ECLI:NL:GHSHE:2023:4078

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 december 2023
Publicatiedatum
7 december 2023
Zaaknummer
200.327.447_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling tussen verzoeker en minderjarige

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van [verzoeker] tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 27 februari 2023. De zaak draait om de vaststelling van een omgangsregeling tussen [verzoeker] en de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2008. De rechtbank had eerder het verzoek van [verzoeker] om een omgangsregeling afgewogen en afgewezen, met de overweging dat het belang van [minderjarige] voorop staat.

[verzoeker] heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking te vernietigen en een omgangsregeling vast te stellen, waarbij hij ook vroeg om periodiek een recente foto van [minderjarige] te ontvangen. [verweerster] en [belanghebbende] hebben verweer gevoerd en verzocht om [verzoeker] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken. Tijdens de mondelinge behandeling op 31 oktober 2023 is de minderjarige in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken, wat hij heeft gedaan middels een brief.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en is tot de conclusie gekomen dat het verzoek van [verzoeker] om een omgangsregeling af te dwingen niet in het belang van [minderjarige] is. Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de minderjarige leidend is. Het hof heeft ook geoordeeld dat de informatieregeling, waarbij [verweerster] [verzoeker] op de hoogte houdt van de ontwikkelingen van [minderjarige], niet de verplichting inhoudt om foto's te sturen, gezien de wensen van [minderjarige].

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 7 december 2023
Zaaknummer: 200.327.447/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/345249 / FA RK 19-1681
in de zaak in hoger beroep van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. M.H.A.J. Slaats,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: [verweerster] ,
advocaat: mr. P.A. Schippers.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] .
In deze zaak wordt als belanghebbende aangemerkt:
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [belanghebbende] ,
advocaat: mr. P.A. Schippers.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming, locatie: [locatie] , hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 27 februari 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 mei 2023, heeft [verzoeker] verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende zijn verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen hem en de minderjarige [minderjarige] toe te wijzen en deze zodanig in te richten als het hof juist acht en/of [verweerster] te verplichten om hem periodiek ook een recente foto van [minderjarige] toe te sturen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 9 augustus 2023, hebben [verweerster] en [belanghebbende] verzocht [verzoeker] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken, zijn grieven ongegrond te verklaren en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2023.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • [verzoeker] , bijgestaan door mr. Slaats;
  • [verweerster] en [belanghebbende] , bijgestaan door mr. Schippers;
  • de raad vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad].
2.3.1.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die ter griffie is ingekomen op 27 september 2023. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van die brief zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 14 oktober 2019.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de relatie van [verzoeker] en [verweerster] is op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] geboren: [minderjarige] (hierna: [minderjarige]).
[belanghebbende] heeft op 12 december 2013, met toestemming van [verweerster] , [minderjarige] erkend, waarbij de geslachtsnaam van [minderjarige] is gewijzigd in [belanghebbende] .
[verweerster] en [belanghebbende] oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
[minderjarige] heeft zijn hoofdverblijf bij [verweerster] .
3.2.
Bij vonnis in kort geding van 21 december 2018 van de rechtbank Oost-Brabant heeft de voorzieningenrechter [verzoeker] verboden om gedurende een jaar na betekening van het vonnis op enigerlei wijze, schriftelijk of mondeling, telefonisch of via sms, What's-App of via internet met [minderjarige] in contact te treden, op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per
overtreding met een maximum van € 25.000,00.
3.3.1.
In zijn inleidend verzoek van 2 april 2019 verzocht [verzoeker] de rechtbank, kort gezegd, om uitvoerbaar bij voorraad:
1. te bepalen dat [verweerster] en [belanghebbende] binnen drie maanden na datum beschikking statusvoorlichting zullen verlenen aan [minderjarige] zoals in alinea 10 van zijn
verzoek staat omschreven;
2. een verdeling van zorg- en opvoedingstaken (omgangsregeling) vast te stellen in
die zin dat [minderjarige] bij [verzoeker] zal verblijven gedurende zes zondagen per jaar,
telkens op de eerste zondag van de even maanden (februari, april, juni, augustus,
oktober en december) van 13.00 tot 17.00 uur, waarbij het halen en brengen in
onderling overleg dient te geschieden;
een en ander met ingang van een zodanige datum als de rechtbank in goede justitie zal
bepalen, kosten rechtens.
3.3.2.
Bij tussenbeschikking van 8 november 2019 heeft de rechtbank Oost-Brabant [verzoeker] ontvankelijk verklaard in zijn verzoeken en de raad verzocht een onderzoek in te stellen naar onder meer de statusvoorlichting van [verweerster] en [belanghebbende] aan [minderjarige], naar de vraag of er mogelijkheden zijn om [verzoeker] te introduceren in het leven van [minderjarige] en of omgang tussen [minderjarige] en [verzoeker] mogelijk is. De rechtbank heeft iedere beslissing aangehouden.
3.3.3.
Bij tussenbeschikking van 12 juni 2020 heeft diezelfde rechtbank de behandeling van de zaak pro forma aangehouden met het verzoek aan de advocaten om aan de rechtbank over te leggen het rapport van Stichting [stichting] over het verloop van de statusvoorlichting en te berichten over de verdere voortgang van de procedure.
3.3.4.
Bij tussenbeschikking van 7 maart 2022 heeft de rechtbank de behandeling van de zaak pro forma aangehouden in afwachting van het rapport van Stichting [stichting] over het afrondende traject van de statusvoorlichting en te berichten over de daaruit voortvloeiende afspraken over het contact tussen [minderjarige] en [verzoeker] en de informatieregeling.
3.4.
Bij de bestreden beschikking, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het verzoek van [verzoeker] om een omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] vast te stellen afgewezen. De rechtbank heeft verder bepaald dat [verweerster] [verzoeker] een keer per drie maanden moet informeren over de ontwikkelingen van [minderjarige], met name over de schoolgang en de activiteiten die [minderjarige] onderneemt.
3.5.
[verzoeker] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
[verzoeker] voert, samengevat, aan dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek om een omgangsregeling vast te stellen heeft afgewezen en ten onrechte aan de, aan [verweerster] opgelegde periodieke, informatieregeling geen verplichting heeft gekoppeld om ook een recente foto van [minderjarige] mee te sturen.
[verzoeker] acht het in het belang van [minderjarige] dat er omgang tussen hem en [minderjarige] wordt vastgesteld. Uit de contacten bij Stichting [stichting] is gebleken dat er bij [minderjarige] ruimte is voor contact met [verzoeker] maar ook dat er bij [verweerster] en [belanghebbende] weinig tot geen ruimte is dat toe te laten. [verzoeker] is bang dat hij geen enkele rol meer zal mogen hebben in het leven van [minderjarige].
De rechtbank veronderstelt ten onrechte dat [verweerster] en [belanghebbende] zich in het vrijwillig kader zullen aanmelden bij Stichting [stichting] voor het vervolg op de statusvoorlichting. Zij hebben al laten weten niet mee te zullen werken. Van [verweerster] en [belanghebbende] mag verwacht worden dat zij zich inzetten om het contactherstel van [verzoeker] met [minderjarige] te laten slagen.
[verzoeker] wil blijven volgen hoe het uiterlijk van [minderjarige] zich ontwikkelt. Daarom ontvangt hij graag regelmatig een recente foto van hem. Er zijn geen zwaarwegende belangen die maken dat dit [verzoeker] moet worden onthouden.
3.7.
[verweerster] en [belanghebbende] voeren gemotiveerd verweer. [minderjarige] staat volgens hen
niet open voor enig contact met [verzoeker] . Zij achten het ook niet in het belang van [minderjarige] om dit contact te forceren. [minderjarige] kan, ondanks zijn persoonlijke beperking, goed zijn eigen wil verwoorden. Wanneer het hof een contactregeling zal opleggen dan zal hij zich verzetten.
Bovendien is [minderjarige] bijna 15 jaar. Niet valt in te zien hoe een 15-jarige gedwongen kan worden tot omgang met [verzoeker] wanneer hij daarvoor niet openstaat. [minderjarige] bewaart de kaarten die [verzoeker] stuurt in een doos. Dat [minderjarige] op dit moment geen contact wil, betekent niet dat hij dit nooit meer wil. Hij kan op latere leeftijd meer willen weten over [verzoeker] en alsnog contact willen. [verweerster] en [belanghebbende] zullen dit stimuleren.
Dat zij nu niet mee willen werken aan een vervolgtraject op statusvoorlichting in het vrijwillig kader bij Stichting [stichting] ligt aan de houding van [minderjarige] en de reactie van [verzoeker] op het eindrapport van Stichting [stichting] waarbij [verzoeker] uitdrukkelijk aangaf het tempo van [minderjarige] te laag te vinden. [verzoeker] kan geen geduld opbrengen om mee te werken aan een langdurig traject om contact tussen hem en [minderjarige] geleidelijk tot stand te brengen.
Wat betreft het delen van een recente foto van [minderjarige] merken [verweerster] en [belanghebbende] op dat [minderjarige] zelf heeft aangegeven dat hij niet wil dat er foto’s worden verzonden aan [verzoeker] .
3.8.
De raad benoemt tijdens de mondelinge behandeling dat de statusvoorlichting goed is verlopen. De raad vindt het jammer dat het traject bij Stichting [stichting] geen vervolg heeft gekregen. De raad zag destijds geen contra-indicaties. De opbouw van enige omgangsregeling kan echter niet zonder hulpverlening. Nu dat er niet is, adviseert de raad om geen omgangsregeling vast te leggen.
3.9.
Het hof overweegt als volgt.
Omgangsregeling
3.9.1.
In dit hoger beroep gaat het - kort gezegd - nog om de vraag of er tussen [verzoeker] en [minderjarige] een omgangsregeling kan worden vastgesteld.
3.9.2.
Evident is dat er door alle betrokkenen tijdens de procedure in eerste aanleg - na de statusvoorlichting - onder leiding van Stichting [stichting] pogingen zijn gedaan om te komen tot een onbelast contact tussen [verzoeker] en [minderjarige]. Dit traject heeft enkele jaren in beslag genomen. In het laatste verslag van Stichting [stichting] (medio september 2022) staat dat er mogelijkheden zijn om te komen tot contact tussen [verzoeker] en [minderjarige]. Dit moet echter zorgvuldig gebeuren waarbij het tempo van [minderjarige] leidend is. Hetgeen met zich zou brengen dat dit een langdurig traject zou zijn.
In het verslag staat verder dat [verzoeker] heeft laten weten dat, kort gezegd, wat hem betreft het door Stichting [stichting] beschreven traject te lang zou duren wanneer de omgangsmomenten tussen hem en [minderjarige] om de drie tot vier weken zouden plaatsvinden. [verzoeker] vond het daarom belangrijk dat de rechtbank een beslissing zou nemen omdat hij geen voortgang zag in het traject. De rechtbank heeft vervolgens het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling afgewezen.
Het hof is, evenals de rechtbank en op dezelfde gronden, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, van oordeel dat het verzoek van [verzoeker] om een omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] te bepalen dient te worden afgewezen.
Daaraan voegt het hof nog het volgende toe. Met de raad, betreurt het hof het dat er tijdens het traject bij Stichting [stichting] niet is doorgepakt en het niet is gekomen tot een concrete omgangsregeling tussen [verzoeker] en [minderjarige].
Op dit moment dient het belang van [minderjarige] echter leidend te zijn. [minderjarige] heeft naar het hof aangegeven dat hij goed vindt zoals het nu is. Stichting [stichting] heeft beschreven dat, mede gelet op de persoonlijke problematiek van [minderjarige] (ASS), slechts door het zetten van kleine stappen en met de juiste begeleiding het contact tussen [verweerster] en [minderjarige] kan worden opgebouwd. Wanneer aan het tempo van [minderjarige] voorbij wordt gegaan, kan hij de omgang met [verzoeker] mogelijk als negatief gaan ervaren. Dit betekent dat in het belang van [minderjarige] omgang nu niet dient te worden geforceerd. Bovendien is omgang niet uit te voeren zonder de hulp van een instantie en staan betrokkenen nu niet open voor een dergelijk (langdurig) traject.
Alles overziende acht het hof het daarom in het belang van [minderjarige] om de bestaande situatie te handhaven en geen omgangsregeling te bepalen.
Informatieregeling
3.9.3.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het in belang is van [minderjarige] dat [verweerster] [verzoeker] informeert en regelmatig op de hoogte houdt van en over de ontwikkelingen van [minderjarige]. Het verzoek van [verzoeker] om te bepalen dat dit ook inhoudt dat [verweerster] [verzoeker] een foto van [minderjarige] dient te sturen wijst ook het hof af. Doorslaggevend daarbij is de leeftijd van [minderjarige] en dat hij zelf uitdrukkelijk heeft aangegeven dat hij dit niet wil.
3.10.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Proceskosten
3.11.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie hebben gehad.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van
27 februari 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.D.M. van der Linden, E.M.C. Dumoulin, M.I. Peereboom-van Drunick en is op 7 december 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.