ECLI:NL:GHSHE:2023:3631

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 november 2023
Publicatiedatum
2 november 2023
Zaaknummer
200.322.435_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klachten over uitvoering onderbewindstelling en aansprakelijkheid voormalig bewindvoerder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de bewindvoerder van de rechthebbende tegen de beslissingen van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, die op 2 augustus 2022 en 7 november 2022 zijn genomen. De bewindvoerder stelt dat de voormalig bewindvoerder tekortgeschoten is in zijn verplichtingen, wat heeft geleid tot schade voor de rechthebbende. De bewindvoerder verzoekt het hof om de eerdere beschikkingen te vernietigen en de voormalig bewindvoerder aansprakelijk te stellen voor de geleden schade van € 5.026,48.

De mondelinge behandeling vond plaats op 14 september 2023, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren door hun advocaten. Het hof heeft de relevante stukken en het proces-verbaal van de eerdere zittingen in overweging genomen. De rechthebbende was onder bewind gesteld vanwege zijn lichamelijke en geestelijke toestand, en de voormalig bewindvoerder was van 18 februari 2010 tot 1 december 2021 aangesteld.

Het hof heeft de klachten van de bewindvoerder beoordeeld en geconcludeerd dat er geen sprake is van een tekortkoming door de voormalig bewindvoerder. De grieven van de bewindvoerder zijn afgewezen, en het hof heeft de eerdere beschikkingen van de rechtbank bekrachtigd. De bewindvoerder is in de proceskosten van het hoger beroep veroordeeld, die zijn vastgesteld op € 1.672,-. De beslissing is openbaar uitgesproken op 2 november 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 2 november 2023
Zaaknummer: 200.322.435/01
Zaaknummer eerste aanleg: 9740315 BM VERZ 22-1022
in de zaak in hoger beroep van:
de Stichting [de bewindvoerder] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
advocaat: mr. H.C. Ingelse,
in haar hoedanigheid van bewindvoerder van:
[de rechthebbende],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de rechthebbende,
tegen
[de voormalig bewindvoerder] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: [de voormalig bewindvoerder] ,
advocaat: mr. M.D. Reijneveld.
De zaak in het kort:
De bewindvoerder van de rechthebbende vindt dat de voormalig bewindvoerder is tekortgeschoten. De rechthebbende heeft hierdoor schade geleden en de bewindvoerder verzoekt de voormalige bewindvoerder tot vergoeding daarvan te veroordelen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 2 augustus 2022 en 7 november 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen bij de griffie van het hof op 6 februari 2023, heeft de bewindvoerder verzocht voormelde beschikkingen te vernietigen en opnieuw rechtdoende de klachten gegrond te verklaren, voor recht te verklaren dat [de voormalig bewindvoerder] aansprakelijk is, ook voor de vergoeding van de schade en de schade vast te stellen op
€ 5.026,48 en [de voormalig bewindvoerder] te veroordelen tot betaling van dat bedrag aan de rechthebbende binnen twee weken na de beschikking van het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen bij de griffie van het hof op 17 mei 2023, heeft [de voormalig bewindvoerder] verzocht – uitvoerbaar bij voorraad – de bewindvoerder in zijn grieven niet-ontvankelijk te verklaren, althans de grieven af te wijzen, en de beschikkingen te bekrachtigen, zo nodig met verbetering van gronden, met veroordeling van de bewindvoerder in de kosten van de procedure in beide instanties, inclusief de nakosten en – voor het geval
voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de daarover verschuldigde wettelijke rente vanaf 14 dagen na de te dezen te wijzen beschikking tot de dag van algehele voldoening.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 september 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • [de vertegenwoordiger namens de bewindvoerder] namens de bewindvoerder, bijgestaan door mr. Ingelse;
  • [de voormalig bewindvoerder] , bijgestaan door mr. Reijneveld en mr. S. van Norden.
2.4.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 13 juni 2022;
  • het V6-formulier met productie 15 van mr. Ingelse van 29 augustus 2023;
  • de brief van mr. Ingelse van 11 september 2023;
  • de tijdens de mondelinge behandeling overgelegde spreekaantekeningen door respectievelijk mr. Ingelse en mr. Reijneveld.

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 17 februari 2010 zijn met ingang van 18 februari 2010, wegens de lichamelijke en/of geestelijke toestand van de rechthebbende, de goederen die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende onder bewind gesteld. [de voormalig bewindvoerder] is benoemd tot bewindvoerder.
3.2.
Bij beschikking van 15 november 2021 is [de voormalig bewindvoerder] met ingang van 1 december 2021 ontslagen als bewindvoerder en zijn [daaropvolgend bewindvoerder 1] en [daaropvolgend bewindvoerder 2] h.o.d.n. [daaropvolgend bewindvoerderskantoor] benoemd tot opvolgend bewindvoerders.
3.3.
[de voormalig bewindvoerder] is per e-mail van 8 februari 2022 door rechthebbende aansprakelijk gesteld voor van de kant van de rechthebbende gestelde tekortkomingen en [de voormalig bewindvoerder] is gesommeerd om binnen twee weken na dagtekening een geldbedrag van € 6.096,49 te betalen aan de rechthebbende wegens schade, te vermeerderen met kosten.
3.4.
De rechthebbende heeft op 10 maart 2022 een klacht bewindvoering ingediend bij de kantonrechter, welke klacht de kantonrechter heeft opgevat als een verzoek tot vaststelling van slecht bewind en van de daardoor geleden schade als bedoeld in de artikelen 1:444 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en 1:362 BW.
3.5.
Bij beschikking van 29 juni 2022 van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, is aan [daaropvolgend bewindvoerder 1] en [daaropvolgend bewindvoerder 2] h.o.d.n. [daaropvolgend bewindvoerderskantoor] ontslag verleend per 1 juli 2022 en is de huidige bewindvoerder als opvolgend bewindvoerder benoemd.
3.6.
Bij tussenbeschikking van 2 augustus 2022 heeft de kantonrechter de rechthebbende in de gelegenheid gesteld om nader te reageren op de door [de voormalig bewindvoerder] overgelegde producties en [de voormalig bewindvoerder] in de gelegenheid gesteld om daar weer op te antwoorden. De kantonrechter heeft iedere verdere beslissing aangehouden.
3.7.
Bij de bestreden beschikking van 7 november 2022 heeft de kantonrechter de rechthebbende niet-ontvankelijk verklaard in de klachten 2 en 8 en de overige klachten ongegrond verklaard. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
3.8.
De bewindvoerder kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.9.
Voordat het hof ingaat op de door de bewindvoerder ingediende klachten, genummerd
1 t/m 8, bespreekt het hof eerst de ontvankelijkheid en het beginsel van hoor en wederhoor.
Ontvankelijkheid
3.10.
Door [de voormalig bewindvoerder] is in het verweerschrift op het hoger beroepschrift aangevoerd dat het verzoekschrift bij de kantonrechter destijds door mr. Ingelse is ingediend namens de rechthebbende (en niet namens de bewindvoerder van de rechthebbende) en het verzoek dus niet-ontvankelijk verklaard had moeten worden door de kantonrechter.
Het hof overweegt dat uit de bestreden beschikking van 7 november 2022 blijkt dat [de voormalig bewindvoerder] destijds de kantonrechter heeft verzocht de klachten ondanks het feit dat de klachten niet door de juiste procespartij zijn ingediend, toch te beoordelen, wat de kantonrechter vervolgens heeft gedaan. [de voormalig bewindvoerder] heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep (nogmaals) bevestigd dat hij de zaak inhoudelijk behandeld wil zien, zodat hij het kan afsluiten. Hiermee is zijn eerdere ontvankelijkheidsverweer, zoals is opgenomen in het verweerschrift op het hoger beroepschrift, ingehaald.
3.11.
Het hof stelt verder vast dat er geen discussie (meer) is over de ontvankelijkheid van het hoger beroep, omdat mr. Ingelse bij brief van 11 september 2023 verduidelijkt heeft dat hij in onderhavige procedure optreedt namens de bewindvoerder van de rechthebbende.
Hoor- en wederhoor
3.12.
Voor zover door de bewindvoerder is aangevoerd dat er in de procedure bij de kantonrechter sprake is geweest van strijd met het beginsel van hoor- en wederhoor, overweegt het hof dat deze stelling niet tot vernietiging van de bestreden beschikking leidt, nu deze omissie (voor zover hiervan sprake is) in hoger beroep is hersteld.
Klachten
3.13.
Het hof stelt voorop dat het in deze procedure gaat om de vraag of [de voormalig bewindvoerder] zijn verplichtingen als voormalig bewindvoerder jegens de rechthebbende geschonden heeft en uit dien hoofde aansprakelijk is. In artikel 1:444 BW is bepaald dat de bewindvoerder jegens de rechthebbende aansprakelijk is, indien hij in de zorg van een goed bewindvoerder tekortschiet, tenzij de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend. Van aansprakelijkheid is slechts sprake als de bewindvoerder keuzes maakt die geen redelijk handelend bewindvoerder in vergelijkbare omstandigheden gemaakt zou hebben. Op grond van artikel 1:362 BW (dat volgens artikel 1:445 BW van overeenkomstige toepassing is bij bewind) kan de rechter ambtshalve de schade vaststellen, die de rechthebbende door slecht bewind van de voormalige bewindvoerder heeft geleden en de voormalige bewindvoerder tot vergoeding daarvan veroordelen.
3.14.
[de voormalig bewindvoerder] is van 18 februari 2010 tot 1 december 2021 bewindvoerder van de rechthebbende geweest. Er was sprake van een beschermingsbewind, wat inhoudt dat het de taak is van [de voormalig bewindvoerder] om de financiële zaken van de rechthebbende te regelen en zijn bezit te beschermen. Niet in geschil is dat bij aanvang van het bewind met [de voormalig bewindvoerder] als bewindvoerder, de rechthebbende een schuld had van ongeveer € 20.000,- en dat deze schuld gedurende de onderbewindstelling grotendeels is afgelost. De rechthebbende is gedurende de onderbewindstelling nieuwe schulden aangaan zonder toestemming van [de voormalig bewindvoerder] . [de voormalig bewindvoerder] heeft jaarlijks rekening en verantwoording afgelegd bij de kantonrechter, het dossier na zijn ontslag overgedragen aan de nieuwe bewindvoerder en een eindafrekening en verantwoording moeten indienen bij de kantonrechter.
3.15.
De bewindvoerder handhaaft in het beroepschrift alle klachten die in de eerste aanleg aan de orde zijn geweest en stelt dat deze als grieven tegen de beschikkingen van de kantonrechter moeten worden beschouwd. Het hof zal hierna de klachten beoordelen.
Klacht 1
3.16.
Volgens de bewindvoerder is er door [de voormalig bewindvoerder] ten onrechte geen bijzondere bijstand (subsidies en toeslagen) aangevraagd voor de rechthebbende, die daardoor € 1.461,- aan inkomsten is misgelopen. [de voormalig bewindvoerder] voert hiertegen verweer.
3.17.
Er wordt door partijen onderscheid gemaakt tussen vier perioden:
Declaratieregeling 2010 t/m 2014;
ITT/LDT 2017 en 2018;
Declaratieregeling in 2020;
Het hof overweegt dat – nog los van de vraag of gemiste bijzondere bijstand kan worden gekwalificeerd als schade – niet is komen vast te staan dat de rechthebbende in deze drie perioden in aanmerking kwam voor bijzondere bijstand. Er zijn geen stukken van de betreffende gemeente overgelegd die hierover duidelijkheid verschaffen en het is niet aan het hof om op de stoel van de gemeente te gaan zitten. [de voormalig bewindvoerder] heeft genoegzaam verklaard dat het aanvraagformulier voor bijzondere bijstand volledig en naar waarheid moet worden ingevuld. [de voormalig bewindvoerder] heeft de bijzondere bijstand in deze perioden naar eigen zeggen niet aangevraagd omdat de rechthebbende niet voldeed aan de voorwaarden hiervoor, onder meer omdat hij in (een gedeelte van) deze perioden een huishouden vormde met zijn partner, hetgeen als zodanig niet is weersproken door de bewindvoerder. Alles overwegende is het hof van oordeel dat niet gebleken is dat [de voormalig bewindvoerder] in de zorg van een goed bewindvoerder is tekortgeschoten.
4. Declaratieregeling in 2021.
Tussen partijen is niet in geschil dat voor deze periode met terugwerkende kracht alsnog bijzondere bijstand is toegekend aan de rechthebbende, zodat er geen sprake is van schade als bedoeld in artikel 1:362 BW.
De grief ten aanzien van klacht 1 faalt.
Klacht 2
3.18.
Tussen partijen staat vast dat de rechthebbende geen schade heeft geleden, nu de bijzondere bijstand ten aanzien van het schuldentarief met terugwerkende kracht aan hem is verleend. In de tussenbeschikking van 2 augustus 2022 is daarom overwogen dat de rechthebbende niet-ontvankelijk zal worden verklaard in deze klacht, hetgeen in de beschikking van 7 november 2022 is gebeurd. In hoger beroep heeft de bewindvoerder deze klacht opnieuw naar voren gebracht, maar door de bewindvoerder is niet geconcretiseerd waarom het oordeel van de rechtbank niet juist zou zijn en welk belang zij heeft bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van een tekortkoming. De grief faalt.
Klacht 3
3.19.
De bewindvoerder voert aan dat de rechthebbende geld is misgelopen omdat hij niet in aanmerking kwam voor een kwijtschelding gemeentelijke belastingen. Volgens de bewindvoerder had [de voormalig bewindvoerder] ervoor moeten zorgen dat er een lagere financiële reserve was, zodat er wel aanspraak kon worden gemaakt op regelingen zoals de kwijtschelding. Dit heeft te maken met een stabiel en strategisch budgetplan, aldus de bewindvoerder.
3.20.
[de voormalig bewindvoerder] heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep toegelicht dat hij wel een aanvraag voor kwijtschelding heeft ingediend, maar dat deze is afgewezen omdat er voldoende saldo op de bank- en spaarrekening van de rechthebbende stond om de aanslag te kunnen betalen. Dat geld stond daar om andere schulden, die de rechthebbende zonder zijn medeweten in België was aangegaan, gedeeltelijk te kunnen aflossen dan wel een regeling te treffen.
3.21.
Het hof overweegt dat [de voormalig bewindvoerder] de keuze heeft mogen maken om geld te sparen om een schuld bij een (andere) schuldeiser in één keer af te lossen of een regeling te treffen. Tussen partijen is ook niet in geschil dat de betreffende schuld in België is afgelost. Het is aan de bewindvoerder om de financiële strategie te bepalen. Het hof is van oordeel dat [de voormalig bewindvoerder] als beschermingsbewindvoerder een keuze heeft gemaakt die een redelijk handelend bewindvoerder in vergelijkbare omstandigheden gemaakt zou kunnen hebben. Er is geen sprake van een toerekenbare tekortkoming en het hof komt daarom niet toe aan het door de bewindvoerder gedane bewijsaanbod. Het hof wijst er daarbij op dat een schuldsaneringsbewindvoerder een andere rol (en rechten) heeft dan die van een bewindvoerder als in deze zaak. Waar een beschermingsbewindvoerder gaat over het beheer van het vermogen en zich puur bezig houdt met het behouden en verbeteren van de financiële situatie, gaat de schuldsaneringsbewindvoerder actief aan de slag met de schuldsanering, hetgeen mogelijk tot andere keuzes kan leiden ten aanzien van de manier waarop schulden moeten worden afgelost. De grief ten aanzien van klacht 3 faalt.
Klacht 4
3.22.
Na de verhuizing van de rechthebbende is het nieuwe adres doorgegeven aan de internetprovider, maar volgens de bewindvoerder heeft [de voormalig bewindvoerder] verzuimd te controleren of de aansluiting op het nieuwe adres ook daadwerkelijk werkte. Dat was niet zo, en het abonnement liep ondertussen wel door, met als gevolg een schadepost van € 770,-. [de voormalig bewindvoerder] voert hiertegen verweer.
3.23.
Het hof is van oordeel dat het niet op de weg van de bewindvoerder ligt om te controleren of de internetaansluiting van de rechthebbende na de verhuizing ook daadwerkelijk werkt. Daar komt bij dat [de voormalig bewindvoerder] geen signaal van de rechthebbende zelf heeft gekregen dat de internetaansluiting van de rechthebbende het niet deed. [de voormalig bewindvoerder] heeft in deze periode juist via de digitale weg (per e-mail) contact gehad met de rechthebbende en er was dus ook geen aanleiding voor hem om de veronderstellen dat er problemen waren met de internetaansluiting van de rechthebbende. [de voormalig bewindvoerder] heeft voldoende voortvarend stappen ondernomen toen hij bekend werd met de problemen. De grief ten aanzien van klacht 4 faalt.
Klacht 5, 6 en 7
3.24.
De bewindvoerder voert aan dat de rechthebbende schade heeft geleden omdat [de voormalig bewindvoerder] de zaken rondom zijn brommers niet goed heeft geregeld. De brommer met kenteken [kenteken 1] is door [de voormalig bewindvoerder] niet geschorst, met als gevolg een schadepost van € 151,20 (klacht 5). De bromfiets met kenteken [kenteken 2] was niet verzekerd, waardoor de rechthebbende een boete kreeg van € 1.089,- (klacht 6). Later is deze brommer gesloopt, maar is de verzekering niet beëindigd. De kosten zijn € 1.055,35 (klacht 7).
[de voormalig bewindvoerder] voert hiertegen verweer.
3.25.
Naar het oordeel van het hof is [de voormalig bewindvoerder] niet tekortgeschoten in het regelen van zaken rondom de brommers van de rechthebbende. [de voormalig bewindvoerder] was niet op de hoogte van het feit dat de rechthebbende op een gegeven moment kennelijk meer dan één brommer in zijn bezit had. Als bewindvoerder is hij daarbij (mede) afhankelijk van informatie die door de rechthebbende aan hem wordt verstrekt. Dat één of meerdere brommers niet verzekerd waren, was bij [de voormalig bewindvoerder] niet (tijdig) bekend. Voor zover [de voormalig bewindvoerder] op de hoogte was, heeft hij naar het oordeel van het hof adequaat gehandeld. Zo heeft [de voormalig bewindvoerder] in maart/april 2021 te horen gekregen dat de brommer met kenteken [kenteken 1] geschorst moest worden en heeft hij op 27 april 2021 actie ondernomen. Dat [de voormalig bewindvoerder] eerder op de hoogte zou zijn geweest is onvoldoende gebleken en het gedane bewijsaanbod van de bewindvoerder hierover wordt gepasseerd als onvoldoende gespecifieerd, nu niet duidelijk is waarom de rechthebbende de mail niet meer zou hebben en [de voormalig bewindvoerder] wel, en ook niet duidelijk is gemaakt in welke periode de eerdere mail verzonden zou zijn. Het handelen van [de voormalig bewindvoerder] levert naar het oordeel van het hof geen tekortkoming op.
Ook valt niet in te zien dat [de voormalig bewindvoerder] een verwijt betreft, als de rechthebbende besluit rond te rijden op een niet-verzekerde brommer en hiervoor vervolgens een boete krijgt. Zoals hiervoor is overwogen, is voldoende gebleken dat [de voormalig bewindvoerder] niet op de hoogte was van het feit dat de rechthebbende kennelijk meer dan één brommer in zijn bezit had. Er wordt door de ANWB weliswaar geld afgehouden van de rekening van de rechthebbende in verband met een bromfietsverzekering, maar uit de enkele afschrijving volgt niet om welke brommer (kenteken) het gaat.
Op grond van het vorenstaande kan niet worden vastgesteld dat [de voormalig bewindvoerder] zijn werk niet goed heeft gedaan, de klachten falen.
Klacht 8
3.26.
Tussen partijen staat vast dat de rechthebbende geen schade heeft geleden als gevolg van de extra aflossingen naast de overeengekomen betalingsregelingen met schuldeisers die [de voormalig bewindvoerder] als bewindvoerder van de rechthebbende heeft gedaan. In de tussenbeschikking van 2 augustus 2022 is daarom overwogen dat de rechthebbende niet-ontvankelijk zal worden verklaard in deze klacht, hetgeen in de beschikking van 7 november 2022 is gebeurd. In hoger beroep heeft de bewindvoerder deze klacht opnieuw naar voren gebracht, maar door de bewindvoerder is niet geconcretiseerd waarom het oordeel van de rechtbank niet juist zou zijn en welk belang zij heeft bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van een tekortkoming. De grief faalt.
Conclusie
3.27.
Het hof komt tot de conclusie dat de grieven tegen de afwijzing van de klachten van de bewindvoerder niet slagen. Er is geen sprake van een tekortkoming als bedoeld in artikel 1:444 BW. Het hof komt niet toe aan het door de bewindvoerder gedane bewijsaanbod.
3.28.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen en het hoger beroep van de bewindvoerder afwijzen.
Proceskosten
3.29.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof de bewindvoerder in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten van de procedure aan de zijde van [de voormalig bewindvoerder] zullen worden vastgesteld op € 1.672,- aan salaris in hoger beroep (tarief 1, hoger beroep bij het hof, 1 punt voor het verweerschrift en 1 punt voor het bijwonen van de mondelinge behandeling, € 836,- per punt). Er is geen griffierecht verschuldigd. Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van de kosten in eerste aanleg ziet het hof geen aanleiding, gezien het feit dat de procedure bij de kantonrechter is aangevangen met een klacht door rechthebbende zelf.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikkingen van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 2 augustus 2022 en 7 november 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
veroordeelt de bewindvoerder in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [de voormalig bewindvoerder] op € 1.672,-;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, E.M.D.M. van der Linden en M.L.F.J. Schyns en is in het openbaar uitgesproken op 2 november 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.