In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de bewindvoerder van de rechthebbende tegen de beslissingen van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, die op 2 augustus 2022 en 7 november 2022 zijn genomen. De bewindvoerder stelt dat de voormalig bewindvoerder tekortgeschoten is in zijn verplichtingen, wat heeft geleid tot schade voor de rechthebbende. De bewindvoerder verzoekt het hof om de eerdere beschikkingen te vernietigen en de voormalig bewindvoerder aansprakelijk te stellen voor de geleden schade van € 5.026,48.
De mondelinge behandeling vond plaats op 14 september 2023, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren door hun advocaten. Het hof heeft de relevante stukken en het proces-verbaal van de eerdere zittingen in overweging genomen. De rechthebbende was onder bewind gesteld vanwege zijn lichamelijke en geestelijke toestand, en de voormalig bewindvoerder was van 18 februari 2010 tot 1 december 2021 aangesteld.
Het hof heeft de klachten van de bewindvoerder beoordeeld en geconcludeerd dat er geen sprake is van een tekortkoming door de voormalig bewindvoerder. De grieven van de bewindvoerder zijn afgewezen, en het hof heeft de eerdere beschikkingen van de rechtbank bekrachtigd. De bewindvoerder is in de proceskosten van het hoger beroep veroordeeld, die zijn vastgesteld op € 1.672,-. De beslissing is openbaar uitgesproken op 2 november 2023.