn identiteitsbewijs en mijn pinpas.

2.Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 4 april 2020, dossierpagina’s 128-131, inhoudende als verklaring van de verdachte:

Pagina 130 en 131
M: Ook hebben wij nog een diefstal met geweld tegen je ex-vriendin [slachtoffer 1] waarvoor je bent aangehouden. Deze zaak vond plaats op 1 april 2020.
V: Wat heb je hierover te verklaren?
A: (…) Ik heb haar wel de tas afgenomen. (…) Ik heb toen ook weer met haar erna contact gehad en tegen haar gezegd dat ze de tas kon terug krijgen. Ik deed dit niet omdat ik de tas wilde stelen maar omdat ik wilde dat ze normaal tegen mij deed.
3.
Proces-verbaal van aangifte d.d. 9 maart 2020, dossierpagina’s 34-35, voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] :
Ik was op 9 maart 2020 ter hoogte van het speeltuintje, gelegen op de Opbraakstraat te Geleen. Ik was samen met een vriend genaamd [slachtoffer 2]
(het hof begrijpt hier en telkens hierna: [slachtoffer 2] ).Opeens zag ik [verdachte] op me af komen rennen. (...) Toen [verdachte] voor mij stond, duwde hij me meteen met twee handen tegen mijn bovenlichaam. Daarna trok hij aan mijn capuchon van mijn jas, waardoor hij het bont van de jas los trok. Dit gedeelte van de jas, heeft hij zich toegeëigend. Uiteindelijk zag ik dat hij pepperspray in zijn handen had en hiermee in mijn richting spoot. Ik draaide mijn gezicht weg, waardoor hij me niet geraakt heeft. Ik zag dat hij wel in de ogen van mijn vriend [slachtoffer 2] spoot en hem raakte. Ik zag dat [slachtoffer 2] niks meer kon zien en pijn had aan zijn gezicht. [verdachte] rende na dit incident weg met de andere jongens.

4.Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 5 april 2020, dossierpagina’s 132-141, inhoudende als verklaring van de verdachte:

M: [slachtoffer 1] vertelde ons dat jij die dag op 8 maart 2020 na het telefoongesprek bij
haar voor de woning stond gelegen aan [adres 2] .
V: Wat heb je hier gedaan?
A: Ik heb eieren gegooid.
(…)
M: Je gaf gisteren aan dat je wel de capuchon hebt meegenomen, maar dat je geen geweld hebt gebruikt.
V: Hoe is dat precies gegaan die dag
(het hof begrijpt: op 9 maart 2020)?
A: Ik had met haar
(het hof begrijpt: aangeefster [slachtoffer 1] )afgesproken en zij kwam opdagen met een vriend. Ik heb een flesje water over de vriend gegooid die bij haar was waarvan hun zeggen dat het pepperspray was. Ik heb de capuchon gewoon losgetrokken.
V: Waarom heb je deze capuchon afgepakt ?
A: Om naderhand met haar te kunnen praten. Ik heb erna ook gezegd dat ze deze capuchon gewoon terug kon krijgen.
V: Heeft ze de capuchon nu terug?
A: Nee.
(…)
Pagina 140
V: Waar zijn deze spullen nu?
A: Gewoon bij mij. Niet bij mij thuis maar bij een vriend. Ze kan de spullen gewoon
terugkregen. Mijn moeder heeft contact met haar gehad dat ze de spullen gewoon kan
terugkrijgen.
5.
Proces-verbaal van aangifte d.d. 12 maart 2020, dossierpagina’s 38-40, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer 2] :
Op 9 maart 2020 bevond ik mij met [slachtoffer 1] in het parkje in de wijk Landgraaf te Geleen. Ik zag dat een auto kwam aanrijden. Ik zag dat die auto aan de andere kant van het park stopte. Ik zag dat er iemand uit die auto stapte. Ik zag dat die persoon met grote snelheid naar ons toe rende. Ik zag dat er nog meer personen uit die auto stapten. Ik zag dat die persoon agressief over kwam. Ik zag dat die persoon vlak voor mij stopte. Ik zag en voelde dat die persoon water uit een flesje in mijn gezicht gooide. Ik zag dat het water (met een smaakje) uit een flesje kwam. Ik hoorde dat die persoon tegen mij zei: "Wat lul jij over mij, kanker flikker". Ik zei tegen hem dat ik dat niet deed. Ik zag dat hij het flesje op de grond gooide. Ik hoorde dat die persoon op zeer dreigende en agressieve wijze tegen mij zei: Zal ik jou eens effe peppersprayen? Hij had zijn woorden nog niet uitgesproken of ik zag dat hij een flesje half uit zijn mouw haalde. Ik voelde dat er een bijtend spul in mijn ogen werd gespoten. Ik voelde hevige pijn in mijn ogen. Mijn ogen brandden heel erg. Niet alleen mijn ogen maar ook het gebied erom heen deed erg pijn. Ik voelde dat dit spul ook in mijn neus en mond terecht kwam. Mijn neus begon te lopen en het brandde om mijn mond. Na die vijf tot tien seconden begonnen mijn ogen dusdanig te branden dat ik niks meer zag. Ik hoorde hen wel nog schreeuwen. Ik begreep toen dat het de ex vriend was van [slachtoffer 1] . Hij is genaamd [verdachte] en woont in Maastricht.
6.
Proces-verbaal van aangifte d.d. 16 maart 2020, dossierpagina’s 36-37, voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [benadeelde 1] :
Plaats delict: [adres 2] , Geleen
Ik doe aangifte van vernieling want op 8 maart 2020 zag ik dat [verdachte] voor onze woning stond. Ik zag dat hij een doos met eieren in zijn handen had en ik zag en hoorde dat hij zeker 10 eieren tegen de gevel van onze woning gooide. Ik zag dat [verdachte] wegrende. De gevel van mijn woning is besmeurd met eieren. Dit is lastig schoon te maken. Er zitten smerige vlekken tegen mijn huis.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
Ten aanzien van parketnummer 03-259812-20
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het proces-verbaal van de politie-eenheid Limburg, district Zuid-West-Limburg, basisteam Maastricht, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , brigadier van politie Eenheid Limburg, registratienummer PL2300-2020167819, gesloten d.d. 17 oktober 2020, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met doorgenummerde dossierpagina’s 1-21. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hieronder weergegeven bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
1.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 oktober 2020, dossierpagina 2, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] :
Op 17 oktober 2020, waren wij aanwezig bij de woning van de hieronder volledig genoemde verdachte [verdachte] , gelegen aan [adres 3] , ter inbeslagname van een vuurwapen.
Op genoemde datum betraden wij met een machtiging tot binnentreden de eerder genoemde woning. Ik, [verbalisant 2] , vorderde meteen de uitlevering van het vuurwapen aan de verdachte. Deze deelde mij, [verbalisant 2] , meteen mede dat dit een zogenaamde "BB-gun" betrof en dat deze op de bank in de woning lag. Hierop zag ik, [verbalisant 2] , dat de verdachte mij de plek van het vuurwapen aanwees. Hierop heb ik het vuurwapen in beslaggenomen en de verdachte aangehouden.
Verdachte: [verdachte] , geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats]
2.
Een geschrift, te weten de kennisgeving van inbeslagneming, dossierpagina 3, inhoudende de kennisgeving van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Goednummer : PL2300-2020167717-1360386
Categorie omschrijving : Wapens/munitie/springstof
Object : Vuurwapen
Kleur : Zwart
Afstand door beslagene : Ja, door eigenaar
Eigenaar : [verdachte] , [adres 3]
3.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 oktober 2020, dossierpagina’s 4-5, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 5] :
Op 17 oktober droeg mijn collega [verbalisant 1] aan mij een wapen over voor beschrijving. Het wapen hadden zij vanmorgen in beslag genomen bij een doorzoeking op grond van de Wet wapens en munitie in de woning van de verdachte [verdachte] geboren op [geboortedag] 2001 in [geboorteplaats] , wonende [adres 3] .
Beschrijving wapen
Het wapen dat ik overhandigd kreeg van [verbalisant 1] leek voor mij op het eerste gezicht
op een echt gelijkend handvuurvuurwapen, model pistool.
Definitie van Lucht- gas- en veerdrukwapens
Lucht- gas- en veerdrukwapens en andere voorwerpen die, wat betreft hun vorm en
afmetingen, een sprekende gelijkenis vertonen met vuurwapens of met voor ontploffing bestemde voorwerpen zijn verboden.
Conclusie
Gezien de aard van het voornoemde wapen en de omstandigheden en feiten waaronder het
inbeslaggenomen is kan niet anders gesteld worden dat de verdachte het voornoemde
wapen in zijn bezit voor bedreigen danwel afdreiging.
Een gasdruk wapen gelijkend op een echt vuurwapen.
Categorie van het wapenWWM, artikel 2, categorie 4, sub 4 / WWM, artikel 2, categorie 1, sub 7
Verdachte: [verdachte] , geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats]
Goed(eren): PL2300-2020167717-1360386, wapens/munitie/springstof,
vuurwapen, kleur zwart
Ten aanzien van parketnummer 03-068630-20
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het proces-verbaal van de politie-eenheid Limburg, district Zuid-West-Limburg, basisteam Westelijke Mijnstreek, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 6] , hoofdagent van politie Eenheid Limburg, registratienummer PL2441-2020182523, gesloten d.d. 19 maart 2021, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met doorgenummerde dossierpagina’s 1-76. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hieronder weergegeven bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
1.
Proces-verbaal van aangifte d.d. 11 november 2020, dossierpagina 32, voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] :
Plaats delict: Geleen, binnen de gemeente Sittard-Geleen
Pleegdatum: 11 november 2020
Op 11 november 2020 had ik met [betrokkene 1] (fon.) afgesproken om te gaan
chillen. Zij hebben mij thuis opgehaald met een auto. Ik ben achter in het voertuig
gaan zitten. Ik werd opgehaald door [betrokkene 2] en twee andere jongens. Ter hoogte van
Gelaenerbrook reden ze de parkeerplaats op. Ze reden naar het donkere gedeelte
helemaal achter op de parkeerplaats. Ik zat in het voertuig met mijn telefoon in mijn
handen. Ik zag dat op de parkeerplaats [verdachte] stond.
(…)
Mijn moeder heeft mij toen gelijk gebeld. [verdachte] stond op dat moment naast mij. Hij
kreeg het gesprek met mijn moeder mee en hoorde dat zij samen met mijn vader richting
Gelaenerbrook aan het rijden was. [verdachte] heeft toen de telefoon uit mijn handen
getrokken en is samen met andere jongens er vandoor gegaan met de daar aanwezige
auto’s.
2.
Proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 20 november 2020, dossierpagina’s 58-62, voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] :
(…)
Mijn moeder nam op en zei tegen mij: "Ik kom er nu samen met papa aan." Doordat [verdachte] zo dicht naast mij stond, zag ik dat hij mijn mobiele telefoon uit mijn handen trok. Ik hield deze ter hoogte van mijn borsten vast. Ik probeerde mijn mobiele telefoon nog weg te stoppen, maar dit lukte niet. Met kracht trok [verdachte] de telefoon uit mijn handen en hierbij trok [verdachte] ook mijn gouden ketting af. Ik hoorde [verdachte] tegen alle anderen zeggen: "We moeten nu gaan, haar vader komt er aan, en die ketting laat ik omsmelten." Het was een gouden ketting met een losse hanger in de vorm van een hartje eraan.
(…)
Eenmaal thuis was ik verdrietig en heel erg bang. Ik kon niet meer slapen. Halverwege de nacht maakte ik mijn moeder wakker en vertelde haar dat ik mijn gouden ketting ook kwijt was. Door alle stress, zenuwen en commotie was ik dit vergeten te melden aan de politie en zo ook mijn ouders.
De ketting is mijn bezit en betreft een gouden ketting met een hanger met echte diamantjes als inleg. Het hangertje aan de ketting kan eraf gehaald kan worden. U liet mij foto's zien van de ketting die in de fouillering zat toen [verdachte] nog vastzat. Mijn moeder, vader alsook ikzelf bevestigen direct dat dit mijn ketting betreft. Alleen de hanger ontbreekt. Ik kan dit bevestigen omdat de ketting exact daar schade heeft waar [verdachte] de ketting van mijn nek trok toen ik mijn mobiele telefoon probeerde weg te stoppen.
Foto ketting (p. 62)
3.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 november 2020, dossierpagina’s 51-52, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 7] :
Op 12 november 2020 was ik belast met opsporing en had even van tevoren verdachte [verdachte] gehoord terzake diefstal telefoon. Ik kreeg via het Openbaar Ministerie het verzoek om te kijken of in de fouillering van verdachte [verdachte] een gouden ketting lag. Ik nam contact op met het cellencomplex te Heerlen en vroeg aan de arrestantenbewaking of er een gouden ketting lag in de fouillering van verdachte [verdachte] . Even later kreeg ik van arrestantenbewaking een aantal foto's doorgestuurd van een gouden ketting. Volgens de arrestantenbewaking betrof het een damesketting. Vrijwel tegelijkertijd kreeg ik van ZSM het verzoek om verdachte [verdachte] in vrijheid te stellen wat ook in gang werd gezet. Hierdoor werd pardoes vergeten de ketting in beslag te nemen. Ik belde met aangeefster [slachtoffer 1] welke mij vertelde dat verdachte [verdachte] , naast de telefoon ook de gouden ketting had weggenomen. Ik belde omstreeks 16.00 uur met verdachte [verdachte] . Het telefoonnummer waar verdachte [verdachte] bereikbaar op was, was verstrekt door aangeefster [slachtoffer 1] . Ik hoorde dat verdachte [verdachte] de telefoon beantwoordde. Ik confronteerde [verdachte] ermee dat in zijn fouillering een gouden damesketting was aangetroffen welke van aangeefster [slachtoffer 1] zou zijn. Ik hoorde dat [verdachte] zei dat dit niet waar is en hij geen gouden ketting bij zich had. Ik confronteerde hem ermee dat ik een drietal foto's in mijn bezit had van de gouden ketting waarna ik [verdachte] hoorde zeggen: "ja, het klopt, die is van [slachtoffer 1] ". Ik deelde [verdachte] mede dat ik verwachtte dat de ketting weer netjes terug zou komen bij aangeefster [slachtoffer 1] . Ik hoorde dat [verdachte] zei dat hij hiervoor ging zorgen en beloofde dat de ketting terug zou gaan naar [slachtoffer 1] . Op 18 november 2020, hoorde ik van wijkagent [verbalisant 8] dat hij had gehoord van de moeder van aangeefster dat zij en [slachtoffer 1] er niet in geslaagd waren om de ketting terug te krijgen.
Ten aanzien van parketnummer 03-273460-21
Alle hierna te noemen processen-verbaal, opgenomen in het niet doorgenummerde dossier van de politie-eenheid Limburg, district Zuid-West-Limburg, basisteam Maastricht, registratienummer PL2300-2021109214, gesloten d.d. 16 augustus 2021, zijn op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie. De dossierpagina’s zijn niet genummerd. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hieronder weergegeven bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1.
Proces-verbaal van aangifte d.d. 23 april 2021, proces-verbaalnummer PL2300-2021060820-3, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [benadeelde 2] :
Mijn naam is [benadeelde 2] en ik doe op 23 april 2021 aangifte van vernieling aan
mijn auto door [verdachte] . Hij is de ex van mijn dochter en deze relatie is 2 jaar geleden uit geraakt. Sinds die tijd hebben wij regelmatig te maken gehad met verschillende strafbare feiten die hij tegen ons, mijn vrouw en ik, en mijn dochter gepleegd heeft.
Ik doe aangifte van vernieling aan mijn auto door [verdachte] . Vandaag 23 april 2021 rond 16:20 uur ging ik de hond uitlaten. Ik ben ongeveer 15 minuten weg geweest. Om 16:45 uur kwam mijn buurman aan de deur om te melden dat hij gehoord had dat er iets tegen mijn auto gegooid werd. Ik heb een camera hangen en heb de beelden bekeken. Rond 16:32 uur verschijnen twee personen in beeld, waarvan de een [verdachte] is. [verdachte] draagt een korte blauwe broek, een groen kleurig shirt en zwarte schoenen. Op de beelden is duidelijk te zien dat beide personen iets in de richting van mijn privé auto gooien. Op de beelden is duidelijk te zien dat [verdachte] iets in de richting van mijn privé auto gooit. Dit is een Opel Insignia die op de oprit staat. Nadat ik de beelden bekeken heb, ben ik naar buiten gegaan en vond ik een zogenaamde Crusher naast mijn auto. Mij is bekend dat [verdachte] jointjes rookt. Ik zag toen dat in het rechterachterportier van mijn auto een flinke deuk zat.
2.
Een geschrift, te weten een schade-calculatie nr. 6381670, bijgevoegd als productie 1 bij de vordering tot schadevergoeding van [benadeelde 2] , voor zover inhoudende:
Merk: Opel
Model/type: Insignia
Kenteken: [kenteken 1]
Schade-datum: 23-04-2023
Specificatie herstelwerkzaamheden
Portierbekleding V R UIT-/INBOUWEN
Portiergreep BU V R UIT-/INBOUWEN
Afdichting ruitschacht V R UIT-/INBOUWEN
Buitenspiegel R UIT-/INBOUWEN
Portiergreep BU A R UIT-/INBOUWEN
Afdichting ruitschacht A R UIT-/INBOUWEN
Portier A R tot ruit herstellen
3.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 juni 2021, proces-verbaalnummer PL2300-2021060820-5, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 9] :
Op 12 juni 2021 was ik belast met het bekijken en beschrijven van camerabeelden, in verband met een vernieling van een personenauto die had plaatsgevonden.
De beelden zijn afkomstig van de aangever
(het hof begrijpt: aangever [benadeelde 2] ),welke deze vrijwillig aan de politie overhandigde. Bij het starten van het bestand, zag ik direct dat er links in beeld een zwarte Opel zichtbaar werd. Op de beelden is de achterzijde, bovenzijde en de linkerzijde van de zwarte Opel zichtbaar. Ik zag dat rechts naast de zwarte Opel, een blauwe kleurige personenauto geparkeerd stond. Ik zag dat beide personenauto's met de voorzijde van het voertuig richting de straatkant geparkeerd stonden. Ik zag dat nadat ik het bestand vier seconden had afgespeeld dat er twee personen, rechtsboven in beeld verschenen. Ik zag dat een van deze personen nadat het bestand zes seconden had afgespeeld, voor de voorzijde van de blauwe auto stond. Ik zal deze persoon verder aanduiden als 'persoon 1'. Ik zag dat de andere persoon op dat moment schuin achter persoon 1 stond. Ik zal deze persoon verder aanduiden als 'persoon 2'. Ik zag vervolgens dat persoon 1 in een versnelde pas richting de zwarte Opel liep. Ik zag vervolgens dat persoon 2 op dat moment schuin achter persoon 1 stond. Ik zag vervolgens dat persoon 1 en persoon 2 met hun rechterarm een bovenhandse strekworp beweging maakte. Ik zag dat beide personen op dat moment voor de rechterzijkant van de zwarte Opel stonden.
Ik zag dat beide personen zich vervolgens omdraaide en in versnelde pas wegrenden in de richting van de blauwe auto. Ik zag dat zij vervolgens uit beeld verdwenen.
Persoon 2
- man;
- smal postuur;
- kort opgeschoren haar;
- donkere sneaker schoenen;
- korte blauwe broek,
- groen kleurig shirt.
4.
Proces-verbaal van aangifte d.d. 23 april 2021, proces-verbaalnummer PL2300-2021060820-2, voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [getuige 1] :
Op vrijdag 23 april 2021, omstreeks 16:30 uur, kwam ik thuis van het boodschappen
doen. Ik stond op de oprit bij de voordeur en hoorde een geluid alsof er iets tegen
een kliko werd gegooid. Ik ben naar de straat gelopen en zag twee mij onbekende
jongens op de hoek van de [straatnaam 1] met de [straatnaam 2] staan. Ik zag dat
beide jongens met versnelde pas naar een auto liepen en instapten. Ik kon niet zien
of ze achterin of voorin stapten. Hierna reed de personenauto met piepende banden van
mij vandaan richting de [straatnaam 3]. Het betrof een lichtblauwe Peugeot 107.
5.
Proces-verbaal van aangifte d.d. 23 april 2021, proces-verbaalnummer PL2300-2021060850-2, voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [benadeelde 4] :
Ik woon in een geschakelde woning aan [adres 4] . Op 23 april 2021, tussen 13.15 uur en 17.15 uur, was ik niet bij mijn woning. Ik was weg en omstreeks 17.00 uur werd ik gebeld door een van mijn buren uit de straat. [betrokkene 4] . Ik hoorde [betrokkene 4] tegen mij zeggen dat zojuist mijn raam van mijn woning was ingegooid. Ik ben meteen naar huis gegaan. Ik kwam thuis en liep de oprit op in de richting van de voordeur en zag dat op de oprit glas lag en dat het raam van de keuken was ingegooid. Ik ben naar binnen gegaan en zag dat in de woonkamer met openkeuken een grote steen, met een geschatte afmeting van 20 bij 30 centimeter, op de parket vloer lag. Ik zag ook dat er op dezelfde parket vloer glas van het ingegooide raam lag. Ik zag dat de vloer was beschadigd. Ik heb van diverse mensen uit de buurt gehoord dat zij een blauwe kleine Peugeot hebben gezien waaruit een jongen uitstapte en dat deze jongen met een steen zou hebben gegooid. Ik weet wie deze jongen is. Dit is [verdachte] . [verdachte] is de ex-vriend van mijn kleindochter [slachtoffer 1] . [verdachte] is in het verleden zo'n 4 tot 5 keer bij mij thuis geweest samen met [slachtoffer 1] . Ik heb met de buurvrouw van huisnummer 23 gesproken en deze zei ook dat ze een kleine blauwe auto hadden gezien voor mijn woning, dat daar een jongen uit was gestapt en dat deze jongen met iets naar mijn raam had gegooid.

6.Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 23 april 2021, proces-verbaalnummer PL2300-2021060850-3, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 2] :

Op 23 april 2021, omstreeks 17.00 uur, liet ik een vriendje van mijn zoontje de deur uit. Ik stond even voor de woning op de stoep. Vanaf mijn woning kijk ik schuin op de
voorzijde van de woning van [benadeelde 4]
(het hof begrijpt: aangeefster [benadeelde 4] ). [benadeelde 4] woont op [adres 4] . Ik ken [benadeelde 4] van de straat. We maken zo nu en dan een praatje met elkaar. Ik hoorde een auto aan komen scheuren over de [straatnaam 4], komende vanaf de flats. Ik zag direct dat het geluid afkwam van een blauwe kleine Peugeot. Ik zag dat deze blauwe Peugeot scheurde en bruusk stopte ter hoogte van [adres 4] . ik zag uit de zijde van de passagierskant een jongen uitstappen en zag dat deze jongen de oprit opliep van [adres 4] . Ik hoorde direct een harde klap en zag dat deze jongen terugliep vanaf de oprit naar de blauwe Peugeot en dat hij vervolgens instapte aan de passagierszijde. Ik kan deze jongen als volgt omschrijven: blanke huidskleur, blonde haren, smal en mager en het viel mij op dat hij op een soort badslippers liep en - witte sokken droeg. Ik zag dat de blauwe Peugeot met snelheid wegreed in de richting van de rotonde.

7.Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 23 april 2021, proces-verbaalnummer PL2300-2021060850-4, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 3] :

Op 23 april 2021, om 17.03 uur, zat ik op mijn balkon van mijn woning op de eerste etage. Mijn woning is gelegen op het adres [adres 5] . Vanaf mijn balkon kijk ik de straat [straatnaam 4] op. Ook kan ik van dit balkon kijken naar de voorzijde en oprit van de woning [adres 4] . Ik hoorde een auto remmen ter hoogte van [adres 4] . Ik zag dat dit een kleine blauwe Peugeot met het Nederlandse kenteken [kenteken 2] betrof. Ik zag dat de voorzijde van deze blauwe Peugeot was gericht naar de [straatnaam 5] toe. Ik zag uit de passagierszijde een jongen uitstappen. Ik kan deze jongen als volgt omschrijven: "blank, blonde korte haren, lang en smal van postuur met een geschatte lengte van tussen de 180 tot 185 centimeter, dragende een blauwe broek." Ik zag dat deze jongen in zijn rechterhand een steen vasthield. Ik zag dat dit een flinke steen was en dat hij gooide in de richting van de voorzijde van de gevel van de woning [adres 4] . Ik zag dat deze steen terugkwam en dat de jongen wederom deze steen oppakte en weer gooide in de richting van de woning [adres 4] .
8.
Proces-verbaal van aangifte d.d. 5 mei 2021, proces-verbaalnummer PL2300-2021066215-2, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [benadeelde 5] :
Aangever
Achternaam: [benadeelde 5]
Adres: [adres 6]
Op 23 april 2021 omstreeks 16:00 uur parkeerde ik mijn personenauto voorzien van het kenteken [kenteken 3] , merk Daihatsu type Sirion kleur beige op [adres 6] . Op dat moment was mijn auto nog onbeschadigd. Op 23 april 2021 omstreeks 17:10 uur hoorde ik een harde klap. Ik ben vervolgens naar buiten gegaan en ik zag dat iemand bij mijn auto wegrende. Ik zag dat een jongen van ongeveer 20/21 jaar wegrende. Ik zag dat de jongen een lengte had van 1.80 m. Ik zag dat de jongen een trainingsbroek droeg. Ik zag vervolgens dat mijn voorruit aan de linkerzijde met een steen was ingeslagen. Het gat heeft een doorsnede van ongeveer 10-15 cm. Op 23 april 2021 omstreeks 18:15 uur zag ik dat er een motoragent stond voor de woning van mevrouw [benadeelde 4]
(het hof begrijpt: [benadeelde 4] ). [benadeelde 4] is woonachtig op het adres [adres 4] . Mevrouw [benadeelde 4] heeft dezelfde auto als ik. Het betreft een Daihatsu type Sirion kleur beige (champagne). Ik ben vervolgens naar de motoragent gegaan en heb daar mijn verhaal verteld over de vernieling van mijn personenauto. Ik zag vervolgens dat bij mevrouw [benadeelde 4] de voordeur werd vernield met dezelfde steen als waarmee mijn auto werd vernield. Mevrouw [benadeelde 4] had namelijk de steen bewaard.
Op 25 april 2021 omstreeks 14:00 uur liep ik langs de buurvrouw [betrokkene 5]
wonende [adres 7] en zij vertelde dat zij beschikte over camerabeelden. Op de beelden is te zien dat een Peugeot 107 kleur blauw voorbij mijn auto reed.
Ik vermoed dat de dader in de veronderstelling is geweest dat mijn auto de auto van
mevrouw [benadeelde 4] was.
9.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 juli 2021, proces-verbaalnummer PL2300-2021066215-3, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 10] :
Naar aanleiding van de aangifte van vernieling van een auto, opgenomen onder dit proces-verbaalnummer, 2021066215, heb ik de door aangever
(het hof begrijpt: aangever [benadeelde 5] )aangeleverde beelden bekeken. De beelden zijn afkomstig van [adres 6] .
Aan de overkant van de straat staan 2 auto's geparkeerd. 1 blauwe auto ter hoogte van de achtertuin en 1 grijze auto links. De tweede auto is niet geheel te zien door de schutting. Alleen het voorraam, deel van het dak en linker buitenspiegel is te zien. Op 23 april 2021 rijdt er een blauwe auto langs, van links naar rechts. Op 23 april 2021 komt er een blanke man, korte blauwe broek, groen T-shirt en korte blonde haren het beeld in rennen, van rechts naar links. Ik zie dat de persoon stopt, maar het zicht wordt geblokkeerd door de schutting. Ik zie alleen zijn hoofd deels boven de schutting uitsteken. Ik zie dat er verder geen personen op de straat zijn. Ik zie een arm en hand boven de schutting uitkomen van de man. Ik zie dat hij een gooiende beweging maakt. Ik zie dat iets, onbekend wat, de voorruit van de grijze auto raakt. Ik zie dat de voorruit intact was en dat vlak na de gooiende beweging van de man de voorruit beschadigd raakt.
10.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 juni 2021, proces-verbaalnummer PL2300-2021067096-4, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 11] :
Uit de aangifte, gedaan door [slachtoffer 1] , bleek [betrokkene 6] aanwezig te zijn geweest
bij dit voorval. Ook werd het Nederlandse kenteken [kenteken 2] genoemd. In onze systemen
staat dit voertuig op naam van [betrokkene 6] wonende op [adres 8]
.
Gesprek ouders
Nadat [betrokkene 6] vertrokken was had ik nog een gesprek met beide ouders die zich zorgen
maken om hun zoon [betrokkene 6] .
Ik hoorde hen zeggen dat;
- [betrokkene 6] op een splitsing stond van goed en fout
- dat [verdachte] een slechte invloed had op [betrokkene 6]
- dat [betrokkene 6] had nog nooit voor problemen gezorgd maar is door te veel vrije tijd, die
hij kreeg door minder school in verband met corona, veel in contact kwam met deze
[verdachte]
- [betrokkene 6] op keek tegen deze [verdachte]
- er verschillende zorginstellingen op de hoogte waren van het probleem
- het verhaal van de kapotte auto klopte
- toen de auto kapot was [betrokkene 6] geen omgang had met [verdachte]
- toen de auto weer gemaakt was [betrokkene 6] weer contact had met [verdachte]
11.
Proces-verbaal van aangifte d.d. 10 mei 2021, proces-verbaalnummer PL2300-2021067096-3, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [benadeelde 5] :
Ik zag dat [verdachte] de autosleutel uit het contactslot pakte en dat hij samen met
[betrokkene 7] in de blauwe Peugeot stapte. Deze heeft het kenteken [kenteken 2] . Ik zag dat [betrokkene 6]
achter het stuur van die auto zat. (…) [betrokkene 6] is altijd de bestuurder van die auto.
12.
Proces-verbaal van aangifte d.d. 26 april 2021, proces-verbaalnummer PL2300-2021062367-3, voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] :
Plaats delict: Maastricht
Pleegdatum: 26 april 2021
Op 12 april 2021
(het hof begrijpt: 26 april 2021)ben ik samen met een vriendin naar Mc Donalds gereden. We waren met de auto van mijn moeder
(het hof begrijpt: [benadeelde 1] ), een grijze Volkswagen Polo. Plotseling hoorde ik een klap en ik hoorde de meisjes op de achterbank schreeuwen. Ik keek in mijn achteruitkijkspiegel en zag dat mijn achterruit kapot was.
Ik zag toen mijn ex-vriend [verdachte] links van mij aan komen lopen.
Ik wilde mijn raam dicht doen maar ik was te laat. Ik zag dat [verdachte] met zijn voet tegen mijn linker buitenspiegel trapte.
Ik zag dat deze spiegel op de grond viel.
Ik zat nog steeds achter het stuur met het raam van het bestuurdersportier was open.
Ik zag dat [verdachte] mijn portier open trok.
Ik voelde dat [verdachte] op mij in begon te slaan.
Ik voelde dat ik tegen mijn hoofd en tegen mijn buik werd geraakt.
Ik voelde hiervan pijn.
Ik zag opeens dat [verdachte] iets gooide naar mij.
Ik voelde dat ik tegen mijn hoofd werd geraakt.
Ik voelde hiervan pijn, links bovenop mijn hoofd.
Ik zag toen dat er een steen naast mij bij de auto op de grond lag.
Ik zag dat het een ronde platte steen was van ongeveer 10 centimeter.
Ik voelde toen dat [verdachte] mij met twee handen bovenaan bij mijn kleren, vlak bij mijn
nek vast pakte.
Ik voelde dat [verdachte] mij uit de auto wilde trekken.
Ik heb mij hiertegen verzet.
Ik voelde dat [verdachte] mij plotseling los liet.
Ik zag dat hij weg rende naar zijn auto.
Ik zag dat [verdachte] in zijn auto stapte en wegreed.
[verdachte] heeft een blauwe Peugeot met kenteken [kenteken 2] .
Ik weet dit omdat [verdachte] vaker bij mij door de straat komt gereden.
13.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 april 2021, proces-verbaalnummer PL2300-2021062367-4, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 12] :
Op 26 april 2021 kregen wij het verzoek om te rijden naar het Stadionplein te Maastricht in verband met een vernieling van een voertuig. De vernieling zou gepleegd zijn door de ex-vriend van meldster. De dader zou [verdachte] betreffen.
Ter plaatse:
Ter plaatse troffen wij meldster aan. Meldster betrof [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] gaf aan dat haar ex-vriend [verdachte] net langs was geweest en het achterraam van haar auto had ingegooid met een steen. Wij hoorden dat [slachtoffer 1] zei dat ze in het voertuig zat op het moment dat het allemaal gebeurde. Wij hoorden van [slachtoffer 1] dat [verdachte] ook de linkerbuitenspiegel van haar auto had getrapt. Wij hoorden dat [verdachte] haar ook meerdere malen geslagen zou hebben. Wij zagen achter het voertuig glas liggen. Wij zagen dat het achterraam van het voertuig kapot was. Wij zagen dat de linkerbuitenspiegel niet meer op de auto zat. Verderop zagen wij een steen van ongeveer 10 centimeter liggen. Wij hoorden dat het de steen betrof waarmee het achterraam werd ingegooid.

14.Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 26 april 2021, proces-verbaalnummer PL2300-2021062367-2, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 4] :

Op 26 april 2021 was ik aan het werk bij restaurant [restaurant] in Maastricht. Dit is gelegen aan het stadionplein. Omstreeks 19.15 uur was ik samen met een collega onkruid aan het verwijderen aan de voorzijde van het restaurant. Wij stonden ter hoogte van de hoofdingang. Ik stond met mijn rug richting de parkeerplaatsen. De parkeerplaatsen liggen aan het stadionplein. Ik hoorde dat mijn collega zei: 'he wat is dat?' Ik zag dat ze richting de parkeerplaatsen keek. Ik zag dat er een grijze auto op de parkeerplaats stond. Ik zag dat er een persoon naast de auto stond.
Ik kan de persoon als volgt omschrijven:
  • Man
  • 20 - 25 jaar oud
  • Blanke huidskleur
  • Smal maar atletisch postuur
  • Strakke donkerkleurige jeansbroek
  • Donkerkleurig T-shirt
  • Blond kort haar
Ik hoorde dat de man schreeuwde: 'kanker hoer'. Ik zag dat de man de spiegel van de auto aftrapte aan de bestuurderszijde. Ik zag dat de man door het open raam aan de bestuurderszijde slaande bewegingen maakte naar de bestuurder. Vervolgens hoorde ik veel geschreeuw. Ik zag dat de man wegrende in de richting van de Mc Donalds. Ik zag dat de man richting een donkerkleurige auto rende die 100 meter verderop stond. De man stapte in de donkerkleurige auto.
Bewijsoverwegingen
Bespreking van het verweer ten aanzien van parketnummer 03-120196-20
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van de tenlastegelegde feiten. Daartoe is ten aanzien van de feiten 1 en 2 samengevat aangevoerd dat de verdachte niet het oogmerk had zich de tas met inhoud noch de bontkraag wederrechtelijk toe te eigenen. Verder is met betrekking tot feit 3 aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat de verdachte met pepperspray heeft gegooid of gespoten. Ten slotte is ten aanzien van feit 4 aangevoerd dat het gooien van eieren tegen een gevel dan wel ruit juridisch niet kan worden gezien als vernieling dan wel beschadiging.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten onder 1 en 2
Het hof is anders dan de verdediging op grond van de gebezigde bewijsmiddelen van oordeel dat de verdachte wel het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening had op zowel de tas met inhoud als de bontkraag. Het hof stelt vast dat de verdachte de tas en de bontkraag van de verdachte heeft afgenomen, waarna hij met die spullen is weggegaan. De verdachte heeft daarmee zonder daartoe gerechtigd te zijn als heer en meester over de tas (met inhoud) en de bontkraag beschikt. Dat de verdachte heeft verklaard dat hij de spullen gewoon terug zou geven, doet daar, wat daar ook verder van zij, niet aan af.
Ten aanzien van het bewezenverklaarde feit onder 3
Het door de raadsman in hoger beroep aangevoerde argument dat zou moeten leiden tot de bepleite vrijspraak wordt naar het oordeel van het hof weerlegd door de inhoud van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen, zodat het verweer geen verdere bespreking behoeft.
Ten aanzien van het bewezenverklaarde onder feit 4
Artikel 350, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht beschermt het ongestoorde gebruik/genot van een goed door degene aan wie dat goed (geheel of ten dele) toebehoort door daarop gemaakte inbreuken, waardoor de bruikbaarheid of het genot vermindert of (tijdelijk) verdwijnt, strafbaar te stellen. Onder het van dat artikel uitmakend ‘beschadigen’ moet worden verstaan het toebrengen van schade aan een goed, waarbij de oorspronkelijke functie wel blijft bestaan, terwijl geen sprake is van onbruikbaar maken van dat goed. Daarbij is van belang dat er schade is toegebracht en dat het herstel van de toegebrachte schade aan dat goed op geld waardeerbaar is. Niet van belang is of de schade aan dat goed te herstellen is, aangeboden is om die schade te herstellen, noch óf de schade gemakkelijk te herstellen is.
Het hof stelt vast dat de verdachte eieren tegen de gevel van de woning van aangeefster [benadeelde 1] heeft gegooid. Met zijn gedraging heeft de verdachte het ongestoorde gebruik/genot van de woning aangetast. Voor het verwijderen van de eieren dan wel de resten daarvan heeft aangeefster kosten moeten maken. Daarbij overweegt het hof nog dat het een feit van algemene bekendheid is dat als gevolg van het gooien van een ei tegen een muur de struif niet, ook niet na verloop van tijd, uit zichzelf zal verdwijnen. Gelet hierop was het schoonmaken noodzakelijk om de bekladde gevel terug te kunnen brengen in de staat waarin het zich voordien bevond. Hierom is naar het oordeel van het hof sprake van beschadiging van de gevel van de woning.
De verweren worden verworpen.
Bespreking van het verweer ten aanzien van parketnummer 03-259812-20
De raadsman heeft een beroep gedaan op afwezigheid van alle schuld, nu het naar het standpunt van de verdediging niet strafbaar is om een balletjespistool voorhanden te hebben. De verdachte is pas op het politiebureau bekend geworden met de omstandigheid dat het voorhanden hebben van een dergelijk wapen strafbaar zou zijn, waardoor hij verontschuldigbaar heeft gedwaald.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof is van oordeel dat het beroep van de raadsman op afwezigheid van alle schuld dient te worden verworpen. Daartoe stelt het hof allereerst dat het voorhanden hebben van een dergelijk wapen strafbaar is gesteld in artikel 2, categorie 1, sub 7 van de Wet Wapens en Munitie. De verdachte komt geen beroep toe op het vertrouwensbeginsel, nu niet is gebleken dat iemand met gezag de verdachte heeft toegezegd dat hij het betreffende wapen voorhanden mocht hebben.
Het verweer wordt verworpen.
Bespreking van het verweer ten aanzien van parketnummer 03-068630-21
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit van de tenlastegelegde diefstal. Daartoe is samengevat aangevoerd dat de ketting niet toebehoorde aan aangeefster. De verdachte heeft verklaard dat hij de ketting zelf om had.
Het hof overweegt als volgt.
De door de raadsman in hoger beroep aangevoerde argumenten die zouden moeten leiden tot de bepleite vrijspraak worden naar het oordeel van het hof weerlegd door de inhoud van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen, zodat het verweer geen verdere bespreking behoeft.
Het verweer wordt verworpen.
Bespreking van het verweer ten aanzien van parketnummer 03-273460-21
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van de feiten 1 tot en met 5. Ten aanzien van feit 1 stelt de verdediging zich op het standpunt dat niet kan worden bewezen dat de verdachte de auto heeft vernield. Er is geen proces-verbaal van bevindingen opgemaakt waarin de verdachte wordt herkend door verbalisanten. Voorts is er geen bewijs van de deuk in de auto. De omstandigheid dat [benadeelde 2] de verdachte heeft herkend, is niet objectief vast te stellen. Met betrekking tot de feiten 2 en 3 stelt de verdediging zich op het standpunt dat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de verdachte de feiten heeft begaan. Ten aanzien van de feiten 4 en 5 heeft de raadsman samengevat aangevoerd dat de aangifte wordt betwist en dat er geen bewijs is voor daderschap. Voorts is er onvoldoende steunbewijs om tot een bewezenverklaring te komen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten onder 1, 2, 3
Het hof is van oordeel dat op grond van feiten en omstandigheden als vervat in de gebezigde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd, kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de vernielingen zoals bewezenverklaard onder de feiten 1, 2 en 3 welke alle op 23 april 2021 tussen circa 16:30 en 17:15 hebben plaatsgevonden. Bovendien hebben de feiten 1 en 2 gemeen dat de slachtoffers familie van elkaar zijn. Dit acht het hof in het licht van alle uit de diverse dossiers gebleken feiten en omstandigheden bepaald geen toeval, zeker niet gelet in het bijzonder op het feit dat [slachtoffer 1] , zijnde de dochter van de heer [benadeelde 2] (feit 1) en kleindochter van mevrouw [benadeelde 4] (feit 2) slachtoffer is geweest van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte bij feit 1 van zaak met parketnummer 03-120196-20 en feit 2 in zaak met parketnummer 03-068630-21. Voorts is ook de moeder van [slachtoffer 1] , [benadeelde 1] een keer slachtoffer geweest van het handelen van verdachte, zoals door het hof bewezen is verklaard bij feit 4 in de zaak met parketnummer 03-120196-20. Het slachtoffer van feit 3 [benadeelde 5] (vernieling autoruit) merkt op dat verdachte mogelijk zijn auto heeft aangezien voor de auto van zijn overbuurvrouw, mevrouw [benadeelde 4] (feit 2). Hoewel de getuige hierop niet verder is bevraagd, leidt het hof uit zijn verklaring af dat een vergissing bepaald niet ondenkbaar is, hetgeen zou kunnen verklaren waarom de heer [benadeelde 5] het enige slachtoffer is dat niet behoort tot de familie van [slachtoffer 1] .
Het hof acht voornoemde omstandigheden, hoe verdacht ook, niet reeds voldoende om tot het oordeel te kunnen komen dat ter zake de feiten 1, 2 en 3 sprake is van wettig en overtuigend bewijs tegen verdachte. Het hof is van oordeel dat er evenwel meer feiten zijn, zeker in onderlinge samenhang bezien, die voor verdachte bezwarend zijn.
In de eerste plaats herkent [benadeelde 2] aan de hand van camerabeelden, die op 23 april 2021 rond 16:32 zijn gemaakt, de persoon die (met een ander) voor zijn huis een gooiende beweging naar zijn auto maakt en gekleed is in een korte blauwe broek met een groenkleurig shirt als de door hem bij naam genoemde verdachte, zijnde de ex-vriend van zijn dochter [slachtoffer 1] . Het gooien van een voorwerp is ook door een getuige [getuige 1] gehoord. Deze ziet daarna twee jongens met versnelde pas naar een lichtblauwe Peugeot 107 lopen die met piepende banden vertrekt.
Omstreeks 17:00 hoort en ziet getuige [getuige 2] dat een kleine blauwe Peugeot hard kwam aangereden en bruusk stopte ter hoogte van het huis van mevrouw [benadeelde 4] . Zij ziet dan aan de passagierskant een jongen uitstappen die de oprit oploopt waarna zij een harde klap hoort. Vervolgens loopt deze jongen terug naar de blauwe Peugeot. Mevrouw [benadeelde 4] treft nadat zij even later thuis kwam een steen in haar woonkamer. Deze steen was door een keukenraam gegooid. Niet alleen getuige [getuige 2] heeft ten tijde van deze vernieling een blauwe Peugeot gezien maar ook getuige [getuige 3] . Hij heeft het kenteken genoteerd, zijnde [kenteken 2] . Blijkens de gegevens van de RDW is dit kenteken gekoppeld aan een blauwe Peugeot 107.
Omstreeks 17:10 hoort de heer [benadeelde 5] een harde klap. Van rond dat moment zijn beelden. Daarop is een jongen te zien met een korte blauwe broek en een groenkleurig shirt die hard voorbij de woning van de heer [benadeelde 5] loopt. Deze aangever verklaart bovendien dat hij bij zijn buurvrouw op (andere zich niet in het dossier bevindende) beelden heeft gezien dat een blauwe Peugeot 107 langs zijn auto reed.
Peugeot
[slachtoffer 1] heeft ter zake feit 5 verklaard dat de verdachte op 5 mei 2021 in een blauwe Peugeot stapte met kenteken [kenteken 2] en [betrokkene 6] altijd de bestuurder van die auto is. Blijkens een bezoek van de politie aan [betrokkene 6] en zijn ouders maakte [betrokkene 6] gebruik van een blauwe Peugeot 107 met kenteken [kenteken 2] . Ouders maakten zich zorgen over de omgang tussen [betrokkene 6] en de verdachte. Op het moment dat deze auto kapot was (van 7 tot en met 15 mei 2021) was er geen omgang met de verdachte. Dit contact was er weer wel toen de auto was gemaakt. Hieruit leidt het hof af dat de verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] dat zij verdachte als bijrijder in voornoemde Peugeot heeft gezien door het gesprek met [betrokkene 6] wordt gesteund. Voorts volgt uit het feit dat [benadeelde 2] verdachte op beelden heeft herkend en een buurvrouw op dat moment een blauwe Peugeot 107 heeft gezien dat mag worden aangenomen dat dit dezelfde Peugeot betrof. Dit verband doet zich des te sterker gevoelen nu driekwartier later bij een ander familielid opnieuw een incident plaatsvindt waarbij door getuige [getuige 3] het kenteken van deze Peugeot werd genoteerd.
Conclusie
Afgezet tegen het feit dat de slachtoffers in dit dossier, met uitzondering van de heer [benadeelde 5] , familie van elkaar zijn en [slachtoffer 1] en verdachte een relatie hebben gehad, verdachte nog wilde praten en hierom naar eigen zeggen een bontkraag en tas van [slachtoffer 1] had meegenomen, is het hof, gelet ook op hetgeen over de Peugeot is opgemerkt, van oordeel dat deze drie vernielingen aan geen ander dan aan de verdachte zijn toe te schrijven.
Het hof is derhalve van oordeel dat genoegzaam vast is komen te staan dat de verdachte de vernielingen zoals bewezenverklaard onder de feiten 1, 2 en 3 heeft begaan.
Het verweer wordt verworpen.
Ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten 4 en 5
Het hof is van oordeel dat de onder tenlastegelegde feiten onder 4 en 5 wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Daartoe stelt het hof dat, zoals reeds overwogen ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten 1, 2 en 3, is gebleken dat de verdachte gebruik maakt van een blauwe Peugeot met kenteken [kenteken 2] . Voorts vindt de verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] steun in de verklaring van getuige [getuige 4] . [getuige 4] heeft immers verklaard dat er een man naast de personenauto stond en dat hij zag dat de man de spiegel van de auto aftrapte en door het open raam slaande bewegingen maakte naar de bestuurder. Op welke wijze de aangifte door de verdediging wordt betwist is niet onderbouwd en behoeft derhalve geen nadere bespreking.
Het verweer wordt verworpen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 03-120196-20 onder 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
diefstal.
Het in de zaak met parketnummer 03-120196-20 onder 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
diefstal.
Het in de zaak met parketnummer 03-120196-20 onder 3 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
mishandeling.
Het in de zaak met parketnummer 03-120196-20 onder 4 wordt als volgt gekwalificeerd:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Het in de zaak met parketnummer 03-259812-20 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het in de zaak met parketnummer 03-068630-21 onder 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
diefstal.
Het in de zaak met parketnummer 03-273460-21 onder 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Het in de zaak met parketnummer 03-273460-21 onder 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Het in de zaak met parketnummer 03-273460-21 onder 3 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Het in de zaak met parketnummer 03-273460-21 onder 4 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
mishandeling.
Het in de zaak met parketnummer 03-273460-21 onder 5 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
De advocaat-generaal heeft gevorderd aan de verdachte een werkstraf voor de duur van 80 alsmede een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 3 jaren op te leggen. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd als bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf te verbinden een contactverbod en een gebiedsverbod. Ten slotte is gevorderd ingevolge artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht een gebiedsverbod en contactverbod op te leggen voor de duur van 3 jaren, welke maatregel dadelijk uitvoerbaar dient te worden verklaard.
De raadsman van de verdachte heeft, ingeval het hof tot een bewezenverklaring komt, bepleit aan de verdachte een geheel of grotendeels voorwaardelijke werkstraf op te leggen. Voorts heeft de raadsman bepleit aan de verdachte geen bijzondere voorwaarden of maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijk strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een drietal diefstallen en meerdere vernielingen. Door aldus te handelen heeft de verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor het eigendomsrecht van een ander en heeft hij tevens voor veel overlast gezorgd.
Voorts is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een tweetal mishandelingen. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de twee slachtoffers en heeft hij hen pijn toegebracht.
De verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een wapen. Het onbevoegd voorhanden hebben van een dergelijk wapen brengt een groot gevaar voor de samenleving en een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen.
Het hof rekent het de verdachte aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 15 maart 2023, waaruit blijkt dat aan de verdachte eerder ter zake van een soortgelijk feit een transactie is opgelegd.
Het hof heeft voorts acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken en op de hierna te noemen rapportage betreffende de persoon van de verdachte.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat de verdachte sinds 2 jaar een nieuwe relatie heeft, dat de verdachte woonachtig is bij zijn ouders en dat hij via een uitzendbureau als automonteur werkt. Verder is door de raadsman naar voren gebracht dat de verdachte in rustiger vaarwater terecht is gekomen en al een langere periode geen behoefte heeft aan contact met zijn ex [slachtoffer 1] . In dat verband heeft de advocaat-generaal ter terechtzitting naar voren gebracht dat er in de laatste jaren geen meldingen bij de politie zijn binnengekomen.
De reclassering heeft op 5 november 2021 een reclasseringsadvies betreffende de verdachte opgemaakt. Daaruit komt naar voren dat de verdachte in 2017 gediagnosticeerd werd met PDD-NOS, ADHD, dyslexie en zwakbegaafdheid en dat het stalkgedrag jegens [slachtoffer 1] sinds juli 2021 lijkt te zijn gestaakt. De reclassering adviseert voorts in onderhavige zaak het jeugdstrafrecht toe te passen.
Alles afwegende acht het hof, met de advocaat-generaal, met toepassing van het jeugdstrafrecht een werkstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen jeugddetentie, met aftrek van voorarrest en een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 3 jaren, passend en geboden.
Met oplegging van een deze gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Het hof is, anders dan de advocaat-generaal maar met de verdediging, van oordeel dat oplegging van bijzondere voorwaarden alsmede oplegging van een contactverbod en locatieverbod ingevolge artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht thans niet meer aan de orde is, nu het hof voldoende is gebleken dat de verdachte al gedurende langere periode geen contact meer heeft opgenomen/gehad met [slachtoffer 1] en/of haar familie.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] (parketnummer 03-120196-20, feit 1)
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.194,43, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering valt uiteen in de volgende posten:
€ 160,00, voor de Michael Kors tas
€ 34,43, aan Chanel poeder
€ 1000,00, aan immateriële schade
Bij vonnis waarvan beroep is de vordering toegewezen tot een bedrag van € 120,00. De benadeelde partij is in het overige niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep primair bepleit de vordering niet-ontvankelijk te verklaren in verband met de bepleite vrijspraak. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de vordering onvoldoende is onderbouwd en wordt tevens de authensiteit van de tas betwist. Van de Chanel poeder staat voorts niet vast dat deze in de tas van de benadeelde zat.
Het hof overweegt als volgt.
Materiële schade
Post I
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte schade heeft geleden ten aanzien van de Michael Kors tas. Het hof begroot deze schade, nu uit de stukken niet is gebleken dat het een volledige nieuwe tas betreft en een nadere onderbouwing ontbreekt, op een bedrag van € 120,00, wijst de vordering in zoverre toe en zal het meer gevorderde afwijzen.
Post II
Het hof is van oordeel dat de vordering met betrekking tot de Chanel poeder niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende is gebleken dat de Chanel poeder in de tas van de benadeelde zat. Het inwinnen van de benodigde informatie op dat punt zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. In zoverre kan de benadeelde partij thans in haar vordering niet worden ontvangen en dat gedeelte van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Post III
De benadeelde partij heeft € 1.000,00 aan immateriële schadevergoeding gevorderd. Het hof overweegt ter zake van deze post als volgt.
Volgens artikel 6:106 BW komt in de volgende gevallen (samengevat) vergoeding van ander nadeel dan vermogensschade in aanmerking:
(…);
ij (…) aantasting in de persoon op andere wijze;
(…)
Uit het arrest van de Hoge Raad van 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793 blijkt het volgende. Van de onder b. bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen.
Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
Het hof is van oordeel dat de benadeelde partij onvoldoende concrete gegevens heeft aangevoerd waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Het bestaan van geestelijk letsel kan nu niet naar objectieve maatstaven worden vastgesteld. Het hof beschikt ook over onvoldoende gegevens om te kunnen vaststellen dat gelet op de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij sprake is geweest van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in haar persoon ‘op andere wijze’. Voor een nader onderzoek hiernaar is geen plaats, nu het een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.
Het hof zal de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Totale schade en wettelijke rente
In totaal wijst het hof een bedrag van € 120,00 aan materiële schadevergoeding toe. Het toegewezen bedrag van de schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partijen nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer 1] is toegebracht tot een bedrag van € 120,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 850,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering valt uiteen in de volgende posten:
€ 100,00, voor schoonmaakkosten van de woning
€ 750,00, aan immateriële schade
Bij vonnis waarvan beroep is de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 100,00. De benadeelde partij is in het overige niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de benadeelde partij primair niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de schoonmaakkosten van de woning onvoldoende zijn onderbouwd.
Het hof overweegt als volgt.
Materiële schade
Post I
Het hof is van oordeel dat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De vordering van de benadeelde partij kan daarom niet worden ontvangen en de benadeelde partij kan deze slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Post II
De benadeelde partij heeft € 750,00 aan immateriële schadevergoeding gevorderd. Het hof overweegt ter zake van deze post als volgt.
Volgens artikel 6:106 BW komt in de volgende gevallen (samengevat) vergoeding van ander nadeel dan vermogensschade in aanmerking:
(…);
ij (…) aantasting in de persoon op andere wijze;
(…)
Uit het arrest van de Hoge Raad van 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793 blijkt het volgende. Van de onder b. bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen.
Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
Het hof is van oordeel dat de benadeelde partij onvoldoende concrete gegevens heeft aangevoerd waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Het bestaan van geestelijk letsel kan nu niet naar objectieve maatstaven worden vastgesteld. Het hof beschikt ook over onvoldoende gegevens om te kunnen vaststellen dat gelet op de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij sprake is geweest van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in haar persoon ‘op andere wijze’. Voor een nader onderzoek hiernaar is geen plaats, nu het een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.
Het hof zal de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 625,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering valt uiteen in de volgende posten:
€ 125,00, aan kosten voor de spiegel
€ 500,00, aan immateriële schade
De vordering is bij vonnis van beroep toegewezen tot een bedrag van € 125,00 aan [benadeelde 1] .
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat de verdachte met betrekking tot de materiële schade niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Voorts heeft de raadsman bepleit dat de immateriële schade, voor zover deze voor toewijzing in aanmerking komt, dient te worden gematigd.
Het hof overweegt als volgt.
Materiële schade
Post I
Het hof stelt op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting vast dat vernielde spiegel toebehoorde aan de auto van [benadeelde 1] . Nu de vordering is ingediend door [slachtoffer 1] , terwijl de vernielde en tevens gevorderde spiegel toebehoorde aan de auto van [benadeelde 1] , en niet is gebleken dat [slachtoffer 1] tot het indienen van de vordering was gemachtigd door [benadeelde 1] dient de benadeelde partij op grond van het bepaalde in artikel 51f, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Immateriële schade
Post II
Het hof stelt vast dat de benadeelde partij € 500,00 aan immateriële schade heeft gevorderd ten aanzien van (onder meer) de bewezenverklaarde mishandeling van 26 april 2021.
Volgens artikel 6:106 BW komt in de volgende gevallen (samengevat) vergoeding van ander nadeel dan vermogensschade in aanmerking:
(…);
ij lichamelijk letsel (…) of aantasting in de persoon op andere wijze;
(…)
Van lichamelijk letsel is het hof niet gebleken. Vergoeding van de gestelde schade kan hierom niet worden toegekend.
Voor wat betreft aantasting in de persoon op andere wijze overweegt het hof het volgende.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793 blijkt het volgende. Van de onder b. bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen.
Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
Het hof is van oordeel dat de benadeelde partij onvoldoende concrete gegevens heeft aangevoerd waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Het bestaan van geestelijk letsel kan nu niet naar objectieve maatstaven worden vastgesteld. Het hof beschikt ook over onvoldoende gegevens om te kunnen vaststellen dat gelet op de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij sprake is geweest van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in haar persoon ‘op andere wijze’. Voor een nader onderzoek hiernaar is geen plaats, nu het een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.
Het hof zal de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] (parketnummer 03-273460-21, feit 1)
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 104,48, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering valt uiteen in de volgende posten:
€ 4,48, aan reiskosten
€ 100,00, aan immateriële schade
Bij vonnis waarvan beroep is de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 4,48. De benadeelde partij is in het overige niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat de vordering, gelet op de bepleite vrijspraak, dient te worden afgewezen.
Materiële schade
Post I
De door de benadeelde partij gevorderde materiële schadepost is voldoende onderbouwd en niet betwist. De schadepost komt als rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit geleden schade voor vergoeding in aanmerking voor een bedrag van € 4,48 te vermeerderen met de wettelijke rente.
Immateriële schade
Post II
De benadeelde partij heeft € 100,00 aan immateriële schadevergoeding gevorderd. Het hof overweegt ter zake van deze post als volgt.
Volgens artikel 6:106 BW komt in de volgende gevallen (samengevat) vergoeding van ander nadeel dan vermogensschade in aanmerking:
(…);
ij (…) aantasting in de persoon op andere wijze;
(…)
Uit het arrest van de Hoge Raad van 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793 blijkt het volgende. Van de onder b. bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen.
Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
Het hof is van oordeel dat de benadeelde partij onvoldoende concrete gegevens heeft aangevoerd waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Het bestaan van geestelijk letsel kan nu niet naar objectieve maatstaven worden vastgesteld. Het hof beschikt ook over onvoldoende gegevens om te kunnen vaststellen dat gelet op de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij sprake is geweest van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’. Voor een nader onderzoek hiernaar is geen plaats, nu het een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.
Het hof zal de benadeelde partij daarom thans in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Totale schade en wettelijke rente
In totaal wijst het hof een bedrag van € 4,48 aan materiële schadevergoeding toe. Het toegewezen bedrag van de schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 april 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partijen nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 2] is toegebracht tot een bedrag van € 4,48. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 april 2021 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 63, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 300, 310 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-120196-20 onder 1, 2, 3 en 4 en in de zaak met parketnummer 03-259812-20 en in de zaak met parketnummer 03-068630-21 en in de zaak met parketnummer 03-273460-21 onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het in de zaak met parketnummer 03-120196-20 onder 1, 2, 3 en 4 en in de zaak met parketnummer 03-259812-20 en in de zaak met parketnummer 03-068630-21 en in de zaak met parketnummer 03-273460-21 onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen jeugddetentie;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
6 (zes) maanden;
bepaalt dat de jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-120196-20 onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 120,00 (honderdtwintig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 40,00 (veertig euro) aan materiële schadeaf;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-120196-20 onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 120,00 (honderdtwintig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 1 april 2020.
verklaart de benadeelde partij P.J.G. [slachtoffer 1] - [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-273460-21 onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 4,48 (vier euro en achtenveertig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-273460-21 onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 4,48 (vier euro en achtenveertig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 23 april 2021;
ten aanzien van het immateriële deel van de vordering:
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
ten aanzien van het materiële deel van de vordering:
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
heft op de in eerste aanleg bevolen dadelijke uitvoerbaarheid van het ingevolge artikel 38v Sr opgelegde contact- en locatieverbod.
Aldus gewezen door:
mr. H.A.T.G. Koning, voorzitter,
mr. S.C. van Duijn en mr. drs. M.C.C. van de Schepop, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Peperkamp, griffier,
en op 7 juni 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.