ECLI:NL:GHSHE:2023:4259

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
200.317.803_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling en verwijzing naar BOR 3-traject in hoger beroep

In deze zaak, die zich richt op de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige dochter, heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 december 2023 een tussenuitspraak gedaan. De vader, die in hoger beroep is gegaan, heeft een positieve ontwikkeling doorgemaakt, waaronder het stoppen met drugsgebruik en het verkrijgen van een fulltime baan. De moeder daarentegen heeft ernstige zorgen over de omgang, gezien het verleden met de vader en de impact daarvan op hun dochter, die lijdt aan een KDM3B mutatie. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om een begeleide omgangsregeling op te starten via een BOR 3-traject, waarbij professionele begeleiding noodzakelijk is. Het hof heeft besloten om de zaak aan te houden tot 21 augustus 2024, in afwachting van de resultaten van het BOR 3-traject en een aanvullend rapport van de Raad. De ouders zijn verplicht om zich aan te melden bij de zorgaanbieder voor het BOR 3-traject, waarbij de invulling van het traject aan de zorgaanbieder wordt overgelaten. Het hof benadrukt dat het belang van de minderjarige voorop staat en dat de Raad zal blijven monitoren of de omgang in het belang van het kind is.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 21 december 2023
Zaaknummer: 200.317.803/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/284080 / FA RK 20-3937
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats ] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.G. van Ek,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats ] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.G.W. Hendriks.
Deze zaak gaat over de minderjarige
[minderjarige] (hierna te noemen:[minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

5.De beschikking van 30 maart 2023

Bij die beschikking heeft het hof de raad verzocht om een aanvullend onderzoek in te stellen, conform hetgeen het hof onder rechtsoverweging 3.9. van die beschikking heeft overwogen.
Het hof heeft iedere verdere beslissing aangehouden tot 30 juni 2023 pro forma.

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 november 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Van Ek;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Hendriks;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
6.2.
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van:
- het rapport van de raad d.d. 10 juli 2023;
- het V6-formulier met bijlagen, ingediend door de advocaat van de moeder op 25 juli 2023;
- het V8-formulier, ingediend door de advocaat van de vader op 27 juli 2023.

7.De verdere beoordeling

7.1.
De raad heeft in het rapport van 10 juli 2023 – samengevat – het navolgende geconcludeerd en geadviseerd.
Bij [minderjarige] is recent de KDM3B mutatie vastgesteld. Deze aandoening gaat gepaard met lichamelijke aandoeningen, gedragsproblemen en verstandelijke beperkingen. Inmiddels is vastgesteld dat er bij [minderjarige] geen signalen aanwezig zijn die zouden kunnen wijzen op opgelopen trauma’s. Het gedrag van [minderjarige] en haar lichamelijke en geestelijke aandoeningen lijken passend voor kinderen met een KDM3B mutatie. Hoewel [minderjarige] makkelijk is in het aangaan van contact, lijkt zij door haar aandoening op bepaalde gebieden kwetsbaarder te zijn. Voor [minderjarige] zijn vooral duidelijkheid, voorspelbaarheid en structuur belangrijk om zich veilig te kunnen voelen. Vooralsnog lijkt het op dit moment redelijk goed te gaan met [minderjarige] . [minderjarige] is zelf echter niet in staat om de voorwaarden te creëren, die zij nodig heeft om bijvoorbeeld de omgang met de vader aan te gaan.
De vader heeft in het afgelopen jaar een positieve ontwikkeling doorgemaakt. Hij gebruikt geen drugs meer en hij heeft geleerd om beter met zijn angsten en emoties om te gaan. Hij kan nu omgaan met spanningen en hij blijft ook rustig als de spanningen oplopen. Er is wel toezicht en begeleiding van de vader noodzakelijk bij een eventuele omgang met [minderjarige] , totdat duidelijk is dat deze veranderingen blijvend zijn en de vader in staat is om deze veranderingen ook zonder begeleiding vast te kunnen houden.
Het is zorgelijk dat de moeder de vader niet in het leven van [minderjarige] betrekt en haar partner de rol van vader laat innemen. [minderjarige] heeft hierdoor geen actieve herinnering aan de vader. De moeder heeft veel moeite met een eventuele omgangsregeling omdat zij vanuit haar eigen verleden en ervaringen met de vader kampt met trauma’s. De moeder heeft ondersteuning nodig wanneer een omgangsregeling zou gaan starten, omdat zij zo’n grote weerstand/angst heeft dat dit ook voor [minderjarige] merkbaar zal zijn.
De raad concludeert dat er mogelijkheden zijn voor het opstarten van omgang tussen de vader en [minderjarige] , maar hierbij is wel professionele begeleiding (BOR 3) nodig. Door de moeder moet worden gestart met het herintroduceren van de vader in het leven van [minderjarige] . Het is vervolgens aan de instantie die de BOR 3 uitvoert om te bepalen hoe de begeleide omgangsregeling vorm moet worden gegeven. Deze instantie dient ook te beoordelen in hoeverre de vader in staat is om zich aan de gemaakte afspraken te houden, aan te sluiten bij [minderjarige] en de rust en structuur te bieden die voor [minderjarige] belangrijk is. Daarnaast zal er zicht moeten komen op hoe [minderjarige] de omgangscontacten beleeft en of zij deze contacten aankan. De onafhankelijke instantie zal ook samen met de ouders moeten bekijken in hoeverre het voortzetten van de omgang haalbaar zal zijn wanneer [minderjarige] signalen afgeeft, die doen vermoeden dat zij door de omgang wordt overbelast of overvraagd.
De raad adviseert het hof om te bepalen dat de omgang tussen [minderjarige] en de vader, tot daarover nader wordt beslist, zal plaatsvinden via een BOR 3-traject onder de therapeutische begeleiding – waarbij de professional de regie over de omgang heeft – en de behandeling van de zaak aan te houden voor de duur van ten hoogste acht maanden.
7.2.
Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld om zowel schriftelijk als op de voortgezette mondelinge behandeling in hoger beroep op het rapport van de raad te reageren.
7.3.
De moeder heeft bij genoemd V6-formulier met bijlagen d.d. 25 juli 2023, zoals aangevuld tijdens de voortgezette mondelinge behandeling in hoger beroep – samengevat – het volgende aangevoerd.
De moeder kan zich niet met het advies van de raad verenigen. Zij en [minderjarige] hebben
– vanwege het gedrag van de vader – een belast verleden, waarvan zij nog iedere dag last ondervinden. De stukken waarnaar de moeder in het kader van het onderzoek door de raad heeft verwezen zijn niet, dan wel onvoldoende, door de raad bij het onderzoek en het advies meegenomen. Het gaat dan bijvoorbeeld om rapportages van [instantie 1] gezinsbehandeling, de gemeente en Koraal. Daarbij is de ernst van het herhaalde (wan)gedrag van de vader in het verleden, en het effect hiervan op de moeder en [minderjarige] , door de raad miskend. Het gerechtshof heeft in de door de moeder gestarte artikel 12 Sv-procedure de vervolging van de vader bevolen in verband met mishandeling van de vader jegens de moeder.
Ook de situatie van [minderjarige] is door de raad niet juist belicht. De kindeigen problematiek van [minderjarige] is zeer ernstig en zal niet veranderen. De moeder heeft de nodige hulp voor zichzelf en voor [minderjarige] gezocht; zij verwijst naar de bevindingen van de hulpverlenende instanties. De traumabehandeling van de moeder kan binnen [instantie 2] niet worden opgestart, tenzij alle rechtszaken zijn afgerond en de vader niet langer in het leven van de moeder betrokken is. De moeder heeft er alles aan gedaan om hulp voor zichzelf te krijgen. Zij tracht alle adviezen van de hulpverlening voor [minderjarige] op te pakken, maar zij heeft daarvoor onvoldoende rust omdat zij haar eigen trauma’s niet heeft kunnen verwerken. Binnen het gezin is een basisrust nodig voordat er concreet aan doelen kan worden gewerkt. Deze basisrust zal er niet komen wanneer het advies van de raad door het hof wordt gevolgd.
De door de raad gestelde verandering van de vader wordt niet nader onderbouwd en wordt door de moeder ontkend. Ook een andere ex-partner van de vader ontvangt op dit moment nog steeds bedreigingen, terwijl deze relatie al twaalf jaar geleden is beëindigd. De moeder verwacht dat dat bij haar niet anders zal zijn. Bovendien is de vader onvoorspelbaar in zijn gedrag waardoor de moeder vreest dat hij explosief en agressief richting [minderjarige] zal reageren. Begeleide omgang kan niet voorkomen dat de vader opeens gaat schreeuwen of ergens tegenaan trapt. Het is niet verantwoord om [minderjarige] hieraan bloot te stellen. De moeder vreest voor een escalatie van haar problematiek en die van [minderjarige] , ook wanneer de omgang in een BOR 3-traject zal plaatsvinden. [minderjarige] heeft – behoudens een toevallige ontmoeting in maart 2021 – sinds juni 2020 geen omgang meer met de vader gehad. Het is daarom onduidelijk welk effect een BOR 3-traject op de moeder en [minderjarige] zal hebben; er zal dan sprake zijn van een experiment wat geen recht doet aan de complexe situatie.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de raad weliswaar zijn advies genuanceerd, maar de moeder heeft nog steeds geen vertrouwen in een BOR 3-traject. De moeder vindt het nogal wat dat zij de vader bij [minderjarige] moet introduceren, zeker omdat zij op dit moment geen hulpverlening voor zichzelf heeft. Ook is het de vraag of de ontwikkeling van [minderjarige] en de door haar gemaakte stappen, door een BOR 3-traject niet teniet zullen worden gedaan.
7.4.
De vader heeft bij genoemd V8-formulier met bijlagen d.d. 27 juli 2023, zoals aangevuld tijdens de voortgezette mondelinge behandeling in hoger beroep – samengevat – het volgende aangevoerd.
De vader is akkoord met de inhoud van het raadsrapport. Hij heeft een positieve ontwikkeling doorgemaakt, die wordt bevestigd door de informanten in het raadsrapport. De vader heeft niet langer een uitkering krachtens de Participatiewet, hij heeft een fulltime baan en het toezicht van de Reclassering is beëindigd. De vader heeft zijn taakstraf naar behoren uitgevoerd. Het hof heel weliswaar in de artikel 12 Sv-procedure de vervolging van de vader bevolen, maar die vervolging is nog niet aangevangen en dat wil ook nog niet zeggen dat de vader dus strafrechtelijk voor mishandeling van de moeder veroordeeld zal gaan worden. De recent door de vader uitgevoerde taakstraf staat hier los van. Ook gebruikt de vader al enkele maanden geen harddrugs meer, omdat hij daar niet langer behoefte aan heeft. De vader ontvangt nog steeds hulpverlening van het Leger des Heils en van [instantie 3] . Hij is ook bereid om zijn medewerking te verlenen aan een BOR 3-traject. De vader is zich ervan bewust dat een dergelijk traject meer inhoudt dan alleen het komen tot omgang met [minderjarige] .
7.5.
De raad heeft tijdens de voortgezette mondelinge behandeling in hoger beroep, in aanvulling op het rapport van 10 juli 2023 – samengevat – het volgende verklaard.
Het uitgangspunt is dat [minderjarige] het recht heeft om haar vader te leren kennen. De raad heeft de door de moeder genoemde stukken in het onderzoek betrokken, gewogen en gekeken naar de relevantie voor dit onderzoek en de geldigheid van de stukken. Gelet op de stappen die de vader in zijn ontwikkeling heeft gezet, ziet de raad ‘op papier’ mogelijkheden om eventueel uiteindelijk tot omgang tussen de vader en [minderjarige] te komen. De raad erkent dat [minderjarige] door haar kindeigen problematiek een bijzonder meisje is en dat haar verdere ontwikkeling op dit moment nog onzeker is. [minderjarige] zal haar hele leven op hulpverlening aangewezen zijn. Dit staat echter het door de raad geadviseerde BOR 3-traject niet in de weg. Dat een BOR 3-traject wordt gestart betekent echter niet dat dit automatisch tot omgang tussen de vader en [minderjarige] leidt. Het BOR-traject is een zorgvuldig traject. De therapeuten van de BOR 3-instantie zullen eerst starten met gesprekken met de ouders om de mogelijkheden en onmogelijkheden (bij de ouders en [minderjarige] ) in kaart te brengen. Er wordt dan ook met de moeder besproken wat zij nodig heeft om de onmogelijkheden aan haar zijde weg te nemen. Met de vader wordt besproken wat de problematiek van [minderjarige] voor hem betekent. Daarbij wordt ook gekeken naar wat [minderjarige] nodig heeft en aankan. Het belang van [minderjarige] is leidend. Of, en zo ja, wat voor een rol de vader uiteindelijk in haar leven gaat hebben, staat op dit moment nog niet vast. De conclusie van de BOR 3-therapeuten kan ook zijn dat omgang met de vader niet in het belang van [minderjarige] is. De moeder moet wel beginnen om de vader in het leven van [minderjarige] te gaan introduceren omdat [minderjarige] hem niet (meer) kent. Een BOR 3-traject staat hulpverlening voor de moeder niet in de weg. De moeder kan de huisarts om een verwijzing vragen. Daarbij moet zij wel de juiste hulpvraag formuleren. Indien de moeder bij de huisarts aangeeft dat zij met haar angst voor de vader wil leren omgaan, dan kan daar passende hulpverlening voor worden ingezet. De raad ziet de angst bij de moeder wel als een belemmering om te komen tot omgang tussen de vader en [minderjarige] . De houding van de moeder kan doorwerken in de omgang tussen [minderjarige] en de vader. Er moet bij de moeder het nodige gebeuren wil haar angst kunnen worden weggenomen. Ook binnen het BOR 3-traject kan daar op worden ingespeeld. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat
– wanneer het tot een fysieke omgang tussen de vader en [minderjarige] zou komen – dat de ouders elkaar niet fysiek tegenkomen bij de BOR-instantie.
De raad adviseert om het BOR 3-traject te starten en de zaak acht maanden aan te houden. De raad zal na de afronding van het BOR 3-traject een nader onderzoek verrichten en een definitief advies uitbrengen over de omgang tussen de vader en [minderjarige] .
7.6.
Het hof overweegt het volgende.
7.6.1.
Ingevolge artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (BW) stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
7.6.2.
Tussen de ouders is in geschil of er omgang tussen de vader en [minderjarige] moet zijn.
7.6.3.
Het uitgangspunt is dat een minderjarige omgang heeft met beide ouders. Een omgangsregeling tussen een niet-verzorgende ouder en een minderjarige is in beginsel nodig voor een goede (identiteits)ontwikkeling van die minderjarige. De moeder verzet zich tegen begeleide omgang tussen de vader en [minderjarige] , gelet op de ernstige kindeigen problematiek van [minderjarige] en de persoonlijke problematiek van de moeder die (gedeeltelijk) voortkomt uit het verleden met de vader. Desondanks is het hof, met de raad, van oordeel dat een BOR 3-traject in het belang van [minderjarige] is. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de raad tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep zijn schriftelijke advies heeft genuanceerd en heeft aangevuld, waardoor de door de moeder geuite bezwaren kunnen worden ondervangen. Zo heeft de raad uitdrukkelijk verklaard dat het opstarten van een BOR 3-traject niet automatisch ook tot omgang tussen de vader en [minderjarige] leidt. De therapeuten van de BOR 3-instantie zullen eerst starten met gesprekken met beide ouders om de mogelijkheden en onmogelijkheden bij de ouders en bij [minderjarige] in kaart te brengen. Daarbij wordt ook gekeken naar wat [minderjarige] nodig heeft en wat zij aankan. Het belang van [minderjarige] is leidend. Of, en zo ja, welke rol de vader uiteindelijk in haar leven gaat hebben, staat op voorhand niet vast. Indien het BOR 3-traject tot fysieke omgang tussen de vader en [minderjarige] zou leiden, dan zal die omgang (aanvankelijk) in een veilige setting onder begeleiding van professionals plaatsvinden. Het BOR 3-traject biedt dan ook waarborgen om enerzijds te monitoren of [minderjarige] door dit traject wordt overbelast en anderzijds te monitoren of de vader is staat is zich te houden aan gemaakte afspraken en kan aansluiten bij de behoeften van [minderjarige] . Dit maakt dat het hof een verwijzing naar het BOR 3-traject op dit moment niet in strijd met de zwaarwegende belangen van [minderjarige] acht.
7.6.4.
Op grond van het voorgaande zal het hof de ouders verwijzen naar een BOR 3-traject bij de [instantie 4] , dan wel een andere zorgaanbieder in de regio Limburg. De invulling van het traject wordt overgelaten aan de [instantie 4] , dan wel de andere zorgaanbieder. Het doel is om binnen dit traject te bezien of er mogelijkheden zijn om tot begeleide omgang tussen de vader en [minderjarige] te komen. Daarbij dient de aard, de duur en de frequentie van de eventuele begeleide omgangsmomenten te worden bepaald door de desbetreffende zorgaanbieder. Partijen dienen zich zelf, zo nodig met behulp van hun advocaten, al dan niet via de gemeente, aan te melden bij de [instantie 4] , dan wel bij een andere zorgaanbieder voor genoemd BOR 3-traject.
7.6.5.
Alvorens het hof een eindbeslissing kan geven op het verzoek van de vader in hoger beroep, dient de advocaat van de vader, als meest gerede partij, het eindrapport van het BOR 3-traject in het geding te brengen, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de advocaat van de moeder en aan de raad.
Het hof verzoekt de raad om – overeenkomstig hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken – na ontvangst van het eindrapport van het BOR 3-traject zo spoedig mogelijk een aanvullend onderzoek te verrichten en een definitief advies te geven over:
  • of omgang tussen de vader en [minderjarige] in het belang van [minderjarige] is
  • en zo ja, welke vorm van omgang en frequentie in het belang van [minderjarige] is.
7.6.6.
Het hof gaat er vanuit dat mochten er zich voorafgaand aan, en/of gedurende het BOR 3-traject omstandigheden voordoen waardoor het BOR-traject niet kan worden opgestart, dan wel dat het BOR-traject voortijdig wordt beëindigd, het hof en de raad daarvan door de advocaten van de ouders zo spoedig mogelijk in kennis wordt gesteld.
7.6.7.
Het hof zal de ouders in de gelegenheid stellen om te zijner tijd binnen twee weken te reageren op het eindrapport van de [instantie 4] of de andere zorgaanbieder en ook op het aanvullende rapport en definitieve advies van de raad. De ouders dienen daarbij aan te geven wat genoemde rapportages betekenen voor hun standpunten in hoger beroep. Voorts dienen de ouders aan te geven of, en zo ja, waarom een nieuwe mondelinge behandeling noodzakelijk is vóórdat het hof nader op het verzoek van de vader beslist.
7.6.8.
Het hof zal de verdere behandeling van de zaak acht maanden aanhouden,
derhalve tot 21 augustus 2024 PRO FORMA, teneinde de resultaten van het BOR 3-traject en het aanvullende rapport en definitieve advies van de raad af te wachten.
7.7.
Op grond van het voorgaande zal het hof beslissen als hierna onder 8 vermeld.

8.De beslissing

Het hof:
verwijst partijen naar een BOR 3-traject bij de [instantie 4] , dan wel bij een andere zorgaanbieder in de regio Limburg, waarbij de nadere invulling van het traject wordt overgelaten aan de [instantie 4] , dan wel de andere zorgaanbieder;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
verzoekt de advocaat van de vader om tijdig vóór de hierna te noemen pro forma datum het eindrapport van het BOR 3-traject in het geding te brengen, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de advocaat van de moeder en aan de raad;
verzoekt de raad om een aanvullend onderzoek in te stellen en een definitief advies uit te brengen conform hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 7.6.5. is overwogen;
verzoekt de raad tijdig vóór de hierna te noemen pro forma datum rapport en advies uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de advocaten van partijen;
houdt iedere verdere beslissing omtrent de omgang van de vader met [minderjarige] aan
tot 21 augustus 2024 PRO FORMA, in afwachting van het verloop van het BOR 3-traject en het aanvullende rapport en het definitieve advies van de raad;
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.D.M. van der Linden, H. van Winkel en H.J. Witkamp en is op 21 december 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.