ECLI:NL:GHSHE:2023:425

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
2 februari 2023
Zaaknummer
20-001204-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en de Wet wapens en munitie

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 31 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was eerder vrijgesproken van enkele feiten, maar het hof heeft de verdachte veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en de Wet wapens en munitie. De verdachte is schuldig bevonden aan het verkopen, afleveren en vervoeren van cocaïne in de periode van 1 juni 2014 tot 6 juni 2015, en aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Het hof heeft de straf verhoogd naar 18 maanden, met 6 maanden voorwaardelijk, vanwege de ernst van de feiten en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het hof heeft ook beslist over het beslag, waarbij bepaalde in beslag genomen voorwerpen verbeurd zijn verklaard en andere aan de verdachte zijn teruggegeven. De uitspraak benadrukt de maatschappelijke gevolgen van drugshandel en het gevaar van het voorhanden hebben van wapens.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001204-18
Uitspraak : 31 januari 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 27 maart 2018, in de strafzaak met parketnummer
02-820367-15 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van hetgeen aan hem onder de feiten 2, 3 en 4 ten laste is gelegd. De rechtbank heeft het onder de feiten 1 en 5 tenlastegelegde bewezenverklaard, deze gekwalificeerd als ‘opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd’ (feit 1) en ‘medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie II en munitie van categorie III’ (feit 5), de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar. Voorts heeft de rechtbank een deel van de inbeslaggenomen goederen verbeurd verklaard en ten aanzien van de overige inbeslaggenomen voorwerpen de teruggave aan de verdachte gelast.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de vrijspraak door de rechtbank van het onder de feiten 2, 3 en 4 tenlastegelegde. Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn hoger beroep voor zover dat zich richt tegen de vrijspraak van het onder de feiten 2, 3 en 4 tenlastegelegde. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met aanvulling van de gronden, en het vonnis zal vernietigen ten aanzien van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar.
Door de raadsman van de verdachte is ten aanzien van het onder feit 1 tenlastegelegde partiële vrijspraak bepleit omdat overtuigend bewijs voor het dealen gedurende een langere periode dan drie maanden ontbreekt en is vrijspraak bepleit van het onder feit 5 tenlastegelegde. Daarnaast is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het bestreden vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis – voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen – vernietigen en opnieuw rechtdoen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover aan het hof onderworpen – tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2014 tot 6 juni 2015 te Goes en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, (telkens) (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
5.
hij op of omstreeks 6 juni 2015 te Rilland, gemeente Reimerswaal, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een wapen van categorie II, onder 4, te weten een vuurwapen met het uiterlijk van een rechthoekig blokje met sleutelring in de vorm van een sleutelhanger, en/of munitie van categorie III, te weten 6 randvuur kogelpatronen en/of 11 centraalvuur eenheidspatronen, in elk geval een hoeveelheid patronen, voorhanden heeft gehad.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 en feit 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 1 juni 2014 tot 6 juni 2015 in Nederland, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en vervoerd, (telkens) (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
5.
hij op 6 juni 2015 te Rilland, gemeente Reimerswaal, tezamen en in vereniging met een ander een wapen van categorie II, onder 4, te weten een vuurwapen met het uiterlijk van een rechthoekig blokje met sleutelring in de vorm van een sleutelhanger, en munitie van categorie III, te weten 6 randvuur kogelpatronen en 11 centraalvuur eenheidspatronen, voorhanden heeft gehad;
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Feit 1
Door de raadsman van de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep – op gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – partiële vrijspraak bepleit van de onder feit 1 tenlastegelegde periode, met dien verstande dat volgens de verdediging uitsluitend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan in de periode waarin zijn telefoons zijn getapt, te weten de periode van 18 maart 2015 tot en met 6 juni 2015.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat het klopt dat hij cocaïne heeft verkocht, afgeleverd en vervoerd, maar hij dit uitsluitend heeft gedaan in de periode van maart/april 2015 tot zijn aanhouding op 6 juni 2015. Een en ander moet gezien worden als een soort vriendendienst. De andersluidende verklaringen van afnemers zijn onbetrouwbaar.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Naar aanleiding van door de politie afgeluisterde telefoongesprekken van de verdachte in het onderzoek Spalt zijn een aantal personen door de politie verhoord, waaronder de heer [getuige 1] . [getuige 1] heeft bij gelegenheid van zijn verhoor door de politie d.d. 5 juni 2015 verklaard dat hij in een periode van een jaar tot anderhalf jaar 40 tot 50 keer heeft afgesproken met een persoon die hij kent als [alias verdachte] , die als bijnaam ook wel [alias verdachte] of [alias verdachte] heeft. Tijdens het politieverhoor is deze getuige een foto van de verdachte getoond, waarvan de getuige heeft gezegd dat de persoon die daarop staat afgebeeld [alias verdachte] is en dat het hem opgevallen is dat hij een litteken tussen zijn wenkbrauwen heeft. [getuige 1] heeft daarnaast verklaard dat hij maar voor één ding contact had met [alias verdachte] , namelijk voor het kopen van cocaïne. Op de dag van zijn verhoor, 5 juni 2015, heeft hij ook nog cocaïne gekocht van [alias verdachte] .
Bij gelegenheid van zijn verhoor als getuige door de rechter-commissaris d.d. 29 juli 2016, heeft [getuige 1] verklaard dat hij bij zijn verhoor door de politie naar waarheid heeft verklaard, dat het klopt dat hij drugs van de verdachte heeft gekocht en dat het cocaïne was. Desgevraagd heeft [getuige 1] verklaard dat het kan kloppen dat hij 40 tot 50 keer van de verdachte heeft gekocht, en dat hij denkt gedurende een periode van een jaar bij de verdachte te hebben gekocht.
Ook [getuige 2] is door de politie als verdachte in het onderzoek Spalt gehoord. [getuige 2] heeft bij gelegenheid van zijn verhoren op 26 en 27 juni 2015 verklaard dat hij sinds de tweede helft van 2014 als gebruiker drugs heeft gekocht bij [alias verdachte] . De politie heeft [getuige 2] een foto van de verdachte laten zien, waarvan [getuige 2] zegt dat dit [alias verdachte] is.
[getuige 3] heeft bij gelegenheid van zijn verhoor door de politie d.d. 3 juli 2015 verklaard dat hij in een periode van een jaar 10 of 20 keer cocaïne heeft gekocht van een persoon die hij kent als [alias verdachte] . Wanneer aan hem een foto van de verdachte wordt getoond, herkent hij hem als [alias verdachte] . Bij zijn verhoor als getuige door de rechter-commissaris d.d. 3 augustus 2016 heeft [getuige 3] verklaard dat hij bij de politie naar waarheid heeft verklaard. De persoon die hij op de door de politie aan hem getoonde foto herkende, noemt hij [alias verdachte] of [alias verdachte] . Hij heeft gedurende een periode van een jaar meerdere keren cocaïne bij hem gekocht.
De heer [getuige 4] heeft ten overstaan van de politie op 20 juni 2015 verklaard dat hij ten tijde van het wereldkampioenschap voetbal in Brazilië – dat plaatsvond in juni 2014 – al cocaïne kocht bij [alias verdachte] . Het laatste jaar kocht hij ongeveer 2 gram cocaïne per week bij [alias verdachte] , met uitschieters naar boven en naar beneden. Door de politie is een foto van de verdachte getoond, waarvan de getuige verklaart dat hij de man herkent als zijnde [alias verdachte] uit [plaats] .
Tot slot heeft [getuige 5] bij gelegenheid van zijn verhoor door de politie d.d. 2 juli 2015 verklaard dat hij in juni of juli 2014 cocaïne heeft gekocht van [alias verdachte] . [getuige 5] heeft bij zijn verhoor als getuige door de rechter-commissaris d.d. 3 augustus 2016 verklaard dat hij bij de politie naar waarheid heeft verklaard en dat hij één keer cocaïne heeft gekocht van [alias verdachte] . Getuige [getuige 5] heeft tijdens het politieverhoor verdachte herkend op een foto die door de politie werd getoond.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat zijn bijnaam [alias verdachte] is en heeft dit ter terechtzitting in hoger beroep nogmaals bevestigd. Voorts heeft de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat met ‘ [alias verdachte] ’ op [plaats] wordt gedoeld en dat hij daarmee wordt bedoeld, niet zijn tweelingbroer.
De in het dossier opgenomen verklaringen van de afnemers van de drugs ondersteunen elkaar in de kern onderling. Het hof acht de verklaringen betrouwbaar. Het enkele feit dat het gebruikers betreft maakt niet dat reeds om die reden de verklaringen onbetrouwbaar moeten worden geacht.
Tegen de achtergrond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien met de overige gebezigde bewijsmiddelen, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich gedurende de tenlastegelegde periode van 1 juni 2014 tot 6 juni 2015 schuldig heeft gemaakt aan het verkopen, afleveren en vervoeren van cocaïne.
Feit 5
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat het wapen en de munitie zouden toebehoren aan [betrokkene 1] , die deze, nadat hij werkzaamheden in de tuin van de verdachte had verricht, in een plastic tas heeft achtergelaten in de woning van de verdachte. Verdachte heeft verder niet in de plastic tas gekeken en heeft de tas op de kast gelegd. Hij wist niet dat in de tas het schietblokje en verschillende patronen zaten.
Het hof acht de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig en schuift deze dan ook terzijde. Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] d.d. 8 juni 2015 volgt immers dat hij op de eettafel in de woonkamer, naast een plastic zakje, een .22 patroon zag liggen. In het plastic zakje zat ook een .22 patroon en een metalen blok, met het uiterlijk van een garagedeuropener/sleutelhanger en twee knoppen erop. Verbalisant [verbalisant 1] herkende het blok als een mogelijk vuurwapen.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] d.d. 6 juni 2015 blijkt dat het plastic zakje waarin het metalen blok en de munitie zat, een boterhamzakje betreft. De verdachte heeft geen verklaring kunnen geven waarom dit boterhamzakje nog wel op de eettafel lag en niet, zoals hiervoor aangegeven, net zoals de tas op de kast.
Op grond van het bovenstaande, alsmede gelet op de inhoud van de overige bewijsmiddelen, concludeert het hof dat de verdachte tezamen met zijn vriendin [betrokkene 2] enige bewustheid moet hebben gehad van de aanwezigheid van het schietblokje en de munitie in de woning en acht het hof aldus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte deze, samen met zijn vriendin, voorhanden heeft gehad. Het hof neemt daarbij in het bijzonder in aanmerking dat het schietblokje en (een deel van de) munitie in een boterhamzakje op de eettafel in de woonkamer van de woning van de verdachte en [betrokkene 2] lagen, en er naast de verdachte, [betrokkene 2] en de kinderen, geen andere personen toegang tot de woning hadden.
Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Door de raadsman van de verdachte is bij wijze van voorwaardelijk verzoek, indien het hof tot een bewezenverklaring van het onder feit 5 tenlastegelegde zou komen, verzocht om [betrokkene 1] als getuige te (doen) laten horen. Dit verzoek wordt door het hof afgewezen, nu de verklaring van de verdachte dat het wapen en de munitie door [betrokkene 1] in een plastic tas in de woning van de verdachte zijn achtergelaten wordt weerlegd door de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen en derhalve feitelijke grondslag mist.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de overige gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 5 tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde van het onder feit 1 tenlastegelegde wordt als volgt gekwalificeerd:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het bewezenverklaarde van het onder feit 5 tenlastegelegde wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplegen vanhandelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie II en munitie van categorie III.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich gedurende een periode van 12 maanden schuldig heeft gemaakt aan het verkopen, afleveren en vervoeren van cocaïne. De handel in harddrugs veroorzaakt allerlei maatschappelijk ongewenste effecten en het gebruik van verdovende middelen is schadelijk voor de gezondheid van de gebruikers. Bovendien bekostigen gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan de samenleving. De verdachte
heeft zich daar geen rekenschap van gegeven en heeft kennelijk slechts gehandeld met het oog op eigen financieel gewin.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het tezamen en in vereniging met een ander voorhanden hebben van een heimelijk wapen, 6 randvuur kogelpatronen en 11 centraalvuur eenheidspatronen. Het wapen en de munitie lagen openlijk op tafel in de woonkamer van de woning van de verdachte en diens toenmalige vriendin. Verdachte heeft daarmee een gevaarlijke sfeer gecreëerd aangezien in de woning van zijn vriendin ook een minderjarig kind verbleef. Het onbevoegd voorhanden hebben van een wapen en munitie is bovendien maatschappelijk onaanvaardbaar vanwege de grote dreiging die daarvan uitgaat voor anderen. Een dergelijk wapen kan gebruikt worden voor allerlei (levens)bedreigende activiteiten. Het voorhanden hebben daarvan vormt een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Het hof rekent het de verdachte dan ook ernstig aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 18 november 2022, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij in Nederland niet eerder onherroepelijk voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld, maar hij in 2014 in België is veroordeeld ter zake van ‘vervaardiging of productie van verdovende middelen die niet louter voor persoonlijk gebruik bestemd zijn’. Uit voornoemd uittreksel volgt tevens dat het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte in dit verband verklaard dat hij een eigen aannemersbedrijf heeft, drie kinderen heeft en samenwoont met zijn vriendin, die in verwachting is van zijn vierde kind.
Naar het oordeel van het hof kan in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, het justitiële verleden van de verdachte en in verband met een juiste normhandhaving niet worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die de onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Bij de beslissing over de hoogte van de op te leggen straf heeft het hof aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als indicatie voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid. Deze oriëntatiepunten gaan bij het verkopen/afleveren van gebruikershoeveelheden harddrugs gedurende een periode van 6 tot 12 maanden – zoals onder feit 1 bewezen is verklaard – uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden. Bij het voorhanden hebben van een geheim vuurwapen gelijkend op een ander voorwerp dan een wapen, zoals onder feit 5 bewezen is verklaard, gaan de oriëntatiepunten uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden.
Het hof acht, gelet op het gegeven dat ten aanzien van het onder feit 1 bewezenverklaarde sprake is van recidive en de verdachte voorts munitie voorhanden heeft gehad, waarbij de combinatie van beide bewezenverklaarde feiten strafverzwarend is, het uitgangspunt van een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest passend en geboden. In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ouderdom van de bewezenverklaarde feiten ziet het hof aanleiding om een deel van die gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen.
Alles afwegende acht het hof in beginsel oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak evenwel nog het volgende.
Het hof stelt vast dat de verdachte in deze zaak op 6 juni 2015 in verzekering is gesteld. Nadat hij was gedagvaard voor de rechtbank en de zaak in eerste aanleg was behandeld, heeft de rechtbank op 27 maart 2018 vonnis gewezen. Vervolgens is namens de verdachte op 9 april 2018 hoger beroep ingesteld. Het hof doet bij arrest van heden – 31 januari 2023 – einduitspraak. Het tijdsverloop tussen het aanvangsmoment van de ‘criminal charge’ als bedoeld in artikel 6 van het EVRM en het wijzen van vonnis door de rechtbank bedraagt derhalve 2 jaren en bijna 10 maanden. Het tijdsverloop tussen het instellen van hoger beroep en het wijzen van eindarrest bedraagt op basis van het voormelde 4 jaren en bijna 10 maanden.
Bij de beoordeling of de redelijke termijn is overschreden kunnen bijzondere omstandigheden een rol spelen, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. In dit verband is van belang dat in eerste aanleg op verzoek van de verdediging getuigen zijn gehoord, en in hoger beroep bij appelschriftuur, en op een later moment aanvullend, onderzoekswensen zijn ingediend door de verdediging, die ertoe hebben geleid dat op 26 juli 2022 W [deskundige] als deskundige is gehoord door de raadsheer-commissaris. Het hof is evenwel van oordeel dat deze omstandigheden niet het gehele tijdsverloop, althans de overschrijding van de redelijke termijn, kunnen en mogen verklaren. Van andere bijzondere omstandigheden die nopen tot een andersluidend oordeel is het hof niet gebleken.
Op grond van het voorgaande stelt het hof vast dat einduitspraak zal worden gedaan na het verstrijken van twee jaren. Daarmee is de redelijke termijn in eerste aanleg met bijna tien maanden en in hoger beroep met twee jaren en bijna tien maanden overschreden. Zoals hiervoor overwogen zou zonder schending van de redelijke termijn een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren passend zijn geweest.
Nu de redelijke termijn is geschonden, zal het hof van de op te leggen gevangenisstraf van 18 maanden geen 4 maanden maar 6 maanden voorwaardelijk opleggen.
Met de oplegging van deze voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. Het hof komt tot een hogere strafoplegging dan de door de rechtbank is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd, nu het hof van oordeel is dat de ernst van het bewezenverklaarde onvoldoende tot uitdrukking komt in de door de rechtbank opgelegde en de door de advocaat-generaal gevorderde straf.
Beslag
Bij gelegenheid van het vooronderzoek zijn onder de verdachte drie weegschalen, een Lyca simkaart, een mobiele telefoon van het merk Nokia en 16 bankbescheiden in beslag genomen.
Het hof is van oordeel dat de onder verdachte inbeslaggenomen weegschalen, simkaart en mobiele telefoon dienen te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat het bewezenverklaarde feit met behulp van die aan verdachte toebehorende voorwerpen is begaan. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Ten aanzien van de 16 bankbescheiden zal het hof de teruggave aan de verdachte gelasten,
nu naar het oordeel van het hof het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave daarvan.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, en de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de vrijspraakbeslissing ter zake van het onder de feiten 2, 3 en 4 tenlastegelegde;
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder feit 1 en feit 5 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • 1 zwarte weegschaal in hoes (G1364716);
  • 1 keukenweegschaal tot 1 kg (G1361850);
  • 1 keukenweegschaal tot 5 kg (G1361860);
  • 1 Lyca simkaart (G1362539);
  • 1 mobiele telefoon, Nokia 6021 (G1362456)
gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
16 bankbescheiden (G1362132);
heft op het tegen de verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis, welk bevel eerder reeds is geschorst.
Aldus gewezen door:
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo en mr. S. Taalman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. van Kaathoven, griffier,
en op 31 januari 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.