ECLI:NL:GHSHE:2023:3724

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 november 2023
Publicatiedatum
9 november 2023
Zaaknummer
200.331.002_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beslissing tot niet-ontvankelijkheid in echtscheidingsverzoek met nevenvoorzieningen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende een verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, was eerder door de rechtbank Zeeland-West-Brabant niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot echtscheiding. De vrouw had op 15 december 2022 een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat de betekening aan de man, die als 'niet ingezetene' geregistreerd stond, niet correct was uitgevoerd. De vrouw heeft hiertegen grieven ingediend en is in hoger beroep gekomen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 17 oktober 2023 was de man niet aanwezig, maar het hof heeft vastgesteld dat de man op de hoogte was van het echtscheidingsverzoek. Het hof heeft geoordeeld dat de vrouw ontvankelijk is in haar verzoek tot echtscheiding en nevenverzoeken, en heeft de eerdere beslissing van de rechtbank vernietigd. Het hof heeft de zaak aangehouden voor verdere inhoudelijke behandeling en de man de gelegenheid gegeven om een verweerschrift in te dienen. Tevens is de Raad voor de Kinderbescherming betrokken bij de procedure, gezien de belangen van het minderjarige kind van partijen. De beslissing is openbaar uitgesproken en de griffier is opgedragen om de processtukken aan de betrokken partijen en de raad toe te zenden.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 9 november 2023
Zaaknummer: 200.331.002/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/404373 FA RK 22-5645
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A.Ch. Osté,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. S. Kievit.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 14 juli 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De vrouw is op 15 augustus 2023 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 14 juli 2023.
2.2.
De mondelinge behandeling, waarbij uitsluitend is gesproken over de ontvankelijkheid van de vrouw in haar verzoek in hoger beroep, heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2023. Bij die gelegenheid is gehoord de vrouw, bijgestaan door mr. Osté.
De man is niet verschenen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van:
- een V-formulier met bijlage (een brief van de rechtbank van 9 juni 2023, die deel uitmaakt van het procesdossier in eerste aanleg) van mr. Osté d.d. 29 augustus 2023;
- een e-mailbericht van mr. Kievit d.d. 22 september 2023.

3.De feiten

3.1.
De man en de vrouw zijn met elkaar gehuwd op 20 februari 2018 te [plaatsnaam]. Zij zijn de ouders van [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats].
3.2.
Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit.
3.3.
De vrouw heeft op 15 december 2022 bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant een verzoekschrift tot echtscheiding met nevenvoorzieningen ingediend.
3.4.
In de basisregistratie personen (Brp) staat dat het woonadres van de man met ingang van 25 november 2021 [adres] te [plaatsnaam] was en dat hij met ingang van 21 december 2022 als ‘niet ingezetene’ was geregistreerd, met onbekend adres in het buitenland.
Met ingang van 5 juli 2023 staat in de Brp als woonadres van de man vermeld [adres 2] te [plaatsnaam].
3.5.
Een afschrift van het verzoekschrift tot scheiding met nevenvoorzieningen van de vrouw is aan de man betekend op de wijze als vermeld in artikel 54 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijk Rechtsvordering (Rv). De betekening is geschied aan het parket van de ambtenaar van het openbaar ministerie bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, op 28 december 2022. Een afschrift van het exploot is gepubliceerd in de Staatscourant van 2 januari 2023.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking van 14 juli 2023 heeft de rechtbank de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek.
De rechtbank heeft kort gezegd geoordeeld dat, hoewel de man ten tijde van de betekening als ‘niet ingezetene’ in de Brp was geregistreerd, in de gegeven omstandigheden niet kon worden volstaan met betekening van het exploot conform artikel 54 lid 2 Rv.
4.2.
De vrouw is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven zien op de ontvankelijkheid.
De vrouw verzoekt het hof (naar het hof begrijpt) de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
I. tussen partijen de echtscheiding uit te spreken:
II. te bepalen dat het thans nog minderjarige kind na echtscheiding haar gewone verblijfplaats bij de vrouw zal hebben;
III. de man een omgangsregeling te ontzeggen, gelet op de huidige situatie, dan wel enkel onder begeleiding omgang toe te staan dan wel een regeling vast te stellen als het hof juist acht;
IV. de man te veroordelen om met ingang van 25 oktober 2022 dan wel datum indiening verzoekschrift aan de vrouw maandelijks bij vooruitbetaling een bijdrage te leveren in de kosten van verzorging en opvoeding van het thans nog minderjarige kind van € 500,- per maand, dan wel een bijdrage vast te stellen als het hof juist acht;
V. de man te veroordelen aan de vrouw te voldoen een bedrag van € 8.808,07 wegens achterstallige huurtermijnen van de voormalige echtelijke woning binnen tien dagen na datum beschikking van het hof.
4.3.
De man heeft tegen de grieven geen verweer gevoerd.
Bij e-mailbericht van 22 september 2023 heeft mr. Kievit aan de griffie van het hof wel het navolgende bericht:
“In de zaak [de man]/[de vrouw] is door mr. Osté een verzoekschrift ingediend met grieven tegen de beschikking van de rechtbank tot niet-ontvankelijkheid van [de vrouw]. Hoewel de grieven enkel gericht zijn tegen de beschikking tot niet-ontvankelijkheid, zijn wel verzoeken aan het gerechtshof gedaan om inhoudelijke beslissingen te nemen ten aanzien van de echtscheiding.
Ik meen dat niet inhoudelijk kan worden beslist op de inhoudelijke verzoeken maar enkel op de grieven die zien op de niet-ontvankelijkheid, maar ik ben benieuwd hoe het gerechtshof hiermee omgaat. Indien de echtscheiding wel inhoudelijk zal worden behandeld wens ik namens [de man] verweer te voeren. Indien de zaak zal worden terugverwezen naar de rechtbank voor de inhoudelijke behandeling heeft mijn cliënt er geen belang bij om hiervoor kosten te maken.
Graag verneem ik dan ook hoe het gerechtshof zal omgaan met deze kwestie, zodat ik in het belang van mijn cliënt een afweging kan maken”.

5.De beoordeling

5.1.
Ter beoordeling ligt vooreerst voor de vraag of de vrouw alsnog in haar verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen ontvankelijk dient te worden verklaard.
5.2.
Uit het hiervoor onder 4.3. weergegeven bericht van mr. Kievit is het hof gebleken dat de man op de hoogte is van het echtscheidingsverzoek met nevenvoorzieningen, welke verzoeken de vrouw middels dit hoger beroep aan het hof heeft voorgelegd.
Het hof stelt op basis hiervan vast dat het doel dat de rechtbank in de bestreden beschikking voor ogen had, namelijk dat de man daadwerkelijk kennis heeft genomen van de ingediende verzoeken van de vrouw en zijn mogelijkheid om verweer te voeren, is bereikt. Het hof acht de vrouw daarom ontvankelijk in haar echtscheidingsverzoek en nevenverzoeken.
5.3.
Het hof houdt, gelet op Hoge Raad 27 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3395 (https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2015:3395), de zaak aan zich voor de inhoudelijke behandeling van de verzoeken en overweegt over het verdere verloop als volgt.
5.4.
Uit het bericht van mr. Kievit – waarin staat dat zij in het geval de echtscheiding inhoudelijk zal worden behandeld namens de man verweer wenst te voeren – leidt het hof af dat mr. Kievit zich middels die brief als advocaat voor de man heeft gesteld.
De griffier zal daarom aan mr. Kievit de processtukken doen toekomen, zoals in het dictum weergegeven.
5.5.
Op grond van artikel 361, derde lid Rv in combinatie met artikel 1.3.2 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven zal het hof de man een termijn van zes weken geven om een verweerschrift in te dienen.
5.6.
Het hof zal de Raad voor de Kinderbescherming in zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 Rv in de procedure betrekken, nu de verzochte nevenvoorzieningen mede betrekking hebben op het minderjarige kind van partijen.
De griffier zal om die reden ook aan de raad de processtukken doen toekomen, zoals in het dictum weergegeven.
Voor zover de raad beschikt over eventuele door hem opgemaakte rapporten, adviezen en andere rapportages die voor onderhavige zaak van belang zijn, wordt de raad verzocht deze aan het hof toe te zenden.
5.7.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 14 juli 2023 en, opnieuw rechtdoende:
verklaart de vrouw ontvankelijk in haar verzoek tot echtscheiding en nevenverzoeken;
bepaalt dat de griffie van dit hof aan de advocaat van de man, mr. Kievit, en aan de raad een afschrift van deze beschikking toezendt, alsmede een kopie van de navolgende processtukken:
- het beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 augustus 2023;
- een V-formulier met een brief en bijlage van mr. Osté d.d. 29 augustus 2023;
- een e-mailbericht van mr. Kievit d.d. 22 september 2023;
bepaalt dat de man door tussenkomst van zijn advocaat tot en met 21 december 2023 de gelegenheid heeft om een verweerschrift in te dienen;
verzoekt de raad de door de raad opgemaakte rapporten, adviezen en andere rapportages die voor onderhavige zaak van belang zijn, aan het hof te zenden;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, H. van Winkel en J.W.P.N. Hermans en is in het openbaar uitgesproken op 9 november 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.