ECLI:NL:GHSHE:2023:4007

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 november 2023
Publicatiedatum
30 november 2023
Zaaknummer
200.313.004_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van huwelijksgemeenschap en echtscheiding met betrekking tot onroerend goed en inboedel

In deze zaak gaat het om de verdeling van de huwelijksgemeenschap tussen een vrouw en een man na hun echtscheiding. De vrouw, wonende in Tsjechië, heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 12 april 2022, waarin de echtscheiding werd uitgesproken en de verdeling van de gemeenschappelijke goederen werd geregeld. De man heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. De vrouw verzoekt onder andere om de woning aan de [adres 1] in [plaats 2] aan haar toe te delen, terwijl de man verzoekt om de woning aan hem toe te delen. Het hof heeft de feiten vastgesteld en de grieven van beide partijen besproken. Het hof heeft besloten dat de waarde van de woning moet worden getaxeerd door een deskundige, en dat de peildatum voor de waardering de datum van de uitspraak van de rechtbank is, 12 april 2022. Daarnaast zijn er verschillende geschilpunten aan de orde gekomen, zoals de inboedel, een bankrekening in Tsjechië, en een polis bij Reaal. Het hof heeft de grieven van de vrouw en de man besproken en in sommige gevallen de beslissingen van de rechtbank vernietigd. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en de benoeming van een deskundige.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer : 200.313.004/01
zaaknummer rechtbank : C/02/369051 FA RK 20-840
beschikking van de meervoudige kamer van 30 november 2023
inzake
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] , Tsjechië,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J.A.M. Schoenmakers te Breda,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. D.J.D. Kentie te Breda.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Breda) van 12 april 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De vrouw is op 11 juli 2022 in hoger beroep gekomen van genoemde beschikking van 12 april 2022.
2.2.
De man heeft op 11 oktober 2022 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3.
De vrouw heeft op 22 november 2022 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4.
Bij het hof zijn verder de volgende stukken ingekomen:
  • een journaalbericht van de advocaat van de man van 28 september 2023 met producties 36 t/m 39;
  • een journaalbericht van de advocaat van de vrouw van 10 oktober 2023 waarbij hij het hof heeft gevraagd om aanhouding van de mondelinge behandeling, welk verzoek door het hof is afgewezen;
  • de reactie van de advocaat van de man van 10 oktober 2023 op het aanhoudingsverzoek van de advocaat van de vrouw.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft op 11 oktober 2023 plaatsgevonden. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • mr. J.A.M. Schoenmakers namens de vrouw;
  • de man, bijgestaan door mr. D.J.D. Kentie.
2.5.1.
De vrouw is met bericht van verhindering niet verschenen.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
a. Partijen zijn op [huwelijksdatum] 2002 in de algehele wettelijke gemeenschap van goederen gehuwd te [plaats 1] .
Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
  • [kind 1] (hierna: [kind 1] ), op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] ;
  • [kind 2] (hierna: [kind 2] ), op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] .
De man heeft op 19 februari 2020 een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Breda). Daarop is bij beschikking van 22 april 2021 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze beschikking is op 5 augustus 2021 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Partijen woonden tijdens het huwelijk in de echtelijke woning aan de [adres 1] [plaats 2] (hierna: de woning). De man verblijft met de kinderen in de woning.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het volgende beslist:
“gelast, uitvoerbaar bij voorraad, de verdeling van de gemeenschappelijke goederen van partijen op de wijze zoals vermeld in de rechtsoverwegingen 4.7. tot en met 4.30., met dien verstande dat ten aanzien van de verdeling en overdracht van de woning de rechtbank bepaalt dat deze beschikking in plaats treedt van de handtekening van de vrouw met betrekking tot de verkoop en levering van de betreffende woning, indien de vrouw haar medewerking aan de verkoop en levering onthoudt;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.”
4.2.
De
vrouwverzoekt het hof de bestreden beschikking (gedeeltelijk) te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
“- Te bepalen dat de woning aan de [adres 1] [plaats 2] aan de man wordt toebedeeld tegen een waarde van € 386.360,--, met als waardepeildatum de feitelijke verdeling, op voorwaarde dat de woning binnen drie maanden na datum arrest op naam van de man is gesteld onder de voorwaarde dat de man in staat is de vrouw te laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid met betrekking tot de aanwezige hypotheekschuld bij Florius alsmede te bepalen dat de man de helft van de overwaarde, vast te stellen per datum feitelijke verdeling, aan de vrouw dient te voldoen, en subsidiair te bepalen dat partijen gezamenlijk opdracht zullen geven aan [makelaardij] te [plaats 2] aan het [adres 2] tot taxatie van de woning van partijen aan de [adres 1] te [plaats 2] en te bepalen dat de waarde van de woning door deze makelaar wordt vastgesteld per datum feitelijke verdeling, waarna de man in de gelegenheid wordt gesteld de woning over te nemen tegen deze getaxeerde waarde op voorwaarde dat de woning binnen drie maanden na datum arrest op naam van de man is gesteld onder de voorwaarde dat de man in staat is de vrouw te laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid met betrekking tot de aanwezige hypotheekschuld bij Florius alsmede te bepalen dat de man de helft van de overwaarde, vast te stellen per datum feitelijke verdeling, aan de vrouw dient te voldoen,
- Te bepalen dat de inboedelzaken, vermeld op de inboedellijst van de vrouw, aan de vrouw worden toebedeeld met afgifte aan de vrouw en subsidiair de man te veroordelen aan de vrouw te voldoen € 30.000,-- als vervangende waarde van de genoemde inboedel,
- Te bepalen dat de man aan de vrouw dient te voldoen de helft van de totale uitkering van € 13.053,22 betreffende de polis bij Reaal met nummer [polisnummer] ,
- Te bepalen dat terzake de bankrekening in Tsjechië met nummer [bankrekeningnummer] de vrouw niets aan de man is verschuldigd,
- Te bepalen dat de eenmanszaak van de man met de naam [eenmanszaak] aan de man wordt toebedeeld tegen een bedrag van € 100.000,-- en te bepalen dat de man de helft van dit bedrag aan de vrouw dient te voldoen, en subsidiair een deskundige te benoemen die de waarde van de eenmanszaak [eenmanszaak] van de man vaststelt en na vaststelling van de waarde van deze onderneming te bepalen dat de man de helft van de door de deskundige vast te stellen waarde aan de vrouw dient te voldoen,”
4.2.1.
De
manheeft verweer gevoerd. Het hof begrijpt dat hij het hof verzoekt het hoger beroep van de vrouw af te wijzen.
4.3.
De
manverzoekt het hof in incidenteel hoger beroep de bestreden beschikking (gedeeltelijk) te vernietigen, en opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
“I. Te bepalen, dat de echtelijke woning met toebehoren, namelijk in het bijzonder
1.
De eigendom van het woonhuis met ondergrond, erf en verdere aanhorigheden,
plaatselijk bekend [adres 1] [plaats 2] , gemeente
[gemeente] , kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie K nummer 3850,
groot één are en zesendertig centiare (1 a en 36 ca);
2.
De eigendom van de berging/stalling met ondergrond, plaatselijk bekend [adres 1]
te [plaats 2] , gemeente [gemeente]
, sectie K nummer 3912, groot negentien centiare (19 ca)."
worden toebedeeld aan de man tegen een waarde van € 248.000,00 en dat, voor zover de vrouw haar medewerking aan deze toebedeling en levering onthoudt, de beschikking van het hof in de plaats treedt van de handtekening van de vrouw;
II. Te bepalen, dat de onroerende zaken in Tsjechië aan de vrouw worden toebedeeld tegen een waarde van € 375.000,00, althans een door het hof in goede justitie te bepalen waarde;
III. Te bepalen, dat de man hetgeen hij aan de vrouw verschuldigd is uit hoofde van de toebedeling van de diverse zaken van de huwelijksgoederengemeenschap aan hem, mag verrekenen met voornoemde toebedeling van de woningen in Tsjechië aan de vrouw;
IV. Te bepalen, dat de Wet Verevening Pensioenrechten bij Scheiding niet van toepassing zal zijn op partijen.
V. De vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure.”
4.3.1.
De
vrouwheeft verweer gevoerd. Zij verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn incidenteel hoger beroep, dan wel het incidenteel hoger beroep van de man af te wijzen.
4.4.
De
vrouwheeft in principaal hoger beroep acht grieven gericht tegen de bestreden beschikking. De
manheeft in incidenteel hoger beroep zeven grieven gericht tegen de beschikking waarvan beroep. De grieven van partijen zien op de volgende onderwerpen:
- de woning:
  • waardepeildatum (grief 1 en 2 vrouw);
  • termijn levering (grief 1 man);
  • omschrijving (grief 2 man);
  • reële executie ex art. 3:300 BW (grief 8 vrouw, grief 3 man);
  • het appartement in [plaats 3] en de woning in [plaats 4] (Tsjechië) (grief 4 en 5 man);
  • de inboedel (grief 3 vrouw);
  • het saldo op een Tsjechische bankrekening (grief 4 vrouw);
  • de polis bij Reaal met nummer [polisnummer] (grief 5 vrouw);
  • de eenmanszaak van de man (grief 6 vrouw);
  • de waarde van de auto (grief 7 vrouw);
  • de pensioenverevening (grief 6 man);
- de proceskosten (grief 7 man).
4.5.
Het
hofzal hierna de grieven per onderwerp bespreken.

5.De motivering van de beslissing

Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1.
Omdat het verzoekschrift van de man is ingediend na 29 januari 2019 (namelijk op 19 februari 2020), wordt de bevoegdheid van de Nederlandse rechter om van de verzoeken kennis te nemen, bepaald aan de hand van de Verordening (EU) 2016/1103 van de Raad van 24 juni 2016 tot uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels (HuwVermVo). Aangezien de bevoegdheid van de Nederlandse rechter inzake de echtscheiding volgt uit het bepaalde in art. 3 lid 2 Brussel II-bis (beide partijen hebben de Nederlandse nationaliteit) brengt rechtsmacht in de echtscheidingszaak op grond van art. 5 lid 1 HuwVermVo ook rechtsmacht mee met betrekking tot het verdelingsverzoek.
5.2.
De rechtbank heeft Nederlands recht toegepast. Daartegen zijn geen grieven gericht, zodat (zie de conclusie van AG Vlas voor HR 27 april 2012, ECLI:NL:PHR:2012:BV6684) ook het hof Nederlands recht zal toepassen.
De woning
5.3.
De rechtbank heeft over de woning het volgende overwogen (rov. 4.14 t/m 4.16):
“4.14. (...) De vrouw geeft, ondanks meermalen daartoe te zijn verzocht, geen openheid van zaken en onthoudt haar medewerking aan de verdeling van de onroerende zaak in Nederland. Als gezegd zal de rechtbank nu knopen doorhakken om de onverdeeldheid niet langer te laten voortduren. De rechtbank zal de man volgen in zijn standpunt dat de waarde van de echtelijke woning te [plaats 2] kan worden vastgesteld op € 248.000,= op basis van de verkoopprijzen van vergelijkbare woningen in de straat. Zoals vermeld in overweging 4.9. is de peildatum voor de waardering in beginsel de datum waarop de feitelijke verdeling plaatsvindt, tenzij partijen anders overeenkomen of op grond van de redelijkheid en billijkheid een andere datum moet worden aangehouden. In dit geval acht de rechtbank het redelijk en billijk om de peildatum te bepalen op 19 februari 2020, zijnde de datum van indiening van het verzoekschrift. Daarbij is in aanmerking genomen dat de procedure lang heeft geduurd in een tijd van een overspannen woningmarkt. Bovendien heeft de man de uitdrukkelijke wens om de woning over te nemen, zodat de kinderen daar kunnen blijven wonen, waarmee hun belang is gediend.
4.15.
De op de woning rustende hypothecaire lening bij Florius met nummers [leningnummer 1] en [leningnummer 2] , die op 1 januari 2020 € 248.538,82 bedroeg, zal, onder vrijwaring van de vrouw, geheel door de man worden gedragen en afgelost. De toebedeling vindt plaats onder de voorwaarde dat de vrouw zal worden ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid op grond van deze hypotheek.
4.16.
Aldus gelast de rechtbank partijen tot toebedeling van de woning aan de man tegen een waarde van € 248.000,= met als waardepeildatum 19 februari 2020, op voorwaarde dat de woning binnen drie maanden na de datum van inschrijving van deze beschikking op naam van de man is gesteld. De toebedeling vindt plaats zonder nadere verrekening met de vrouw. Deze beschikking treedt op na te melden wijze in de plaats van de medewerking van de vrouw, indien zij haar medewerking onthoudt.”
-
waardepeildatum (grief 1 en 2 vrouw)
5.4.
De grieven 1 en 2 van de
vrouwhouden in dat de rechtbank ten onrechte de woning zonder nadere verrekening met de vrouw heeft toegedeeld aan de man tegen een waarde van € 248.000,--. In de toelichting op haar grieven voert de vrouw aan dat de rechtbank ten onrechte het redelijk en billijk heeft geacht om de peildatum voor de waarde van de woning te bepalen op de datum waarop het verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend (19 februari 2020). De omstandigheid dat de procedure lang heeft geduurd en dat sprake is van een overspannen huizenmarkt, mag de vrouw niet worden aangerekend. De rechtbank had de woning aan de man moeten toedelen tegen de waarde op de datum van die verdeling. Op basis van verkochte woningen in de buurt bedraagt die waarde € 380.360,--. Aan haar komt toe de helft van de overwaarde.
5.5.
De
manheeft verweer gevoerd. Hij is het eens met de beslissing van de rechtbank om de woning aan hem toe te delen zonder nadere verrekening met de vrouw tegen een waarde van € 248.000,--. De rechtbank heeft terecht als waardepeildatum 19 februari 2020 gehanteerd. In augustus 2016 is de vrouw in Tsjechië gaan wonen. Sindsdien betaalt hij alle lasten van de woning. De door de vrouw genoemde waarde per datum verdeling is onjuist. Nadat de rechtbank op 12 april 2022 de beschikking heeft gegeven, heeft hij op 5 juli 2022 de woning laten taxeren. De woning is toen getaxeerd op € 315.000,--. Indien als waardepeildatum de datum van verdeling heeft te gelden, moet van die waarde worden uitgegaan. De door de vrouw genoemde waarde van tenminste € 380.360,-- is veel te hoog.
5.6.
Het
hofoverweegt als volgt.
5.6.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad geldt als peildatum voor de waardering van de tot de huwelijksgemeenschap behorende goederen, in de regel de datum van verdeling. Dit is slechts anders als (i) partijen een andere datum zijn overeengekomen, of (ii) als op grond van de redelijkheid en billijkheid een andere datum moet worden aanvaard (HR 8 februari 2013, LJN BY4279 en HR 22 september 2000 LJN AA7205).
5.6.2.
Gesteld noch gebleken is dat partijen voor de waardering van de woning een andere datum zijn overeengekomen. Het hof ziet evenmin aanleiding om op grond van de redelijkheid en billijkheid van een andere datum dan de datum van verdeling uit te gaan. De enkele omstandigheid dat de vrouw de woning in augustus 2016 heeft verlaten en de man sindsdien alle lasten van de woning voldoet, is, zonder verdere toelichting die ontbreekt, onvoldoende om op basis van de redelijkheid en billijkheid voor de waarde van de woning van een andere datum dan de datum van verdeling uit te gaan.
5.6.3.
De rechtbank heeft woning toegedeeld aan de man. Daartegen zijn geen grieven gericht. Nu de toedeling van de woning aan de man niet in geschil is, dient – gelet op het voorgaande – als peildatum voor waardering van de woning de datum van de uitspraak van de rechtbank te gelden, 12 april 2022. De grieven 1 en 2 van de vrouw slagen mitsdien.
5.6.4.
Omdat partijen het niet eens zijn over de waarde van de woning op de peildatum, zal de woning moeten worden getaxeerd. Het hof zal een deskundige benoemen die de waarde van de woning moet vaststellen op de peildatum 12 april 2022.
Het hof is voornemens als deskundige te benoemen:
mr. [deskundige]
Makelaars- en Assurantiekantoor [Kantoor] B.V.
T [telefoonnummer]
[e-mailadres]
[adres 3]
[adres 3] [plaats 5]
De deskundige dient gemotiveerd en zo nauwkeurig mogelijk antwoord te geven op de vraag wat op de peildatum 12 april 2022 de waarde was van de echtelijke woning aan de [adres 1] [plaats 2] .
5.6.5.
Partijen kunnen zich uitlaten over het voornemen van het hof tot benoeming van de heer mr. [deskundige] als deskundige. Verder kunnen partijen suggesties doen over de aan de deskundige voor te leggen vragen.
5.6.6.
Het hof is gelet op de omstandigheden van dit geding voornemens de kosten van de deskundige, die worden begroot op een bedrag van € 2.541,-- (incl. BTW), voorshands gelijkelijk ten laste van partijen te brengen.
-
termijn levering (grief 1 man)
5.7.
Grief 1 van de
manhoudt in dat de rechtbank in de bestreden beschikking ten onrechte heeft beslist dat de toedeling van de woning aan de man wordt gelast op de voorwaarde dat de woning binnen drie maanden na de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking op naam van de man is gesteld. In de toelichting op zijn grief voert de man aan dat sprake is van een kennelijke fout. Hij kan aan de door de rechtbank gestelde voorwaarde niet voldoen, omdat op de datum van de bestreden beschikking, de echtscheidingsbeschikking al langer dan drie maanden was ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
5.8.
De
vrouwheeft verweer gevoerd. Volgens haar is geen sprake van een kennelijke fout en heeft de rechtbank terecht beslist dat de overgang van de woning aan de man moet plaatsvinden binnen drie maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking.
5.9.
Het
hofoverweegt als volgt.
De grief van de man slaagt. Nu de echtscheidingsbeschikking van partijen al op 5 augustus 2021 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, kan de man niet voldoen aan de door de rechtbank in de bestreden beschikking van 12 april 2022 gestelde voorwaarde om binnen drie maanden na de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking de overgang van de woning aan hem te realiseren. Op dit punt zal het hof de bestreden beschikking dan ook vernietigen.
-
omschrijving (grief 2 man)
5.10.
Met grief 2 voert de
manaan dat de rechtbank bij het toedelen van de woning aan hem de omschrijving van de woning als volgt had moeten weergeven:
“1. De eigendom van het woonhuis met ondergrond, erf en verdere aanhorigheden, plaatselijk bekend [adres 1] [plaats 2] , gemeente [gemeente] ,kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie K nummer 3850, groot één are en zesendertig centiare (1 a en 36 ca);
2. De eigendom van de berging/stalling met ondergrond, plaatselijk bekend [adres 1] te [plaats 2] , gemeente [gemeente] ,kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie K nummer 3912, groot negentien centiare (19 ca).”
Met alleen het vermelden van ‘de woning’ is de rechtbank niet volledig geweest. Het gaat om de woning met garage. De rechtbank had moeten aansluiten bij de omschrijving van de woning zoals die blijkt uit de akte van levering van de woning.
5.11.
De
vrouwheeft verweer gevoerd. Voor toedeling van de woning aan de man is het niet nodig om de door hem voorgestelde omschrijving van de woning op te nemen in de beschikking. Met alleen het opnemen van ‘de woning’ kan worden volstaan. Uit de beschikking van de rechtbank blijkt duidelijk genoeg dat daarmee de echtelijke woning aan de [adres 1] te [plaats 2] wordt bedoeld.
5.12.
Het
hofoverweegt als volgt.
De grief van de man slaagt. Niet in geschil is dat aan de man moet worden toegedeeld de woning inclusief de berging/stalling. Nu de berging en de stalling zich op een ander kadastraal perceel bevinden dan de woning, dienen deze apart aan de man te worden toegedeeld, zodat bij de notaris de woning tezamen met de stalling/berging aan de man geleverd kan worden.
-
reële executie ex art. 3:300 BW (grief 8 vrouw, grief 3 man)
5.13.
De rechtbank heeft het volgende beslist:
“(…) dat ten aanzien van de verdeling en overdracht van de woning de rechtbank bepaalt dat deze beschikking in plaats treedt van de handtekening van de vrouw met betrekking tot de verkoop en levering van de betreffende woning, indien de vrouw haar medewerking aan de verkoop en levering onthoudt;”
5.14.
Hiertegen richt zich grief 8 van de
vrouw. Zij stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft beslist dat de beschikking in de plaats treedt van haar handtekening indien zij geen medewerking verleend aan de overgang van de woning aan de man.
5.15.
De
manweerspreekt de grief van de vrouw. Van de vrouw is geen enkele medewerking te verwachten aan de levering van de woning aan de man. De verstandhouding tussen partijen is zeer slecht en het hebben van contact gaat zeer moeizaam. De rechtbank heeft daarom terecht bepaald dat de beschikking in de plaats treedt van de handtekening van de vrouw indien zij geen medewerking verleent aan de overgang van de woning aan de man.
Met grief 3 voert hij aan dat de rechtbank ten onrechte in het dictum heeft vermeld dat “deze beschikking in plaats treedt van de handtekening van de vrouw met betrekking tot de
verkoop en leveringvan de betreffende woning, indien de vrouw haar medewerking aan de
verkoop en leveringonthoudt”. De rechtbank had in plaats van “de verkoop” moeten vermelden “de toedeling”. Van verkoop van de woning is geen sprake. De woning is immers aan de man toegedeeld.
5.16.
De
vrouwheeft verweer gevoerd. Onder verwijzing naar grief 8 stelt zij dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de beschikking in de plaats treedt van haar handtekening wanneer zij haar medewerking niet verleent aan de overgang van de woning.
5.17.
Het
hofoverweegt als volgt.
De omstandigheid dat de vrouw in Tsjechië woont en de man onweersproken heeft gesteld dat de verstandhouding tussen partijen zeer slecht is en dat het hebben van contact uiterst moeizaam verloopt, betekent dat het hof geen aanleiding ziet om anders te beslissen dan de rechtbank heeft gedaan. Daar komt bij dat de vrouw heeft nagelaten om haar grief nader toe te lichten. De grief van de vrouw faalt mitsdien. De grief van de man daarentegen slaagt. De rechtbank heeft de woning aan de man toegedeeld. Van verkoop van de woning is geen sprake. Duidelijk is dat de rechtbank zich heeft vergist door te bepalen dat de
“beschikking in plaats treedt van de handtekening van de vrouw met betrekking tot de verkoop en levering van de betreffende woning, indien de vrouw haar medewerking aan de verkoop en levering onthoudt”. Het hof zal op dit punt de bestreden beschikking vernietigen en opnieuw rechtdoen op de wijze als door de man is verzocht.
Het appartement in [plaats 3] en de woning in [plaats 4] (Tsjechië) (grief 4 en 5 man)
5.18.
De rechtbank heeft over het appartement in [plaats 3] en de woning in [plaats 4] het volgende overwogen (rov. 4.17):
“Daartegenover staan de onroerende goederen in [plaats 3] en [plaats 4] , Tsjechië , waarvan eveneens geconstateerd moet worden dat de vrouw onvoldoende openheid geeft. Volgens de man hebben deze onroerende goederen tezamen een vergelijkbare waarde als de echtelijke woning. Voor zover beide onroerende goederen nog aanwezig zijn en onderdeel uitmaken van de gemeenschap, zal de rechtbank beslissen dat deze goederen worden toebedeeld aan de vrouw, zonder verdere verrekening met de man. Voor zover beide onroerende goederen nu geen onderdeel meer uitmaken van de gemeenschap, zal de rechtbank beslissen dat de opbrengst van de verkopen zal worden toebedeeld aan de vrouw, zonder verdere verrekening met de man.”
5.19.
Hiertegen richten zich de grieven 4 en 5 van de
man. Hij stelt dat de rechtbank ten onrechte het appartement in [plaats 3] en de woning in [plaats 4] (dan wel de verkoopopbrengst hiervan) heeft toegedeeld aan de vrouw zonder nadere verrekening met de man. Beide onroerende zaken maakten op de peildatum deel uit van de ontbonden huwelijksgemeenschap. In juni 2020 heeft de vrouw het appartement in [plaats 3] verkocht voor € 125.000,-- (pr. 38 en 39 in hoger beroep). Aan de man komt toe de helft hiervan, zijnde een bedrag van € 62.500,--. De waarde van de woning in
[plaats 4]schat de man op ongeveer € 250.000,--, zodat aan hem toekomt een bedrag van € 125.000,--. Als gevolg van de toedeling aan haar van de onroerende zaken in Tsjechië, dient de vrouw in totaal aan de man te voldoen een bedrag van (62.500,-- + 125.000,-- =) € 187.500,--.
5.20.
De
vrouwheeft de grieven weersproken. Zij betwist dat het appartement in [plaats 3] en de woning in [plaats 4] deel uitmaken van de ontbonden huwelijksgemeenschap. Door de man is dit niet aangetoond. Tevens betwist zij de door de man gestelde waarde van beide onroerende zaken. De man heeft niet aangetoond dat het appartement in [plaats 3] is verkocht voor € 125.000,--. Evenmin heeft hij aangetoond dat de waarde van de woning in [plaats 4] € 250.000,-- bedraagt. De woning in [plaats 4] betreft een afgelegen vervallen recreatieobject, dat al jaren niet meer voor bewoning of recreatie toegankelijk is. Het object heeft geen waarde, is onverkoopbaar en dient te worden gesloopt.
5.21.
Het
hofoverweegt als volgt.
5.21.1.
Allereerst is in geschil of het appartement in [plaats 3] en de woning in [plaats 4] tot de te verdelen huwelijksgemeenschap behoren. Als productie 23a en 23b heeft de man bij de rechtbank twee uit het Tsjechisch vertaalde uittreksels van het kadaster in Tsjechië overgelegd waaruit blijkt dat de vrouw op 17 februari 2020 eigenaar was van het appartement in [plaats 3] en van de woning in [plaats 4] . Hiermee heeft de man genoegzaam aangetoond dat op de datum van de indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding, op 19 februari 2020, het appartement in [plaats 3] en de woning in [plaats 4] behoorden tot de omvang van de ontbonden huwelijksgemeenschap, zodat deze onroerende zaken tot de huwelijksgemeenschap behoren en daarom in de verdeling dienen te worden betrokken.
Appartement [plaats 3]
5.21.2.
Blijkens de door de man in hoger beroep als productie 38 en 39 overgelegde stukken heeft de vrouw in juni 2020 het appartement in [plaats 3] verkocht voor € 125.000,--. Voor zover de vrouw ter mondelinge behandeling heeft betoogd dat dit niet uit die stukken kan worden afgeleid omdat de man geen beëdigde vertaling van die stukken heeft bijgevoegd, gaat het hof daaraan voorbij. De door de man gegeven toelichting op deze stukken in samenhang bezien met het eerder door hem in eerste aanleg als productie 23a overgelegde vertaalde uittreksel uit het kadaster van de eigendomsakte van het appartement in [plaats 3] , is voldoende om te kunnen vaststellen dat de vrouw in juni 2020 het appartement in [plaats 3] heeft verkocht voor € 125.000,--. De man heeft recht op de helft hiervan (€ 62.500,--). Aldus zal het hof bepalen.
Woning [plaats 4]
5.21.3.
Over de woning in [plaats 4] overweegt het hof het volgende. De rechtbank heeft de woning in [plaats 4] toegedeeld aan de vrouw. Dit is niet in geschil. De waarde waartegen die toedeling had moeten plaatsvinden is daarentegen wel in geschil. De man heeft een beëdigde vertaling van een kadastrale akte in het geding gebracht (productie 23b in eerste aanleg) waaruit blijkt dat de vrouw eigenaar is van de woning in [plaats 4] . Tevens heeft de man (productie 37 in hoger beroep) foto’s in het geding gebracht van de woning in [plaats 4] en de daarbij behorende grond. De man heeft op basis van deze gegevens de waarde van de woning geschat op € 250.000,--. De vrouw heeft daar niets anders tegenover gesteld dan dat de waarde van de woning in [plaats 4] naar haar mening nihil is. Het had echter op haar weg gelegen haar betwisting dienaangaande te onderbouwen met concrete en verifieerbare bescheiden (vgl. HR 8 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1058). De vrouw heeft dit nagelaten. Zowel in eerste aanleg alsook in hoger beroep heeft zij geen enkele openheid gegeven over de eigendom en de waarde van de onroerende zaken in Tsjechië, terwijl zij daartoe in de gelegenheid moet worden geacht. Dit dient voor haar eigen rekening en risico te komen.
Het hof zal daarom de woning in [plaats 4] toedelen aan de vrouw tegen een waarde van € 250.000,--. De man heeft recht op de helft hiervan (€ 125.000,--).
5.21.4.
De slotsom is dat de grieven 4 en 5 van de man slagen.
De inboedel (grief 3 vrouw)
5.22.
De rechtbank heeft over de inboedel het volgende overwogen (rov. 4.20):
“De rechtbank is niet bekend met de diverse inboedels, noch in [plaats 2] , noch in Tsjechië. De rechtbank zal beslissen dat de goederen van de kinderen die de vrouw in haar bezit heeft worden afgegeven aan de man en dat de goederen die de man nog heeft van de vrouw (te weten nog aanwezige persoonlijke spullen, zoals sieraden) worden afgegeven aan de vrouw. Ten aanzien van de overige inboedelgoederen overweegt de rechtbank dat bij gebruiksgoederen de waarde in het algemeen beperkt is. Nu geen van partijen enig inzicht heeft gegeven in de omvang van de goederen die ieder van zich verder onder zich heeft en evenmin voldoende is gesteld om te kunnen concluderen dat er sprake is van een onder- dan wel overbedeling van een van partijen stelt de rechtbank de verdeling van de
inboedelgoederen als volgt vast. Ieder behoudt de goederen die hij dan wel zij onder zich heeft zonder verdere verrekening.”
5.23.
Hiertegen richt zich grief 3 van de
vrouw. Zij voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft beslist dat ieder zonder verdere verrekening de inboedelgoederen behoudt die hij dan wel zij onder zich heeft. Zij verzoekt het hof primair toedeling en afgifte van de inboedelgoederen als vermeld op de door haar als productie 3 in het geding gebrachte inboedellijst, dan wel subsidiair te bepalen dat de man ter zake van de inboedel aan de vrouw een bedrag dient te voldoen van € 30.000,--, zijnde de helft van de door de vrouw gestelde waarde van de inboedel van € 60.000,--.
5.24.
De
manheeft de grief weersproken. Hij is het eens met de beslissing van de rechtbank. De rechtbank heeft het terecht zo opgelost, aangezien er ook nog inboedels zijn van de woningen in Tsjechië. Er is geen sprake van een kostbare inboedel van de woning in [plaats 2] en de vrouw heeft, toen zij naar Tsjechië verhuisde, haar sieraden, persoonlijke spullen en de meeste kleding meegenomen. Hetgeen zij achtergelaten heeft zijn vooral boeken en nog enkele kledingstukken.
5.25.
Het
hofoverweegt als volgt.
Het hof constateert dat de vrouw in de door haar als productie 3 in hoger beroep in het geding gebrachte lijst slechts een opsomming betreft van inboedelgoederen die zich volgens de vrouw in de voormalige echtelijke woning bevinden. Nu de vrouw niet aanwezig was op de mondelinge behandeling en ook haar advocaat geen helderheid heeft kunnen verschaffen over de door de vrouw voorgestelde verdeling van de inboedelgoederen, is het voor het hof niet duidelijk welke goederen de vrouw toegedeeld wenst te krijgen. Indien de vrouw alle goederen op de lijst toegedeeld wenst te krijgen, heeft ze dat tegenover de gemotiveerde betwisting door de man, onvoldoende toegelicht. Het hof zal daarom het primaire verzoek van de vrouw afwijzen. Ook het subsidiaire verzoek van de vrouw zal worden afgewezen. Tegenover de gemotiveerde betwisting van de man, heeft de vrouw op geen enkele wijze de door haar gestelde waarde van de inboedel onderbouwd. Het had op haar weg gelegen haar stelling dienaangaande te onderbouwen met concrete en verifieerbare bescheiden. Dit heeft zij nagelaten, hetgeen voor haar eigen rekening en risico komt. Grief 3 van de vrouw faalt mitsdien.
Het saldo op een Tsjechische bankrekening (grief 4 vrouw)
5.26.
De rechtbank heeft over het saldo op een Tsjechische bankrekening het volgende overwogen (rov. 4.25):
“De rechtbank acht het op basis van productie 20 aannemelijk dat deze bankrekening op de peildatum in ieder geval nog aanwezig was. Als vermeld in overweging 4.9. is de hoogte van de saldo op 19 februari 2020 bepalend. Het saldo op die datum dient tussen partijen bij helfte worden verdeeld.”
5.27.
Hiertegen richt zich grief 4 van de
vrouw. Zij stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vrouw op de peildatum 19 februari 2020 een Tsjechische bankrekening had met rekeningnummer [bankrekeningnummer] . Zij is niet bekend met die bankrekening. De rechtbank heeft daarom ten onrechte beslist dat het saldo van die rekening tussen partijen bij helfte dient te worden verdeeld.
5.28.
De
manheeft de grief van de vrouw weersproken. Hij is het eens met de beslissing van de rechtbank. De vrouw had op de peildatum een bankrekening in Tsjechië. In de tijd dat de kinderen nog bij de vrouw in Tsjechië woonden, maakte de man naar deze bankrekening zijn maandelijkse bijdrage van € 1.000,-- over. Het bestaan van deze bankrekening blijkt verder nog uit het feit dat de advocaat van de vrouw de man in februari 2020 nog heeft verzocht bedragen over te maken naar de bankrekening van de vrouw in Tsjechië.
5.29.
Het
hofoverweegt als volgt.
Met het overleggen van een kopie van de overboeking van een bedrag van € 1.000,-- van de bankrekening van de eenmanszaak van de man naar een ten name van de vrouw gestelde bankrekening in Tsjechië met rekeningnummer [bankrekeningnummer] (pr. 20 eerste aanleg), heeft de man genoegzaam aangetoond dat de vrouw op de peildatum 19 februari 2020 genoemde bankrekening in Tsjechië had. Dat betekent dat het saldo hiervan op 19 februari 2020 tussen partijen bij helfte dient te worden verdeeld. De grief van de vrouw faalt.
De polis bij Reaal met nummer [polisnummer] (grief 5 vrouw)
5.30.
De rechtbank heeft over de polis bij Reaal met nummer [polisnummer] het volgende overwogen (rov. 4.26):
“De eerste polis betreft de polis bij Reaal met nummer [polisnummer] . Uit productie 9 van de man blijkt dat deze spaarverzekering is ingegaan op 1 september 2005 en dat de verzekerde personen de man en [kind 1] zijn. Uit productie 26 van de man blijkt dat op de einddatum van deze polis (1 september 2020) de totale uitkering € 13.053,22 bedroeg. De rechtbank acht aannemelijk dat het uitgekeerde bedrag ten goede is gekomen en komt aan de kinderen. Een beschikking van de rechtbank op dit punt is niet nodig.”
5.31.
Hiertegen richt zich grief 5 van de
vrouw. Zij stelt dat de rechtbank ten onrechte de polis bij Reaal niet in de verdeling heeft betrokken. Zij betwist dat de polis indertijd is afgesloten voor (studiedoeleinden van) de kinderen. De polis behoorde op de peildatum tot de huwelijksgemeenschap. Zij heeft daarom recht op de helft van het op 1 september 2020 uitgekeerde bedrag van € 13.053,22.
5.32.
De
manheeft verweer gevoerd. Hij is het eens met de beslissing van de rechtbank. De polis is indertijd afgesloten voor [kind 1] zodat zij daarmee later haar studie zou kunnen bekostigen. De waarde van de polis is nooit voor partijen bedoeld geweest. Het door Reaal uitgekeerde bedrag van € 13.053,22 heeft hij overgemaakt naar de bankrekening van [kind 1] .
5.33.
Het
hofoverweegt als volgt.
De man heeft de stelling van de vrouw, dat beide partijen gerechtigd zijn tot de uitgekeerde gelden van de polis bij Reaal met nummer [polisnummer] , onvoldoende gemotiveerd weersproken.
Hij heeft geen enkel feitelijk aanknopingspunt verschaft voor zijn – door de vrouw betwiste – stelling dat de polis is afgesloten voor studiedoeleinden van [kind 1] . Ook anderszins is niet gebleken dat partijen de bedoeling hebben gehad om de gelden van de polis te gebruiken voor de studie van [kind 1] . Derhalve heeft de vrouw recht op de helft van de door Reaal aan de man uitgekeerde gelden van € 13.053,22. Aan haar komt toe een bedrag van € 6.526,61. Grief 5 van de vrouw slaagt.
De eenmanszaak van de man (grief 6 vrouw)
5.34.
De rechtbank heeft over de eenmanszaak van de man het volgende overwogen (rov. 4.29):
“De rechtbank overweegt als volgt. Een eenmanszaak is geen goed dat in de wettelijke gemeenschap van goederen valt en kan als zodanig niet worden verdeeld. Een eenmanszaak heeft geen afgescheiden vermogen. Het ondernemingsvermogen bestaande uit activa en passiva valt in de wettelijke gemeenschap van goederen. De waarde dient te worden beoordeeld naar de stand van zaken op 19 februari 2020, waarbij aansluiting zal worden gezocht bij de jaarrekening over 2019. Ten aanzien van de passiva stelt de rechtbank vast dat het ondernemingsvermogen op 31 december 2019 € 18.824,= bedroeg. De rest van de passiva bestaat uit langlopende en kortlopende schulden en er is geen vermogen. De rechtbank zal de activa en passiva van de onderneming toebedelen aan de man, waarbij de man de helft van € 18.824,= dient te voldoen aan de vrouw.”
5.35.
Hiertegen richt zich grief 6 van de
vrouw. Zij stelt dat de rechtbank voor de waarde van het ondernemingsvermogen van de eenmanszaak van de man op de peildatum 19 februari 2020 ten onrechte aansluiting heeft gezocht bij de jaarrekening over 2019. De activa en passiva zijn hierin onjuist en onvolledig beschreven. Er moet een deskundige worden benoemd om de waarde van de onderneming van de man per peildatum 19 februari 2020 vast te stellen. De vrouw meent dat de waarde van deze onderneming tenminste € 100.000,-- bedraagt, zodat de man aan haar € 50.000,-- dient te voldoen.
5.36.
De
manheeft de grief van de vrouw weersproken. Hij is het eens met de beslissing van de rechtbank. De rechtbank heeft zich bij het vaststellen van het ondernemingsvermogen terecht verlaten op de jaarstukken 2019. De benoeming van een deskundige is niet nodig. Het gaat om een eenvoudige eenmanszaak waarin de man één dag per week werkzaamheden verricht naast zijn werk in loondienst.
5.37.
Het
hofoverweegt als volgt.
De grief van de vrouw treft geen doel. De vrouw heeft onvoldoende concreet gemaakt dat de jaarrekening van 2019 waarbij de rechtbank aansluiting heeft gezocht voor de bepaling van de waarde van het ondernemingsvermogen op de peildatum, is gebaseerd op onjuiste gegevens. Het had op haar weg gelegen haar bezwaren tegen de jaarrekening over 2019 nader te onderbouwen. Dit geldt te meer, nu uit de door de man in eerste aanleg als productie 12 in het geding gebrachte jaarrekening over 2018 sprake is van een nagenoeg vergelijkbaar ondernemingsvermogen als in 2019. Dat zij dat heeft nagelaten komt voor haar eigen rekening en risico. Voor de benoeming van een deskundige, zoals de vrouw heeft verzocht, ziet het hof dan ook geen aanleiding.
De waarde van de auto (grief 7 vrouw)
5.38.
De rechtbank heeft over de waarde van de auto het volgende overwogen (rov. 4.30):
“De auto zal worden toebedeeld aan de man. Uit de als productie 14 overgelegde ANWB koerslijst blijkt dat de waarde van de auto op de peildatum ten hoogste € 15.050,= bedroeg. De schuld in verband met de financiering van de auto bedraagt € 17.583,=. De auto volgt in dit geval de onderneming en zal aldus worden toebedeeld aan de man. Ook dient de man de schuld te dragen. Aangezien de schuld hoger is dan waarde, dient de vrouw de helft van het verschil (€ 2.533:2 =) € 1.266,50 te voldoen aan de man.”
5.39.
Hiertegen richt zich grief 7 van de
vrouw. Zij stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de schuld in verband met de financiering van de auto hoger is dan de waarde van de auto. Zij betwist dat de waarde van de auto op de peildatum € 15.050,-- bedraagt. De door de man als productie 14 overgelegde specificatie van de ANWB koerslijst is niet representatief. Het bouwjaar en de kilometerstand van de auto is niet controleerbaar. Daartoe is onder meer het kentekenbewijs van de auto nodig. Volgens haar is de waarde van de auto op de peildatum gelijk aan de hoogte van de schuld van € 17.583,-- in verband met de financiering van de auto. De rechtbank heeft daarom ten onrechte geoordeeld dat de vrouw ter zake van de auto een bedrag van € 1.266,50 moet voldoen.
5.40.
De
manheeft de grief van de vrouw weersproken. Hij is het eens met de beslissing van de rechtbank. Als productie 33 in hoger beroep legt hij het door de vrouw gevraagde kentekenbewijs van de auto over. Hij gaat ervan uit dat de vrouw op basis daarvan tot dezelfde conclusie komt over de waarde van de auto als de man en de rechtbank.
5.41.
Het
hofoverweegt als volgt.
Tegenover de gemotiveerde stellingname van de man dat de waarde van de auto, een Skoda Octavia Combi uit juli 2017 met kenteken [kenteken] , op de peildatum € 15.050,-- bedroeg (berekend door middel van de ANWB Koerslijst op basis van autogegevens aan de hand van het kenteken, pr. 14 ea), heeft de vrouw onvoldoende aangevoerd voor haar stelling dat de waarde van de auto gelijk is aan de hoogte van de schuld in verband met de financiering van de auto van € 17.583,--. Het had op haar weg gelegen haar stelling dienaangaande te onderbouwen met concrete en verifieerbare bescheiden (bijvoorbeeld uitdraaien van advertenties van een vergelijkbare Skoda Octavia Combi uit 2017 als die van de man). Dit heeft zij nagelaten, hetgeen voor haar eigen rekening en risico komt. De grief van de vrouw faalt mitsdien.
Pensioenverevening (grief 6 man)
5.42.
De rechtbank heeft over de pensioenverevening het volgende overwogen (rov. 4.31):
“De man heeft verzocht om pensioenverevening op grond van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (WVPS) uit te sluiten. De vrouw heeft zich daartegen verweerd. Volgens haar dienen de pensioenen verdeeld te worden conform het wettelijk stelsel van verevening. De rechtbank overweegt dat partijen de toepasselijkheid van de WVPS slechts kunnen uitsluiten indien zij daarover een (schriftelijke) afspraak maken. Gebleken is dat de vrouw niet wenst af te wijken van het in de wet opgenomen uitgangspunt. Dit betekent dat pensioenverevening dient plaats te vinden op grond van artikel 2 van de WVPS. De rechtbank gaat er gelet op het voorgaande van uit dat partijen zullen meewerken aan het invullen van de voor de verevening benodigde papieren, zodat de rechtbank hierover geen nadere beslissing neemt.”
5.43.
Hiertegen richt zich grief 6 van de
man. Hij stelt dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek tot, kortgezegd, het uitsluiten van de toepasselijkheid van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (WVPS) heeft afgewezen. De omstandigheid dat partijen al sinds 2016 niet meer samenleven, alsook de houding van de vrouw in de echtscheidingsprocedure, leiden ertoe dat de toepasselijkheid van de WVPS in strijd is met de redelijkheid en billijkheid.
5.44.
De
vrouwheeft de grief van de man weersproken. Volgens haar heeft de rechtbank terecht het verzoek van de man tot, kortgezegd, buiten toepassing laten van de WVPS afgewezen. Niet is voldaan aan de vereisten als bepaald in art. 2 lid 1 van de WVPS.
5.45.
Het
hofoverweegt als volgt.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (WVPS) van toepassing is op scheidingen, tenzij de echtgenoten de toepasselijkheid ervan hebben uitgesloten bij huwelijkse voorwaarden of bij een geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding (art. 2 lid 1 WVPS). Gesteld noch gebleken is dat partijen de toepasselijkheid van de WVPS hebben uitgesloten op de wijze als hiervoor genoemd en zoals door de wet vereist. Dit betekent dat de door partijen na de huwelijkssluiting en voor de scheiding opgebouwde pensioenaanspraken moeten worden verevend overeenkomstig de WVPS. De grief van de man faalt mitsdien.
Proceskosten (grief 7 man)
5.46.
De
mankomt met zijn grief op tegen de beslissing van de rechtbank de proceskosten te compenseren. Kort samengevat voert hij aan dat de houding van de vrouw in de echtscheidingsprocedure maakt dat zij zowel in eerste aanleg als in hoger beroep moet worden veroordeeld in de proceskosten. De vrouw informeert de rechtbank en het hof bewust onjuist. Door haar weigerachtige houding om openheid van zaken te geven, jaagt zij de man onnodig op kosten.
5.47.
De
vrouwheeft verweer gevoerd. Volgens haar is er geen aanleiding om af te wijken van de in familiezaken gebruikelijke compensatie van de proceskosten.
5.48.
Het
hofoverweegt als volgt.
De grief van de man faalt. In hetgeen de man heeft aangevoerd ziet het hof geen aanleiding om af te wijken van de gebruikelijke compensatie van proceskosten. Hierom laat het hof de compensatie van de proceskosten in eerste aanleg in stand.

6.De slotsom in het principaal en het incidenteel hoger beroep

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof beslissen zoals hierna in het dictum is bepaald.

7.De beslissing

Het hof:
bepaalt dat een deskundige benoemd dient te worden om de waarde van de woning aan de [adres 1] [plaats 2] vast te stellen per peildatum 12 april 2022;
stelt partijen in de gelegenheid zich binnen twee weken na heden – derhalve vóór 15 december 2023 – uit te laten over de persoon van de door het hof voornemens te benoemen deskundige, zijnde mr. [deskundige] voornoemd, en de aan deze deskundige voor te leggen vragen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J. van Laarhoven, P.P.M. van Reijsen en G.M. Goes, en is op 30 november 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.