ECLI:NL:GHSHE:2023:3480

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 oktober 2023
Publicatiedatum
24 oktober 2023
Zaaknummer
20-000631-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake drugshandel en wederspannigheid

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1990 en thans zonder bekende woon- of verblijfplaats, was in eerste aanleg veroordeeld voor meerdere feiten, waaronder het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en wederspannigheid. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van het eerste feit in de zaak met parketnummer 01-041374-22, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan de overige tenlastegelegde feiten. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen afgewezen, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van de feiten. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden, waarbij het hof de ernst van de delicten en het strafblad van de verdachte in overweging heeft genomen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000631-23
Uitspraak : 20 oktober 2023
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats te ’s-Hertogenbosch, van 17 februari 2023, in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, met parketnummer 01-041374-22, parketnummer 01-059203-22, parketnummer 01-228963-22 en parketnummer 01-302741-21, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen, met parketnummer 01-187962-21, parketnummer 96-069475-19 en parketnummer 01-154052-19, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 01-041374-22, het tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 01-059203-22, het tenlastegelegde onder parketnummer 01-228963-22 en het onder feit 1, feit 2 en feit 3 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 01-302741-21 bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als:
  • ‘als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet, dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard en/of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2020’, (feit 1 in de zaak met parketnummer 01-041374-22);
  • ‘wederspannigheid’, (feit 2 in de zaak met parketnummer 01-041374-22),
  • ‘opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod’, (telkens in de zaak met parketnummer 01-059203-22, in de zaak met parketnummer 01-228963-22 en feit 1 in de zaak met parketnummer 01-302741-21),
  • ‘overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 9.2.2.1. van de Wet milieubeheer( artikel 1.2.4, eerste lid, van het Vuurwerkbesluit)’, (feit 2 in de zaak met parketnummer 01-302741-21) en,
  • ‘opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod’(feit 3 in de zaak met parketnummer 01-302741-21),
de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden met aftrek van het voorarrest waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de politierechter de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven goederen, teruggegeven aan de verdachte als de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon. Ten slotte heeft de politierechter de tenuitvoerlegging gelast van de in de zaak met parketnummer 01-154052-19 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 weken en zijn de vorderingen tot tenuitvoerlegging in de zaken met parketnummer 96-069475-19 en parketnummer 01-187962-21 afgewezen.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen, en opnieuw rechtdoende, het tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de advocaat-generaal de tenuitvoerlegging gevorderd van de eerder in de zaak met parketnummer 01-154052-19 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 weken en ten aanzien van de vorderingen tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 96-069475-19 en de zaak met parketnummer 01-187962-21 geconcludeerd dat deze afgewezen dienen te worden. Voor wat betreft de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven goederen heeft de advocaat-generaal de teruggave aan de verdachte gevorderd.
De raadsvrouw van de verdachte heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 1 in de zaak met parketnummer 01-041374-22 tenlastegelegde en zich voor wat betreft het overige tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van het hof. Voorts is een straftoemetingsverweer gevoerd. Ten aanzien van de vorderingen tenuitvoerlegging in de zaken met parketnummers 96-069475-19 en 01-187962-21 heeft de raadsvrouw verzocht deze af te wijzen en voorts heeft zij ten aanzien van parketnummer 01-154052-19 bepleit dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 weken bij toewijzing van de vordering tenuitvoerlegging wordt omgezet in een taakstraf. Van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven goederen heeft zij de teruggave aan verdachte bepleit.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat de politierechter heeft volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
in de zaak met parketnummer 01-041374-22:
1.
hij op of omstreeks 17 februari 2022 te Helmond, althans in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden - dat hij op grond van een wettelijk voorschrift, te weten artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, tot ongewenst vreemdeling was verklaard of dat tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000;
2.
hij op of omstreeks 17 februari 2022 te Eindhoven, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een of meerdere ambtenaren, te weten [verbalisant 1] (hoofdagent bij de Eenheid Oost-Brabant) en/of [verbalisant 2] (hoofdagent bij de Eenheid Oost-Brabant), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening, te weten ter vaststelling van zijn, verdachtes, identiteit aan de identiteitszuil, door een of meermalen
- zich klein te maken en/of zich schrap te zetten,
- (met kracht) zijn, verdachtes, arm weg te houden en/of te trekken,
- zijn, verdachtes, vingers tot een vuist te ballen;
in de in eerste aanleg gevoegde zaak met parketnummer 01-228963-22:
hij, op of omstreeks 12 mei 2022, te Helmond, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 0,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, en/of ongeveer 6,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
in de in eerste aanleg gevoegde zaak met parketnummer 01-302741-21:
1.
hij op of omstreeks 9 juli 2021 te Helmond opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 34 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 9 juli 2021, te Helmond, al dan niet opzettelijk vuurwerk, te weten twee shells en/of 68 althans een (aantal) banger(s), buiten een inrichting als bedoeld in artikel 1.1.4, 2.2.1, 3.2.1 of 3A.2.1 van het Vuurwerkbesluit, voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 9 juli 2021 te Helmond opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 46 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
in de in eerste aanleg gevoegde zaak met parketnummer 01-059203-22:
hij op of omstreeks 11 november 2021 te Helmond, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2,94 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het onder feit 1 in de zaak met parketnummer 01-041374-22 tenlastegelegde
De raadsvrouw van de verdachte heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 1 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 01-041374-22. Daartoe heeft zij – kort gezegd – aangevoerd dat de verdachte de afloop van zijn bezwaarprocedure in Nederland mocht afwachten.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit het procesdossier volgt dat de verblijfsvergunning van de verdachte op 29 september 2021 werd ingetrokken en dat op diezelfde dag aan hem een zwaar inreisverbod werd opgelegd voor de duur van 10 jaren. In deze beschikking stond vermeld dat de verdachte een bezwaar dan wel een verzoek tot voorlopige voorziening niet in Nederland mocht afwachten. De verdachte werd op 11 november 2021 in vreemdelingenbewaring gesteld.
De rechtbank in Den Haag heeft het door de verdachte ingediende verzoek tot voorlopige voorziening toegewezen en de maatregel van bewaring per 25 november 2021 opgeheven.
Op 11 januari 2021 heeft de IND het door de verdachte ingediende bezwaar tegen het intrekken van de reguliere verblijfsvergunning en de uitvaardiging van het inreisverbod ongegrond verklaard. In deze beschikking werd wederom opgenomen dat de verdachte een bezwaar dan wel een verzoek tot voorlopige voorziening niet in Nederland mocht afwachten. Op 27 januari 2022 heeft de Dienst Terugkeer en Vertrek een vertrekgesprek met de verdachte gehouden. Op 2 februari 2022 werd door de verdachte bij de IND een verzoek tot een voorlopige voorziening ingediend. Vervolgens werd de verdachte op 11 februari 2022 in vreemdelingenbewaring gesteld. Tijdens deze detentie bleek een celgenoot van de verdachte met Covid-19 besmet te zijn. De verdachte wilde niet meewerken met een zelftest en werd in quarantaine geplaatst. Doordat de verdachte in quarantaine werd geplaatst, is besloten om hem eerst in vreemdelingenbewaring te stellen en hem naderhand te horen.
Op 15 februari 2022 werd door de Dienst Terugkeer en Vertrek nog een vertrekgesprek met de verdachte gevoerd. Omdat het naderhand horen slechts voorbehouden is voor bijzondere situaties en de situatie van verdachte niet aan te merken was als een dergelijke bijzondere situatie, werd besloten om de bewaring op 16 februari 2022 te beëindigen. De verdachte is na zijn aanhouding op 17 februari 2022 opnieuw in vreemdelingenbewaring gesteld.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw – onder verwijzing naar in eerste aanleg overgelegde stukken – naar voren gebracht dat de verdachte voor de vreemdelingenbewaring in de periode van 11 februari 2022 tot 16 februari 2022, een schadevergoeding van € 600,00 van de Nederlandse Staat heeft ontvangen omdat de voornoemde vreemdelingenbewaring onrechtmatig zou zijn. De verdachte mocht volgens de raadsvrouw op dat moment zijn procedure in Nederland afwachten. De verdachte zou dan ook op 17 februari 2022 onterecht zijn aangehouden op grond van verdenking van het overtreden van het inreisverbod.
Het hof is van oordeel dat – hoewel het ervan uitgaat, ook gelet op het feit dat de verdachte na zijn aanhouding op 17 februari 2022 opnieuw in vreemdelingenbewaring is gesteld, dat de verdachte de uitkomst van zijn procedure toen niet in Nederland mocht afwachten, de voornoemde gang van zaken, in het bijzonder het besluit om de vreemdelingenbewaring op 16 februari 2022 te beëindigen en hem een schadevergoeding met betrekking tot die vreemdelingenbewaring toe te kennen, bij de verdachte tot onduidelijkheid omtrent zijn verblijfsstatus kan hebben geleid. Hierdoor valt niet uit te sluiten dat de verdachte niet wist en ook niet redelijkerwijs moest vermoeden, dat hij op 17 februari 2022 onrechtmatig in Nederland verbleef. Het hof zal de verdachte daarom van dit feit vrijspreken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 01-041374-22 onder feit 2, het in de zaak met parketnummer 01-228963-22, het in de zaak met parketnummer 01-302741-21 onder feit 1, feit 2 en feit 3 en het in de zaak met parketnummer 01-059203-22 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
in de zaak met parketnummer 01-041374-22:
2.
hij op 17 februari 2022 te Eindhoven, zich met geweld heeft verzet tegen ambtenaren, te weten [verbalisant 1] (hoofdagent bij de Eenheid Oost-Brabant) en [verbalisant 2] (hoofdagent bij de Eenheid Oost-Brabant), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten ter vaststelling van zijn, verdachtes, identiteit aan de identiteitszuil, door
- zich klein te maken en zich schrap te zetten,
- met kracht zijn, verdachtes, arm weg te houden en te trekken,
- zijn, verdachtes, vingers tot een vuist te ballen;
in de in eerste aanleg gevoegde zaak met parketnummer 01-228963-22:
hij op 12 mei 2022, te Helmond, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 0,6 gram van een materiaal bevattende heroïne, en ongeveer 6,7 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïnetelkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
in de in eerste aanleg gevoegde zaak met parketnummer 01-302741-21:
1.
hij op 9 juli 2021 te Helmond opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 34 gram van een materiaal bevattende cocaïne en een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en heroïne, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 9 juli 2021, te Helmond, opzettelijk vuurwerk, te weten twee shells en 68 bangers, buiten een inrichting als bedoeld in artikel 1.1.4, 2.2.1, 3.2.1 of 3A.2.1 van het Vuurwerkbesluit, voorhanden heeft gehad;
3.
hij op 9 juli 2021 te Helmond opzettelijk aanwezig heeft gehad 46 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
in de in eerste aanleg gevoegde zaak met parketnummer 01-059203-22:
hij op 11 november 2021 te Helmond, opzettelijk aanwezig heeft gehad 2,94 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 01-041374-22 onder feit 2 wordt als volgt gekwalificeerd:

wederspannigheid.

Het in de zaak met parketnummer 01-228963-22, in de zaak met parketnummer 01-302741-21 onder feit 1 en in de zaak met parketnummer 01-059203-22 bewezenverklaarde wordt telkens als volgt gekwalificeerd:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het in de zaak met parketnummer 01-302741-21 onder feit 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan.
Het in de zaak met parketnummer 01-302741-21 onder feit 3 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het bezit van harddrugs. Het gebruik van harddrugs vormt een bedreiging voor de volksgezondheid en kan gevaar opleveren voor de gezondheid van de gebruikers ervan. Het gebruik van verdovende middelen werkt verslavingen in de hand, met veelal vermogenscriminaliteit en overlast in de samenleving tot gevolg. Daarbij is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het bezit van softdrugs. Door aldus te handelen heeft de verdachte de instandhouding van de illegale handel in softdrugs bevorderd, hetgeen bovendien allerlei maatschappelijk ongewenste effecten veroorzaakt waarmee de openbare orde ernstig kan worden ondermijnd. Daarnaast is wetenschappelijk aangetoond dat het frequent gebruik van softdrugs de volksgezondheid kan schaden, met name waar het psychische aandoeningen betreft. Voorts is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan illegaal vuurwerkbezit. Bij ondeskundig gebruik en ondeskundige opslag van illegaal vuurwerk bestaat er groot gevaar voor de gebruiker, voor anderen en voor goederen. Willekeurige anderen, volkomen onbewust van het risico waaraan zij worden blootgesteld, kunnen daardoor ernstig letsel oplopen. Tenslotte is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan wederspannigheid door zich te verzetten tegen opsporingsambtenaren. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft bij de straftoemeting gelet op de inhoud van het verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 16 augustus 2023, waaruit blijkt dat de verdachte veelvuldig onherroepelijk is veroordeeld ter zake van strafbare feiten, waaronder in juli 2019 ter zake van de Opiumwet tot 15 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf, waarna de voorwaardelijke invrijheidstelling in september 2020 is herroepen. De verdachte liep bovendien ten tijde van de bewezenverklaarde feiten in drie proeftijden van eerdere veroordelingen. Het hof rekent de verdachte ernstig aan dat deze omstandigheden hem er niet van hebben weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat de verdachte momenteel een kamer huurt, dat hij vader is geworden van een dochtertje en dat hij af en toe werkt op oproepbasis. Hoewel zijn beroep in de vreemdelingenprocedure ongegrond is verklaard en hij in zoverre niet langer rechtmatig verblijf heeft in Nederland probeert de verdachte vanwege zijn recente vaderschap alsnog in aanmerking te komen voor rechtmatig verblijf.
Het hof is van oordeel dat, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, de straffen die in soortgelijke gevallen door dit hof worden opgelegd en uit het oogpunt van vergelding, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. De oplegging van een taakstraf of (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals verzocht door de verdediging, doet, mede gelet op het omvangrijke strafblad van de verdachte, onvoldoende recht aan de ernst van de delicten, zodat het hof daartoe niet zal overgaan.
Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met aftrek van het voorarrest passend en geboden.
Beslag
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat bij gelegenheid van het vooronderzoek onder de verdachte meerdere mobiele telefoons, een horloge, geldbedragen en schriftelijke bescheiden in beslag zijn genomen en dat deze goederen en geldbedragen aan hem toebehoren.
Het hof zal, nu er geen strafvorderlijk belang meer is bij de handhaving van dit beslag, de teruggave gelasten van voornoemde goederen en geldbedragen aan de verdachte, als zijnde de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon.
Vorderingen tenuitvoerlegging
Parketnummer 01-154052-19
De officier van justitie in het arrondissement Oost-Brabant heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 weken opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Oost-Brabant van 2 juli 2020 onder parketnummer 01-154052-19. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de vordering tot tenuitvoerlegging zal toewijzen. De raadsvrouw van de verdachte heeft verzocht om de gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf.
Parketnummer 01-187962-21
De officier van justitie in het arrondissement Oost-Brabant heeft voorts de tenuitvoerlegging gevorderd van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Oost-Brabant van 28 januari 2022 onder parketnummer 01-187962-21. Ook deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de vordering tot tenuitvoerlegging zal afwijzen. De raadsvrouw van de verdachte heeft verzocht om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
Parketnummer 96-069475-19
De officier van justitie in het arrondissement Oost-Brabant heeft verder ook de tenuitvoerlegging gevorderd van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Oost-Brabant van 29 augustus 2019 onder parketnummer 96-069475-19. Ook deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de vordering tot tenuitvoerlegging zal afwijzen. De raadsvrouw van de verdachte heeft verzocht om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
Hoewel is gebleken dat de verdachte zich voor het einde van de bij voormelde veroordelingen bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, te weten wederspannigheid, ziet het hof, gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit feit heeft plaatsgevonden, aanleiding eerdergenoemde vorderingen tot tenuitvoerlegging af te wijzen. Daarbij zijn mede redengevend geweest de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 57, 63 en 180 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer en artikel 1.2.4 van het Vuurwerkbesluit, zoals deze voorschriften ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 01-041374-22 onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 01-041374-22 onder feit 2 en in de zaak met parketnummer 01-228963-22 en in de zaak met parketnummer 01-302741-21 onder feit 1, feit 2 en feit 3 en in de zaak met parketnummer 01-059203-22 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het in de zaak met parketnummer 01-041374-22 onder feit 2 en in de zaak met parketnummer 01-228963-22 en in de zaak met parketnummer 01-302741-21 onder feit 1, feit 2 en feit 3 en in de zaak met parketnummer 01-059203-22 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een GSM, PL2100-2022097455-G1932103;
- een GSM, PL2100-2022097455-G1932106;
- een geldbedrag van € 336,32, PL2100-2022097455-G1932055;
- een geldbedrag van €186,25, G1827202;
- een geldbedrag van € 870,00, G1823916;
- een geldbedrag van € 61,10, G1827579;
- een geldbedrag van € 11,25, G1823917;
- een geldbedrag van € 331,75, G1823914;
- zeven stuks papier, G1824114
- een stuk papier-blocknote, G1824115;
- een stuk horloge, PL2100-2021151172-G1824113;
- een GSM, PL2100-2021151172-G1824127;
- een GSM, PL2100-2021151172-G1824126;
- een GSM, PL2100-2021151172-G1824128;
- een GSM, PL2100-2021151172-G1824162;
- een GSM, PL2100-2021151172-G1824129;
- een GSM, PL2100-2021151172-G1824164;
- een stuk GSM, autotelefoon, PL2100-2021151172-G1824165;
wijst af de vordering van de officier van justitie van het Parket Oost-Brabant van 15 maart 2022, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 2 juli 2020, onder parketnummer 01-154052-19, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf 6 weken;
wijst af de vordering van de officier van justitie van het Parket Oost-Brabant van 15 maart 2022, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 28 januari 2022, onder parketnummer 01-187962-21, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden;
wijst af de vordering van de officier van justitie van het Parket Oost-Brabant van 15 maart 2022, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 29 augustus 2019, onder parketnummer 96-069475-19, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 2 weken.
Aldus gewezen door:
mr. E.A.A.M. Pfeil, voorzitter,
mr. S.V. Pelsser en mr. R.G.A. Beaujean, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Smits, griffier,
en op 20 oktober 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.