ECLI:NL:GHSHE:2023:4109

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 december 2023
Publicatiedatum
8 december 2023
Zaaknummer
20-001549-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake wapens en Opiumwet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 8 juli 2022. De verdachte is veroordeeld voor het handelen in strijd met de Wet wapens en munitie en de Opiumwet. De politierechter heeft de verdachte, geboren in 1957, een gevangenisstraf van 4 maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest, en heeft de gedeeltelijke herroeping gelast van de voorwaardelijke invrijheidsstelling. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die heeft gevorderd het vonnis van de rechtbank te bevestigen. De verdediging heeft verweren gevoerd met betrekking tot de strafmaat en de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling. Het hof heeft het beroep op de strafmaat verworpen en zich verenigd met de overwegingen van de politierechter, waarbij het hof de strafoplegging als juist heeft beoordeeld.

Wat betreft de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling heeft het hof de argumenten van de verdediging verworpen. Het hof heeft geoordeeld dat de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling in verband met de vervolging van een nieuw strafbaar feit onlosmakelijk verbonden is met de behandeling van dat nieuwe feit. Het hof heeft de vordering tot herroeping toegewezen, maar de beslissing van de politierechter op dit punt vernietigd, omdat deze onvoldoende duidelijkheid gaf over de opgelegde vrijheidsstraffen die niet ten uitvoer zijn gelegd. Het hof heeft de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling toegewezen voor een duur van 364 dagen, en de vordering voor het overige afgewezen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001549-22
Uitspraak : 7 december 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 8 juli 2022, in de strafzaak met parketnummer 03-060686-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1957,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De politierechter heeft verdachte ter zake van:
-feit 1: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
-feit 2: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II; en
-feit 3: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden met aftrek van voorarrest.
Tevens heeft de politierechter de gedeeltelijke herroeping gelast van de voorwaardelijke invrijheidsstelling met een strafrestant van 1784 dagen voor de duur van 364 dagen
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen.
De verdediging heeft verweren gevoerd betreffende de strafmaat en de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de redengeving waarop dit berust onder aanvulling van gronden en met uitzondering van de beslissing op vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling.
Strafmaat
De verdediging heeft – zonder enige nadere onderbouwing – gesteld dat de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf gelijk dient te zijn aan het voorarrest dan wel gematigd dient te worden.
De politierechter heeft de strafoplegging gegrond op de overwegingen neergelegd onder
“6.3. het oordeel van de politierechter”, op pagina 5 van het vonnis.
Het hof heeft geen reden anders te oordelen, neemt deze overwegingen over en maakt deze tot de zijne en is op grond daarvan van oordeel dat de politierechter een juiste straf heeft opgelegd en verwerpt het andersluidende standpunt van de verdediging.
Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidsstelling
De verdediging heeft het in eerste aanleg gevoerde verweer herhaald dat de officier van justitie niet ontvankelijk moet worden verklaard omdat het onderzoek naar de herroeping niet zo spoedig mogelijk is geweest, als bedoeld in artikel 6:6:21, vierde lid, Wetboek van Strafvordering. Subsidiair is aangevoerd dat de vordering niet of niet geheel kan worden toegewezen omdat dit geen redelijk doel meer dient omdat de onderhavige feiten zijn gepleegd tegen het einde van de proeftijd en de pleegdatum alweer enige jaren geleden is.
De politierechter heeft zowel het primaire als subsidiaire verweer verworpen op gronden als neergelegd onder “
9. De vordering tot herroeping v.i.”, pagina 6 e.v. van het vonnis.
Het hof heeft geen reden anders te oordelen dan de politierechter heeft gedaan, neemt deze overwegingen over en maakt deze tot de zijne en verwerpt op grond daarvan het primaire en subsidiaire standpunt van de verdediging.
Het hof vult vorenstaande overwegingen van de politierechter met het navolgende aan.
Gelet op de data van de veroordelingen waarvan de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling is gevorderd is artikel 15i Sr (oud) van toepassing.
Voor zover relevant zijn daarvan de navolgende leden van belang:
Lid 2:
Indien het openbaar ministerie van oordeel is dat de veroordeelde een voorwaarde niet heeft nageleefd en herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling geboden is, dient het onverwijld een daartoe strekkende schriftelijke vordering in bij de rechtbank.
Lid 3:
(..)..Indien de veroordeelde wordt vervolgd wegens een strafbaar feit begaan voor het einde van de proeftijd en de vordering strekt tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling in verband met dat strafbare feit is bevoegd de rechtbank die bevoegd is tot kennisneming van het strafbare feit. De vordering wordt ingediend door het openbaar ministerie dat is belast met de vervolging van het strafbare feit en kan bij gelegenheid van een veroordeling ter zake van dat strafbare feit worden toegewezen.
Lid 5:
In het geval bedoeld in het derde lid, tweede volzin, geschiedt de behandeling van de zaak gelijktijdig met de behandeling van het strafbare feit waarvoor de veroordeelde wordt vervolgd.
Het hof leidt uit vorenstaande samenstel van bepalingen af dat een herroeping van een voorwaardelijke invrijheidsstelling in verband met de vervolging van een strafbaar feit begaan voor het einde van de proeftijd onlosmakelijk is verbonden met de vervolging en de behandeling van dat nieuwe strafbare feit. Een betreffende vordering tot herroeping kan dan ook alleen maar worden ingediend wanneer verdachte voor een nieuw strafbaar feit wordt vervolgd. Dat is in deze zaak – zoals de politierechter op juiste wijze heeft overwogen – het geval geweest. Dat vervolgens de behandeling van die nieuwe strafzaak - al dan niet door toedoen van de verdediging - vertraging oploopt regardeert naar het oordeel van het hof de vordering tot herroeping en de onverwijlde indiening ervan zoals voorgeschreven in lid 2 van artikel 15i Sr (oud) niet.
Dit zou anders zijn geweest wanneer de vordering tot herroeping was gedaan in verband met overtreding van een bijzondere voorwaarde verbonden aan een voorwaardelijke invrijheidstelling. In dat geval ontbreekt het vereiste van een vervolging van een nieuw strafbaar feit en zal de vordering na overtreding van de bijzondere voorwaarde “onverwijld” moeten worden ingediend. Een dergelijk geval deed zich voor in de door de raadsman in zijn pleitnota aangehaalde uitspraak van de rechtbank Rotterdam (ECLI:NL:RBROT:2010:BN:1268). In die zaak ging het om overtreding van een bijzondere voorwaarde (drugs/alcoholverbod en meldingsgebod) waarin pas na 29 dagen een vordering tot herroeping wordt ingediend, hetgeen door de politierechter niet meer als onverwijld werd aangemerkt. Zoals gezegd een dergelijk geval waarbij een bijzondere voorwaarde gekoppeld aan een voorwaardelijke invrijheidsstelling is verbonden doet zich hier niet voor.
Voor wat betreft het subsidiaire standpunt van de verdediging – dat herroeping geen redelijke doel meer dient – overweegt het hof aanvullend dat niet is gebleken van zodanige bijzondere omstandigheden dat de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling zou leiden tot een onbillijkheid van zwaarwegende aard. Het hof betrekt bij dit oordeel nog dat de officier van justitie de oorspronkelijke vordering tot herroeping heeft ingeperkt van de oorspronkelijke 1784 dagen naar 364 dagen.
Samenvattend is het hof van oordeel dat er ten aanzien van de vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidsstelling geen reden is anders te beslissen dan de politierechter heeft gedaan. Desalniettemin zal het hof de beslissing op dat onderdeel vernietigen omdat daarin onvoldoende tot uitdrukking komt welke opgelegde vrijheidsstraffen als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer zijn gelegd.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met uitzondering van de beslissing op de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling en doet in zoverre opnieuw recht.
Wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe en gelast dat het gedeelte van de bij het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 20-02-2008 onder parketnummer 23-006379-05, bij vonnis van de rechtbank Maastricht van 2 december 2008 onder parketnummer 03-704019-07 en bij arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 25 juni 2009 onder parketnummer 20-002655-08 in combinatie met de uitspraak van de Hoge Raad van 18 januari 2011, opgelegde vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd alsnog gedeeltelijk, en wel voor de duur van 364 (driehonderdvierenzestig) dagen, wordt ondergaan.
Wijst de vordering voor het overige af.
Aldus gewezen door:
mr. F. van Es, voorzitter,
mr. J.T.F.M. van Krieken en mr. C.A. van Roosmalen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.H.W. van der Meijs, griffier,
en op 7 december 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. C.A. van Roosmalen is buiten staat dit arrest te ondertekenen.