ECLI:NL:GHSHE:2023:3896

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 november 2023
Publicatiedatum
23 november 2023
Zaaknummer
20-000980-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak en veroordeling voor openlijk in vereniging geweld plegen en eenvoudige belediging aan ambtenaren

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, waarbij de verdachte op 30 maart 2023 was vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten, maar wel was veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren voor openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en eenvoudige belediging aan politieambtenaren. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak en veroordeling. Het hof heeft vastgesteld dat het hoger beroep van de verdachte niet-ontvankelijk is voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak, omdat volgens artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering geen hoger beroep openstaat tegen een vrijspraak. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en heeft de verdachte alsnog schuldig bevonden aan de openlijke geweldpleging en de belediging van de politieambtenaren. De bewezenverklaring is gebaseerd op de feiten dat de verdachte op 3 november 2019 in Venlo openlijk geweld heeft gepleegd tegen een slachtoffer en daarbij politieambtenaren heeft beledigd. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 3 jaren en een taakstraf van 130 uren, subsidiair 65 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Het hof heeft ook overwogen dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden, wat heeft geleid tot een milder oordeel over de straf.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000980-23
Uitspraak : 22 november 2023
VERSTEK (ONIP)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 30 maart 2023, in de strafzaak met parketnummer 03-262701-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
blijkens de informatiestaat SKDB-persoon d.d. 3 oktober 2023 in de Basisregistratie Personen (BRP) ingeschreven op het adres te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken ter zake van het aan hem onder 3 tenlastegelegde en ter zake van ‘openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen’ (het onder 1 tenlastegelegde) en ‘eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd’ (het onder 2 tenlastegelegde) veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal bevestigen.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de vrijspraak door de politierechter van het aan de verdachte onder 3 tenlastegelegde. Gelet op het bepaalde in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht.
Al hetgeen hierna wordt overwogen heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, voor zover thans nog aan de orde, tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 3 november 2019 in de gemeente Venlo openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de Parade, in elk geval op of aan een openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] door die [slachtoffer] (meermalen) te slaan en/of te schoppen en/of te trappen;
2.
hij op of omstreeks 3 november 2019 in de gemeente Venlo opzettelijk een (of meer) (politie)ambtena(a)r(en), te weten [verbalisant 2] , brigadier van politie Eenheid Limburg, en/of [verbalisant 1] , aspirant van politie Eenheid Limburg, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, in zijn/haar/hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/haar/hen de woorden toe te voegen: ‘kankerwouten, mietjes en/of mongolen’, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 3 november 2019 in de gemeente Venlo openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de Parade, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] door die [slachtoffer] meermalen te slaan en te schoppen;
2.
hij op 3 november 2019 in de gemeente Venlo opzettelijk politieambtenaren, te weten [verbalisant 2] , brigadier van politie Eenheid Limburg, en [verbalisant 1] , aspirant van politie Eenheid Limburg, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hen de woorden toe te voegen: ‘kankerwouten, mietjes en mongolen’.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Het onder 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan openlijk in vereniging geweld plegen tegen een persoon. Door aldus te handelen heeft de verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffer aangetast en in het algemeen veroorzaakt dergelijk handelen gevoelens van onrust, angst en onveiligheid bij slachtoffers. Dit incident heeft openlijk plaatsgevonden, waardoor personen ongewild getuige (kunnen) zijn geweest van (een deel van) het gepleegde geweld. Ook bij hen kan door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte een gevoel van onrust, angst en onveiligheid zijn ontstaan. Met betrekking tot de belediging van de politieambtenaren merkt het hof op dat dit gedrag van de verdachte getuigt van een gebrek aan respect voor het openbaar gezag. Door de verbalisanten te beledigen heeft de verdachte hen aangetast in hun eer en goede naam. Ambtenaren met een publieke taak moeten – in het belang van de openbare orde en de veiligheid – kunnen functioneren zonder daarbij geconfronteerd te worden met beledigingen.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie, d.d. 19 september 2023, betrekking hebbend op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit niet blijkt dat de verdachte voorafgaande aan het bewezenverklaarde eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke feiten.
Voorts heeft het hof rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die tijdens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep zijn gebleken.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde – waarbij het hof met name ten aanzien van feit 1 ook betrekt dat het slachtoffer lichamelijk letsel heeft opgelopen en dat de verdachte met een kennelijk agressieve attitude de confrontatie met het slachtoffer is blijven opzoeken terwijl het slachtoffer achteruitlopend bleef proberen afstand te nemen van de verdachte en zijn mededader, en zich daarbij niet liet tegenhouden door omstanders – is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een straf als door de advocaat-generaal gevorderd. Alles afwegende is het hof van oordeel dat in beginsel een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 3 jaren en een taakstaf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden is.
Met betrekking tot het procesverloop overweegt het hof het navolgende.
Het hof stelt voorop dat iedere verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn of haar zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 2 jaren nadat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Het hof stelt vast dat in eerste aanleg de redelijke termijn waarbinnen de openbare behandeling van de strafzaak had moeten plaatsvinden, is overschreden, te weten een overschrijding van 1 jaar en bijna 5 maanden. Op 3 november 2019 is de verdachte in verzekering gesteld, zijnde het moment dat hij er mee bekend is geraakt dat tegen hem een strafvervolging zou kunnen worden ingesteld. Het vonnis in eerste aanleg dateert van 3 jaren en bijna 5 maanden later, te weten 30 maart 2023.
Zoals hiervoor overwogen is het hof van oordeel dat zonder schending van de redelijke termijn een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 3 jaren en een taakstaf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden is. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal worden volstaan met het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 3 jaren en een taakstraf voor de duur van 130 uren, subsidiair 65 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63, 141, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
130 (honderddertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
65 (vijfenzestig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. A.J. Henzen, voorzitter,
mr. A.R. Hartmann en mr. W.F. Koolen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. de Leijer, griffier,
en op 22 november 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. A.J. Henzen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.