ECLI:NL:GHSHE:2023:3824

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 november 2023
Publicatiedatum
16 november 2023
Zaaknummer
200.327.681_01 en 200.327.681_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hoofdverblijfplaats, zorgregeling en kinderalimentatie na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de zorgregeling zijn vastgesteld. De ouders, die van 23 juni 2014 tot 29 juni 2018 gehuwd zijn geweest, hebben samen twee kinderen: een 15-jarige en een 10-jarige. De moeder verzoekt om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en het verzoek van de vader af te wijzen, terwijl de vader incidenteel appel instelt en wijziging van de zorgregeling vraagt. De rechtbank had eerder bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de vader zouden hebben, wat de moeder betwist. Tijdens de mondelinge behandeling op 2 november 2023 zijn beide ouders gehoord, evenals een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof heeft besloten om een raadsonderzoek in te stellen, omdat de ouders lijnrecht tegenover elkaar staan en er zorgen zijn over de opvoedingssituatie van de kinderen. De verdere behandeling van de zaak is aangehouden tot 16 april 2024, in afwachting van het rapport van de raad. Het verzoek van de vader om een voorlopige voorziening is afgewezen, omdat er geen dringende reden is om de zorgregeling tijdelijk te wijzigen. De kinderalimentatie is door de rechtbank op nihil gesteld voor een bepaalde periode, wat de moeder ook aanvecht. Het hof heeft de beslissingen van de rechtbank op het gebied van kinderalimentatie bekrachtigd en het hoger beroep van de moeder op dat punt afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 16 november 2023
Zaaknummer: 200.327.681/01 (hoofdzaak) en 200.327.681/02 (voorlopige voorziening)
Zaaknummer eerste aanleg: C/01 /383873 / FA RK 22-3037
in de zaak in hoger beroep en in het incident tot het treffen van voorlopige voorzieningen van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in principaal appel,
verweerster in incidenteel appel en verweerster in de voorlopige voorziening,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. N.P. Scholte,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verweerder in het principaal appel,
verzoeker in incidenteel appel en verzoeker in de voorlopige voorzieningen,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.C. Appünn.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuid-Oost-Brabant,
vestiging: [vestigingsplaats],
hierna te noemen: de raad.
In het kort
De ouders zijn het oneens over de hoofdverblijfplaats, de zorgregeling en de kinderalimentatie met betrekking tot de 15-jarige [minderjarige 1] en de 10-jarige [minderjarige 2].

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 8 maart 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 31 mei 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van vader onder I en II alsnog af te wijzen en het zelfstandig verzoek van moeder onder 2 alsnog toe te wijzen.
Het hof begrijpt dat de moeder verzoekt:
- Afwijzing van deze inleidende verzoeken van de vader aan de rechtbank:
o I. dat de kinderen van partijen hun hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vader;
o II. dat de kinderalimentatie wordt vastgesteld op nihil met ingang van 1 juli 2022;
- Toewijzing van haar zelfstandig verzoek aan de rechtbank:
o 2. te bepalen dat de vader met ingang van de datum van indiening van onderhavig verzoek als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen aan de moeder zal voldoen € 70,- per kind per maand, althans een in goede justitie vast te stellen bijdrage.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 juli 2023, heeft de vader verzocht de verzoeken van de moeder af te wijzen. Tevens heeft de vader incidenteel appel ingesteld en verzocht voormelde beschikking te wijzigen ten aanzien van de vastgestelde zorgregeling en in plaats daarvan een regeling vast te stellen van één weekend per veertien dagen van vrijdag na school tot maandagmorgen waarbij de kinderen niet tegelijk bij moeder verblijven, maar ieder in een ander weekend.
De vader heeft het hof tot slot bij wijze van voorlopige voorziening verzocht met onmiddellijke ingang de zorgregeling zoals vastgesteld door de rechtbank op te schorten en in plaats daarvan een voorlopige regeling vast te stellen van een weekend per veertien dagen van vrijdag na school tot maandagmorgen waarbij de kinderen niet tegelijk bij moeder verblijven, maar ieder in een ander weekend.
2.3.
Bij verweerschrift in incidenteel appel en in het verzoek voorlopige voorzieningen, ingekomen ter griffie op 28 juli 2023, heeft de moeder verzocht de vader in zijn incidenteel hoger beroep en verzoek voorlopige voorziening niet ontvankelijk te verklaren, althans de verzoeken van de vader af te wijzen en bestreden beschikking, zo nodig onder verbetering van gronden – voor zover het de vaststelling van de zorg- en opvoedingstaken betreft – te bekrachtigen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 november 2023. Bij die gelegenheid zijn partijen, bijgestaan namens hun advocaten, gehoord.
Namens de raad is [vertegenwoordiger van de raad] verschenen, uitsluitend voor zover de geschilpunten over de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling zijn behandeld. Daarna heeft zij de zittingszaal verlaten, zodat het hof alleen met partijen en hun advocaten over de kinderalimentatie heeft gesproken.
2.5.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt. [minderjarige 1] heeft, zonder dat zijn ouders en de raad erbij waren, op 30 oktober 2023 een gesprek gehad met de voorzitter in het bijzijn van de griffier. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.6.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 31 januari 2023;
  • het V-formulier van 13 oktober 2023 van de moeder met producties 6 en 7.
2.7.
Het hof heeft aan de hoofdzaak over de kinderalimentatie, de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling het zaaknummer 200.327.681/01 verbonden. Omdat de vader tegelijkertijd met zijn incidenteel appel om een voorlopige voorziening over de zorgregeling heeft verzocht, heeft het hof aan dit verzoek het zaaknummer 200.327.681/02 verbonden. Het hof heeft op de mondelinge behandeling beide zaken volledig behandeld en in deze beschikking wordt beslist op alle verzoeken van partijen die nu ter beoordeling van het hof voorliggen.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest van 23 juni 2014 tot 29 juni 2018. Voordat ze met elkaar trouwden, kregen ze twee kinderen:
  • [minderjarige 1] (hierna:
  • [minderjarige 2] (hierna:
De ouders hebben samen het gezag over de kinderen.
3.2.
De rechtbank heeft op 18 juni 2018 de echtscheiding uitgesproken. Partijen zijn ten tijde van hun echtscheiding in een ouderschapsplan overeengekomen dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de moeder hebben en dat zij bij de vader zullen verblijven iedere woensdag van 14.00 uur tot 19.00 uur na het eten en zwemles en één weekend in de veertien dagen van vrijdag 18.00 uur tot maandagochtend. De vakanties worden in onderling
overleg bij helfte verdeeld. Verder zijn partijen een kinderalimentatie overeengekomen van
€ 63,- per kind per maand.
3.3.
In deze zaak is relevant dat partijen in onderling overleg hebben afgesproken dat de vader vanaf 24 mei 2021 tijdelijk de volledige verzorging en opvoeding van de kinderen op zich zou nemen in verband met persoonlijke problemen bij de moeder rondom een turbulente relatiebreuk met haar toenmalige partner.
Bij de rechtbank
3.4.1.
De vader heeft de rechtbank het volgende verzocht:
- dat de kinderen van partijen hun hoofdverblijfplaats zullen hebben bij hem;
- dat er een zorgregeling wordt vastgesteld waarbij de kinderen:
o primair: om de week van zaterdag na de voetbal van [minderjarige 2] tot woensdagochtend (toevoeging hof: uit het proces-verbaal van de rechtbank blijkt ‘tot donderdag uit school’) bij de moeder zijn en voorts een regeling tijdens vakanties en feestdagen vast te stellen in onderling overleg;
o subsidiair: een regeling van co-ouderschap vast te stellen waarbij de kinderen de
ene week bij de vader en de andere week bij de moeder verblijven met een
wissel op vrijdag na school;
  • dat de kinderalimentatie op nihil wordt gesteld met ingang van 1 juli 2022;
  • primair kwijtschelding aan de vader te verlenen met betrekking tot de indexering van de kinderalimentatie met ingang van 1 januari 2019, subsidiair de kinderalimentatie met ingang van 24 mei 2021 op nihil te stellen;
  • te bepalen dat de moeder de nota van de orthodontist van € 141,19 dient te betalen.
3.4.2.
De moeder was het hier niet mee eens. Zij heeft de rechtbank verzocht:
  • een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast te stellen, aldus dat de kinderen iedere woensdag uit school tot 20.00 uur en een weekend per veertien dagen van vrijdag 17.00 uur tot dinsdagochtend naar school alsmede de helft van de feestdagen en vakanties bij de vader zullen verblijven;
  • te bepalen dat de vader met ingang van de datum van indiening van onderhavig verzoek
als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen aan haar
zal voldoen € 70,- per kind per maand, althans een bijdrage die de rechtbank juist acht.
3.4.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank, met wijziging van de echtscheidingsbeschikking en het aan die beschikking gehechte ouderschapsplan:
  • bepaald dat het hoofdverblijf van de minderjarigen voortaan bij de vader zal zijn;
  • een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld waarbij de kinderen de ene week bij vader verblijven en de andere week bij moeder (co-ouderschapsregeling), waarbij het wisselmoment zal plaatsvinden op vrijdag uit school en waarbij de vakanties en feestdagen in onderling overleg worden verdeeld;
  • bepaald dat de bijdrage van de vader in de kosten van verzorging en opvoeding van de
kinderen vanaf l juli 2022 tot 8 maart 2023 op nihil wordt gesteld dat de vader met ingang van 8 maart 2023 aan de moeder een bedrag van € 4,28 per maand dient te voldoen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen;
- bepaald dat de vader de overeengekomen indexering van de kinderalimentatie vanaf
24 mei 2021 tot 1 juli 2022 niet meer verschuldigd is aan de moeder;
- het meer of anders verzochte afgewezen.
3.5.
Partijen kunnen zich niet met deze beslissingen verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen voor verschillende onderdelen. Het hof zal eerst het de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling inclusief het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorzieningen bespreken (3.6.) en daarna de kinderalimentatie (3.7).
HOOFDVERBLIJFPLAATS & ZORGREGELING
3.6.1.
De standpunten van partijen over de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling, zoals deze blijken uit de stukken en uit de verklaringen die zij hebben afgelegd op de mondelinge behandeling bij het hof, luiden, over en weer, samengevat, als volgt:
Standpunt van de moeder
3.6.2.
Het wijzigen van het hoofdverblijf is niet in het belang van de kinderen. Voor 24 mei 2021 hadden de kinderen al drie jaar hun hoofdverblijf bij de moeder. De moeder is, als gevolg van omstandigheden waar zij geen invloed had, vijf maanden niet in staat geweest de zorg voor de kinderen voor haar rekening te nemen. De kinderen hebben niet feitelijk al twee jaar hun hoofdverblijfplaats bij de vader. Na die vijf maanden wilde de moeder de zorgregeling terugbrengen naar de oude situatie, maar de vader wilde dat niet meer. Toen bleek dat het weer goed ging met de moeder is het verblijf van de kinderen snel uitgebreid tot het vanaf oktober 2021 een zorgverdeling werd op basis van gelijke zorg. Gezien deze relatief korte onderbreking van het voor haar rekening kunnen nemen van de zorg voor de kinderen, is de voor haar ingrijpende beslissing van de rechtbank om het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader te bepalen onbegrijpelijk en ongegrond.
De kinderen hebben ook belang bij het niet wijzigen van het hoofdverblijf, omdat de moeder alleen woont en in verhouding tot vader een kleiner inkomen heeft dan de (samenwonende) vader, zodat de moeder aanspraak kan maken op kinderbijslag en toeslagen, althans op hogere toeslagen dan waar de vader eventueel aanspraak op zou kunnen maken. De moeder gokt al lange tijd niet meer. De contante bedragen die zij heeft opgenomen, zoals die blijken uit de door haar overgelegde lijst van bankmutaties, gebruikt ze om noodzakelijke uitgaven van te betalen en om geld op te sparen. Als de moeder krap zit en geld nodig heeft, kan er wat minder worden gespaard voor de kinderen en boekt zij wel eens een maandelijkse spaarstorting terug naar haar rekening.
Hoewel de rechtbank een gelijke verdeling van de zorg heeft bepaald, verblijven de kinderen feitelijk meer bij de moeder dan bij de vader. De kinderen zijn vrijwel dagelijks na school bij de moeder. De moeder trekt niet aan de kinderen, maar de kinderen zijn graag meer bij haar. De kinderen blijven bij haar eten en gaan weer naar de vader als zij naar bed moeten. De volgende ochtend komen de kinderen bij moeder ontbijten. De kinderen slapen feitelijk alleen nog bij de vader als zij volgens de regeling bij hem zijn. De moeder weet er niets van dat [minderjarige 2] zich niet veilig zou voelen als hij bij [minderjarige 1] is en dat hij zelf zou hebben aangegeven dat hij liever bij de moeder is als [minderjarige 1] er niet is. De kinderen moeten niet uit elkaar worden gehaald. Bij de moeder thuis hebben de kinderen niet zoveel ruzie met elkaar zoals bij ze dat bij de vader thuis wel hebben. [minderjarige 2] zit niet de hele dag op de computer; hij speelt juist veel buiten. Na het eten mag hij van de moeder nog tot 19.30 uur gamen. De moeder heeft twee bordjes waarop alle afspraken staan voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De vader kijkt niet naar de kinderen, hij wil de moeder naar beneden halen totdat zij instort. De moeder ligt de laatste tijd overdag vaker in bed, dat komt ook door de psychische belasting door de vader. De moeder doet altijd alles in het belang van de kinderen. De moeder weet inmiddels waar haar moeheid vandaan komt, dat is iets lichamelijks wat nog verder onderzocht wordt. De moeder heeft iedere twee weken een gesprek met de huisarts en zij weet nu wat ze moet doen.
Standpunt van de vader
3.6.3.
De kinderen zijn om veiligheidsredenen vanaf mei 2021 een periode volledig bij vader geweest. Pas na maart 2023 is er een regeling van co-ouderschap gekomen. De moeder heeft een gokverslaving en zij vindt het belangrijk dat de kinderen hun hoofdverblijf bij haar hebben, zodat zij het kindgebonden budget, de kinderbijslag en de kinderalimentatie zal ontvangen. Toen partijen samen waren, gokte de moeder en de vader ziet signalen dat de moeder dat nu weer doet. Ook gebruikte de moeder de bankrekening van [minderjarige 1] op 5 augustus 2022 door een contant bedrag van € 350,- op deze rekening te storten en het er vervolgens weer van af te halen. De vader stemde aanvankelijk met het co-ouderschap, omdat hij de moeder en de kinderen dit gunde, maar hij ziet het verkeerd gaan en het is niet verantwoord.
De moeder trekt erg aan de kinderen door een gamecomputer voor [minderjarige 1] aan te schaffen en een spelcomputer voor [minderjarige 2]. Als de kinderen bij de moeder zijn, stelt zij weinig grenzen aan het gebruik daarvan. De veiligheid van de kinderen is het meest gewaarborgd door een zorgregeling vast te stellen van een weekend per veertien dagen voor beide kinderen van vrijdag na school tot maandagmorgen, waarbij de kinderen telkens alleen naar de moeder gaan, dus in een ander weekend dan hun broer. De huidige discussie over de hoofdverblijfplaats geeft [minderjarige 1] ruimte voor het opzoeken van grenzen en ook het daarover heen gaan. De vader heeft regels in huis. Als [minderjarige 1] daar niet aan wil voldoen, vertrekt hij boos naar de moeder. Zij stuurt hem niet terug en de vader ziet [minderjarige 1] vervolgens de rest van de week niet meer. Andersom gebeurt het ook, maar de vader laat [minderjarige 1] eerst afkoelen en stuurt [minderjarige 1] hem wél terug naar de moeder. De kinderen gaan met een door de vader gevulde broodtrommel naar school en komen na school naar huis en eten daar. Tweemaal in de week wordt [minderjarige 2], als hij bij de vader is, opgehaald bij school door oma of opa. De vader komt uiterlijk 16.30 uur thuis en zorgt dan verder voor de kinderen. De andere dagen is hij eerder thuis of is zijn vriendin er. [minderjarige 2] is nooit bij de moeder tijdens de week dat hij volgens het co-ouderschap bij de vader verblijft, hij komt er hoogstens om een bal te halen. Als hij wel bij de moeder is, sluit hij zichzelf gamend in zijn kamer op.
Op 1 juli 2023 vond er een escalatie plaats tussen de kinderen waarbij [minderjarige 2] in bed lag te trillen, omdat hij zo bang was voor [minderjarige 1]. Dit gaf voor de vader aanleiding om het incidenteel appel in te stellen en om een voorlopige voorziening te verzoeken. [minderjarige 2] voelt zich sindsdien meer niet veilig als hij samen met [minderjarige 1] bij de moeder is. [minderjarige 2] heeft zelf aangegeven dat hij liever bij de moeder is als [minderjarige 1] er niet is en hij die wens heeft hij nog steeds. Op maandag 3 juli 2023 liep het bij [minderjarige 1] volledig uit de hand, omdat hij een jongen een metalen voorwerp op de keel zette. Het gedrag van [minderjarige 1] is ook belastend en bedreigend in het gezin van de vader, zeker als de moeder geen grenzen stelt aan [minderjarige 1] waardoor hij bij vader thuis onhanteerbaar wordt. Het was vooral vier maanden geleden erg heftig, maar de situatie is nu iets rustiger tussen de kinderen bij de vader thuis. Ze liggen wat minder met elkaar overhoop, maar vervelen ze elkaar wel vaak. De vader weet niet of [minderjarige 2] zich nog steeds onveilig voelt in het bijzijn van [minderjarige 1]. De moeder is niet stabiel genoeg om in een co-ouderschap voor de kinderen te zorgen. De kinderen zijn uit noodzaak op zichzelf aangewezen bij de moeder thuis, met name in de nachten als zij weg gaat en de kinderen alleen laat. De vader kan de kinderen meer stabiliteit bieden.
Advies van de raad
3.6.4.
De vertegenwoordigster van de raad heeft op de mondelinge behandeling verklaard zich veel zorgen te maken over de kinderen als zij hoort wat de ouders verklaren en wat [minderjarige 1] heeft verteld aan het hof. De raad ziet signalen van pedagogische verwaarlozing en adviseert beide ouders met klem om individuele hulpverlening aan te gaan. De moeder doet haar best, maar kan door alle stress niet meer helder nadenken. Zij moet dringend ontlast worden. Als zij hele dag wil slapen, kan praktische hulp worden ingezet bij de moeder thuis, zodat de kinderen niks tekort komen. De vader kan ook hulp gebruiken. De kinderen komen bij hem thuis met spanning en hebben onderlinge conflicten waar de vader ook de vinger niet achter krijgt. De vader kan hulp vragen hoe hij hiermee moet omgaan. Een groot probleem in deze zaak is hoe deze ouders tegenover elkaar staan en hoe de kinderen zich hierin bewegen. Beide ouders kunnen professionele opvoedondersteuning gebruiken. Op termijn dient er gewerkt te worden aan de oudercommunicatie. Een raadsonderzoek is ook nodig. De raad wil meer weten: wat speelt er, wat zit erachter, waar liggen de zorgen bij de moeder thuis, bij de vader huis, wat is het beste voor deze kinderen.
Het hof overweegt als volgt.
3.6.5.
Ter zitting is duidelijk geworden dat de verstandhouding tussen de ouders ronduit slecht is. Ouders staan lijnrecht tegenover elkaar in hun beleving van de gebeurtenissen, zowel in het verleden als in het heden. Zelfs hun antwoorden op feitelijke vragen – waar zijn de kinderen in de huidige co-ouderschapsregeling? – lopen dermate uiteen dat het voor het hof onmogelijk is om zicht op te krijgen op de situatie. Het hof acht zich dan ook op grond van de thans beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht om op dit moment een verantwoorde beslissing te kunnen nemen over de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling. De raad heeft nog niet eerder onderzoek gedaan naar [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. Op de mondelinge behandeling van het hof heeft de raad zich hiertoe bereid verklaard. Beide ouders kunnen instemmen met een raadsonderzoek. Het hof zal de raad verzoeken om een onderzoek in te stellen en aan het hof te rapporteren en adviseren omtrent de volgende vragen:
  • Welke hoofdverblijfplaats is onder de huidige omstandigheden, met in achtneming van de eerdere gebeurtenissen en ontwikkelingen, voor ieder van de kinderen het meest in zijn belang?
  • Welke zorgregeling is het meest in het belang van ieder van de kinderen?
  • Is het in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] als voor hen beiden dezelfde beslissingen worden genomen over de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling? Zo nee, waarom niet?
  • Zijn er tijdens het onderzoek nog feiten en omstandigheden naar voren gekomen die naar het oordeel van de raad van belang zijn met betrekking tot de ontwikkeling en opvoeding van de kinderen voor de in deze door het hof te nemen beslissing?
Het hof gaat er daarbij van uit dat de raad het onderzoek zal uitbreiden naar een beschermingsonderzoek indien daartoe aanleiding bestaat.
3.6.6.
Het hof zal de verdere behandeling van de zaak vijf maanden aanhouden,
tot 16 april 2024, in afwachting van de resultaten van het onderzoek en het advies van de raad. De ouders zullen vervolgens door het hof in de gelegenheid worden gesteld binnen twee weken schriftelijk te reageren op het rapport en het advies van de raad. Zo nodig zal het hof een tweede mondelinge behandeling bepalen.
3.6.7.
Op grond van het vorenstaande zal het hof iedere verdere beslissing aanhouden.
VOORLOPIGE VOORZIENING
3.6.8.
Het hof ziet geen dringende reden om in de tussenliggende maanden de zorgregeling tijdelijk te wijzigen. De zorgen die de vader heeft zijn weliswaar ernstig, maar niet van dermate acute aard dat ingrijpen in de zorgregeling op dit moment noodzakelijk is. Ten tijde van het indienen van het incidenteel appel (juli 2023) was de situatie tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zo heftig geëscaleerd dat [minderjarige 2], de partner van de vader en de vader zelf bang waren voor [minderjarige 1]. Van die heftigheid is nu geen sprake meer. Het is op dit moment het meest in het belang van de kinderen als het co-ouderschap voorlopig wordt voortgezet in afwachting van de het rapport en advies van de raad. Het verzoek van de vader tot het treffen van een voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. Bovendien zou een tijdelijke wijziging van de regeling tussen de ouders nóg meer onrust en problemen veroorzaken dan nu al het geval is, waarbij het hof ook in aanmerking neemt dat [minderjarige 1] heeft verklaard dat hij, ongeacht wat het hof beslist, toch wel uit zichzelf de week-op-week-af regeling zal blijven volgen, omdat hij dat nu eenmaal het meest eerlijk vindt voor zijn beide ouders. Het is daarom beter als het hof nadat de raad onderzoek heeft gedaan met een eindbeslissing komt zodat de ouders en de kinderen definitief weten waar ze aan toe zijn. Het hof hoopt dat de ouders in de tussentijd het advies van de raad ter harte nemen en individueel en samen aan de slag gaan om hulpverlening te organiseren.
KINDERALIMENTATIE
3.7.1.
De moeder is het er niet mee eens dat de rechtbank de kinderalimentatie in de periode van 1 juli 2022 tot 8 maart 2023 op nihil heeft gesteld en ook niet dat de rechtbank met ingang van 8 maart 2023 de kinderalimentatie heeft verlaagd naar € 4,28 per maand. Zij stelt daartoe, zoals blijkt uit de stukken en de mondelinge behandeling, kort samengevat, het volgende.
De moeder kon van 24 mei 2021 tot eind oktober 2021 niet voor de kinderen zorgen. De moeder wilde daarna terug naar de reguliere zorgregeling, maar de vader wilde dat niet meer. De vader heeft nihilstelling verzocht over een periode die veel later ligt, vanaf 1 juli 2022.
De rechtbank overweegt ten onrechte dat de moeder onvoldoende heeft betwist dat de vader vanaf 24 mei 2021 nagenoeg alle kosten voor de kinderen heeft gedragen, met uitzondering van de verblijfskosten als de kinderen bij de moeder waren. De moeder heeft na de echtscheiding van partijen alle voor de kinderen benodigde abonnementen afgesloten en bij haar worden verzekeringspremies voor de kinderen geïnd. Zij betaalt nog steeds de abonnementen van de kinderen, zoals bijvoorbeeld de telefoon, schoolkosten, kosten van sport, sparen en medische kosten. De moeder heeft alle betalingen die zij vanaf haar bankrekening heeft gedaan over de periode vanaf 1 juli 2022 tot 11 april 2023 uitgeprint om inzichtelijk te maken welke kosten zij heeft gemaakt voor de kinderen. De moeder leent wel eens geld van haar vriend om rond te kunnen komen.
De rechtbank heeft verder ten onrechte overwogen dat van de moeder mag worden verwacht dat zij meer kan werken dan zij op dit moment doet in de week dat de kinderen niet bij haar zijn (28 uur per week) en de rechtbank heeft haar ten onrechte een hogere verdiencapaciteit toegekend. De rechtbank heeft geen, althans onvoldoende, rekening gehouden met haar gezondheidsproblemen. De moeder ondervindt nog steeds gevolgen van een herseninfarct en carpaal tunnelsyndroom. Verder heeft de moeder psychische problemen gekregen als slachtoffer van stalking door haar ex-partner, waarvoor zij EMDR therapie nodig had. Het werkelijke inkomen van de moeder dient als uitgangspunt te worden genomen voor het maken van alimentatieberekeningen. In maart 2023 kon zij nog 16 uur per week werken, maar als gevolg van lichamelijke klachten kon zij april en mei niet meer dan (gemiddeld) 6 uur per week werken. Sinds 30 mei 2023 werkt zij helemaal niet meer, omdat ze is uitgevallen vanwege lichamelijke problemen. De moeder is in goed overleg gestopt bij haar werkgever en zij heeft een vaststellingsovereenkomst gesloten. Haar loon werd nog wel doorbetaald, maar dat was maar het basissalaris. Vanaf 14 september 2023 leeft de moeder van een WW-uitkering die circa € 1.100 netto à € 1.200,- per maand of zelfs lager.
Het klopt dat de moeder nog steeds het volledige kindgebonden budget voor de kinderen ontvangt. Op vragen van het hof heeft de moeder verklaard dat ze niet weet hoeveel dit is, maar dat ze denkt dat het ongeveer € 588,- per maand is.
3.7.2.
De vader is het eens met de beslissingen van de rechtbank op dit onderdeel. Hij verweert zich tegen de verzoeken van de moeder, zoals blijkt uit de stukken en het verhandelde op zitting, samengevat, als volgt.
De moeder doet het voorkomen alsof er vanaf 1 juli 2022 sprake was van een gelijke zorgverdeling, maar dat was toen nog niet zo. De kinderen zijn verzekerd op de zorgpolis van de moeder, zonder volledige dekking voor orthodontie. De moeder werkt nog steeds niet mee aan het inschrijven van de kinderen op de zorgpolis van de vader. Zodoende is zij zelf verantwoordelijk voor de medische kosten, met name de orthodontist, als zij hiervoor onvoldoende verzekerd is. De orthodontist weigerde verder te behandelen omdat de rekening niet was betaald. De kosten op haar bankafschriften waar de moeder naar verwijst, betreffen hoofdzakelijk boodschappen. Hieruit is niet af te leiden dat dit kosten van de kinderen betrof en de vader weerspreekt dit. De moeder betaalde de telefoonabonnementen voor de kinderen en de voetbalcontributie voor [minderjarige 1] tot april 2023. De moeder krijgt echter nog steeds het volledige kindgebonden budget, terwijl de vader al lange tijd alle verblijfsoverstijgende kosten voor zijn rekening neemt. Zelfs als alle kosten die de moeder toeschrijft aan de kinderen, inclusief de uitgaven bij de supermarkt, worden opgeteld, dan levert dit een bedrag van € 5.606,16 op. Dat is nog altijd minder dan het bedrag dat zij aan kindgebonden budget ontving (€ 5.862,-) en nog steeds ontvangt. De moeder is ook nog steeds de aanvrager van de kinderbijslag. Omdat de vader hiertegen bezwaar maakte en er nu sprake is van een co-ouderschap, is het gesplitst en krijgt hij sinds 1 april 2023 ook de helft hiervan.
De moeder geeft op geen enkele wijze aan wat haar belemmert om meer uren per week te werken. Uit de overgelegde bankafschriften blijken diverse contante stortingen op haar bankrekening van ene heer of mevrouw Hekman. De moeder geeft geen verklaring voor de stortingen. De vader gaat er vanuit dat de moeder € 12.350,50 extra aan netto inkomsten heeft gehad.
Het hof overweegt als volgt.
3.7.3.
In hetgeen de ouders over en weer hebben aangevoerd, ziet het hof geen aanleiding om een andere beslissing te nemen dan de rechtbank heeft gedaan. Enerzijds is het hof van oordeel dat voldoende is gebleken dat de moeder om fysieke en psychische redenen inderdaad niet in staat is om méér uren te werken dan zij daadwerkelijk doet/deed. Anderzijds is gebleken dat de moeder – anders dan de rechtbank aannam – steeds het kindgebonden budget ontving (en nog ontvangt) en de vader niet. Daarom acht het hof het niet redelijk om iets aan de nihilstelling van de kinderalimentatie in de periode van 1 juli 2022 tot 8 maart 2023 te veranderen en evenmin om de € 4,28 per maand kinderalimentatie die de vader met ingang van 8 maart 2023 aan de moeder is verschuldigd, te verhogen zoals door de moeder verzocht.
Het hof wijst het hoger beroep van de moeder af voor zover dit betrekking heeft op de kinderalimentatie, met bekrachtiging van de bestreden beschikking op dat punt.
3.8.
Beslist wordt als volgt.

4.De beslissing

Het hof:
in het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening (zaaknummer 200.327.681/02):
wijst het verzoek af;
in het principaal appel en in het incidenteel appel (zaaknummer 200.327.681/01):
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover het de kinderalimentatie betreft;
wijst het beroep van de moeder ter zake de kinderalimentatie af;
verzoekt de raad een onderzoek in te stellen conform hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 3.6.5. is overwogen;
verzoekt de raad tijdig vóór de hierna te noemen pro forma datum rapport en advies uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de advocaten van partijen;
houdt iedere verdere beslissing aan tot
PRO FORMA dinsdag 16 april 2024.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, E.C.M. Dumoulin en A.M van Riemsdijk en is op 16 november 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier