Uitspraak
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
vrouwverzoekt het hof:
manheeft verweer gevoerd. Hij verzoekt het hof de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, dan wel het hoger beroep van de man af te wijzen.
manverzoekt het hof in incidenteel hoger beroep:
vrouwheeft verweer gevoerd. Zij verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren zijn incidenteel hoger beroep, dan wel het incidenteel hoger beroep van de man af te wijzen.
vrouwheeft in principaal hoger beroep één grief gericht tegen de bestreden beschikking. De
manheeft in incidenteel hoger beroep ook één grief gericht tegen de beschikking waarvan beroep. De grieven van partijen zien op de volgende onderwerpen:
- de waarde van de woning (grief 1 van de vrouw);
- de hypotheeklasten (grief 1 van de man).
hofzal hierna de grieven per onderwerp bespreken.
5.De motivering van de beslissing
vrouwvoert aan dat de rechtbank bij de toedeling van de woning aan de man had moeten uitgaan van de door de makelaar [makelaardij 1] bij e-mail van 15 oktober 2021 geadviseerde vraagprijs van € 350.000,--. De rechtbank oordeelt ten onrechte dat indien bij verkoop aan een derde een hogere vraagprijs wordt gehanteerd en niet ondenkbaar is dat de woning in geval van verkoop aan een derde door overbieding mogelijk meer zal opbrengen dan € 330.000,--, dit niet betekent dat de woning daarmee ook meer waard is. Het is een feit van algemene bekendheid dat in de huidige markt de waarde van woningen snel stijgt. Ook de waarde van de woning van partijen is gestegen. Dit blijkt uit de door partijen in het geding gebrachte taxatierapporten waarbij de waarde van de woning is vastgesteld op achtereenvolgens € 295.000,-- (op 30 november 2020 door [taxatiebureau] ), € 316.000,-- (op 30 maart 2021 door [makelaardij 2] ) en € 330.000,-- (op 13 juli 2021 door Makelaardij [makelaardij 1] ), alsook uit de door de vrouw bij brief van 15 oktober 2021 als productie 2 in eerste aanleg in het geding gebrachte e-mailbericht van [makelaardij 1] . In deze e-mail schrijft de makelaar dat i) het verstandig is de woning met een vraagprijs van maximaal € 350.000,-- aan te bieden en ii) in de huidige markt veel woningen boven de vraagprijs worden verkocht en iii) het de verwachting is dat de koopsom niet ver van de vraagprijs zal afwijken en mogelijk zelfs de vraagprijs overstijgt. Uit het voorgaande volgt dat de woning aan de man moeten worden toegedeeld tegen de door de makelaar [makelaardij 1] geadviseerde vraagprijs van € 350.000,--.
manheeft de grief van de vrouw gemotiveerd weersproken. Allereerst gaat de vrouw eraan voorbij dat de getaxeerde waarde van de woning niet gelijk is aan de vraagprijs. Als de woning daadwerkelijk een waarde zou hebben gehad van € 350.000,-- had de makelaar dit in zijn taxatierapport opgenomen. Dat de vraagprijs hoger is, komt door de oververhitte huizenmarkt. Dat kopers daarbij veel meer betalen dan de woning waard is, betekent niet dat, indien de man de woning wenst over te nemen, hij die woning zou moeten overnemen voor een bedrag dat hoger is dan de waarde van de woning. Bovendien moet voor de waarde van de woning worden aangesloten bij het moment van toedeling van de woning aan hem. Op 11 januari 2022 is de woning, bij beschikking van de rechtbank, aan hem toegedeeld.
hofstelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat als peildatum voor de waarde van de woning heeft te gelden 11 januari 2022; de datum waarop de rechtbank de woning aan de man heeft toegedeeld. Dit in aanmerking nemende overweegt het hof verder als volgt.
manverzoekt het hof te verklaren voor recht dat de vrouw draagplichtig is voor de helft van de woonlasten over de periode van 19 november 2021 tot 18 februari 2022 (de datum waarop de vrouw de woning heeft verlaten) en te bepalen dat de vrouw uit hoofde van regres aan hem een bedrag van € 2.090,14 dient te voldoen. In weerwil van de echtscheidingsbeschikking waarin het verzoek van de vrouw tot het voortgezet gebruik van de echtelijke woning is afgewezen, heeft de vrouw in genoemde periode samen met haar dochter in de woning verbleven. In die periode heeft de man echter alle hypotheeklasten voldaan. De vrouw heeft hier niet aan meebetaald. Aan hem komt daarom een regresvordering toe ter hoogte van de helft van de door hem in die periode betaalde hypotheeklasten.
vrouwheeft de vordering betwist. Aan de man komt geen regresvordering toe. In de echtscheidingsbeschikking is bij het bepalen van de draagkracht voor de partneralimentatie uitgegaan van de draagkrachtberekening van de man. Daarin heeft de man de woonlasten volledig ten laste van zijn draagkracht gebracht. Om die reden hoeft zij de helft van de hypotheeklasten niet aan de man te vergoeden.
hofoverweegt als volgt.