ECLI:NL:GHSHE:2023:4269

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
200.326.031_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van de grootmoeder inzake omgangsregeling met kleinkinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de grootmoeder om een omgangsregeling met haar kleinkinderen. De grootmoeder was in eerste aanleg niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling. In hoger beroep heeft de grootmoeder aangevoerd dat zij een nauwe persoonlijke betrekking heeft tot de kinderen en dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat haar contacten met de kleinkinderen niet meer omvatten dan normaal grootoudercontact. Het hof heeft vastgesteld dat de grootmoeder voldoende omstandigheden heeft aangevoerd die wijzen op een nauwe persoonlijke betrekking, waaronder het feit dat zij de kinderen vaak hielp in tijden van ziekte van de moeder en hen tijdens de coronapandemie opving. Ondanks deze vaststelling heeft het hof het verzoek van de grootmoeder afgewezen, omdat het op dat moment nog te vroeg was om een omgangsregeling vast te stellen. De kinderen zijn recent uit huis geplaatst en hebben behoefte aan stabiliteit en rust. Het hof heeft wel aangegeven dat de gecertificeerde instelling in de toekomst mogelijkheden voor begeleide omgang kan onderzoeken.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 21 december 2023
Zaaknummer: 200.326.031/01
Zaaknummers eerste aanleg: C/02/398841 /F A RK 22-2758 ( [minderjarige 1] ) en
C/02/3998021 FA RK 22-3272 ( [minderjarige 2] ).
in de zaak in hoger beroep van:
[de grootmoeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de grootmoeder,
advocaat: mr. M. Schuring,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.V. Paniagua,
en
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader van [minderjarige 1] ,
advocaat: mr. T. de Jong.
Deze zaak gaat over de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] .
In deze zaak wordt als belanghebbende aangemerkt:
Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 24 januari 2023, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 19 april 2023, heeft de grootmoeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en haar verzoek, zoals geformuleerd in eerste aanleg (namelijk een omgangsregeling met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gedurende één dagdeel per maand) alsnog toe te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 juli 2023, heeft de vader
van [minderjarige 1] het hof verzocht de grootmoeder niet te ontvangen in haar beroep, althans en in ieder geval haar verzoeken af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 november 2023.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de grootmoeder, bijgestaan door mr. Schuring;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Paniagua;
  • de vader, bijgestaan door mr. De Jong;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
  • de pleegouders.
2.3.1.
Namens de raad is bij brief van 28 juli 2023 aan het hof bericht dat er geen vertegenwoordiger tijdens de mondelinge behandeling zal verschijnen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 12 oktober 2022;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de grootmoeder d.d. 25 oktober 2023.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van [de moeder] en [de vader] is geboren:
- [minderjarige 1] , op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
De vader van [minderjarige 1] heeft haar erkend en de moeder en de vader oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige 1] .
3.2.
Uit de relatie van de moeder en haar voormalige partner [betrokkene] (achternaam onbekend) is geboren:
- [minderjarige 2] , op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] .
De moeder oefent van rechtswege het gezag over [minderjarige 2] uit.
3.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn medio juli 2021 onder toezicht gesteld van de GI en uithuisgeplaatst. Deze maatregelen duren nog voort. De kinderen verblijven in een pleeggezin.
3.4.
De grootmoeder is oma moederszijde.
3.5.
Bij tussenbeschikking van 1 november 2022 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, de grootmoeder bevolen om stukken in het geding te brengen ter onderbouwing van haar stelling dat zij in een nauwe persoonlijke betrekking tot de kinderen staat. De rechtbank heeft iedere verdere beslissing aangehouden in afwachting van deze stukken.
3.6.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de grootmoeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling.
3.7.
De grootmoeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.8.
De grootmoeder voert in haar beroepschrift en aangevuld ter mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan. Zij is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat de contacten tussen haar en de kleinkinderen qua frequentie en vorm niet meer hebben omvat dan het normale contact tussen een grootouder en kleinkinderen. Ook is ten onrechte overwogen dat niet kan worden vastgesteld dat de grootmoeder gedurende langere periodes dan wel met grote regelmaat contact met de kleinkinderen heeft gehad of bijvoorbeeld de kinderen heeft opgevangen op momenten dat de moeder niet beschikbaar was. De moeder was vaak ziek en had haar diabetes niet onder controle. Op die momenten vroeg zij de grootmoeder te komen. De grootmoeder verbleef dan ongeveer anderhalve week in het gezin van de moeder om voor de kinderen te zorgen. Ook nam zij de kinderen tijdens de coronapandemie mee naar het huis van haar partner om ervoor te zorgen dat de kinderen deel konden nemen aan het door de school geboden thuisonderwijs.
De grootmoeder brengt ter onderbouwing van haar stelling in het geding de verklaring van een medewerkster van Stichting [stichting] . Zij krijgt van [stichting] ondersteuning in verband met de zorg van haar dochter [dochter] (thuiswonend, verstandelijk beperkt). Op de momenten dat de grootmoeder de kleinkinderen moest opvangen en niet thuis kon blijven voor [dochter] , zijn er personen ingehuurd voor de zorg van [dochter] . De declaraties daarvan zijn in het geding gebracht, om op die manier aan te tonen dat de grootmoeder op deze data bij de kleinkinderen was. Ook zijn er getuigen die kunnen verklaren in welke mate de grootmoeder contact had met haar kleinkinderen. Bij de beoordeling van de frequentie speelt ook de afstand tussen [woonplaats grootmoeder] en [woonplaats moeder] een rol. De reistijd met de trein is bijna vier uur. De grootmoeder voert aan dat er gelet op de afstand eerder dan gebruikelijk sprake is van een meer dan gemiddeld aantal contacten.
De grootmoeder heeft de kinderen sinds de uithuisplaatsing niet meer gezien; het laatste fysieke contact heeft jaren geleden plaatsgevonden.
3.9.
De moeder heeft, kort samengevat, ter mondelinge behandeling het volgende aangevoerd. De grootmoeder kwam haar wel eens helpen met de kinderen maar dit bleef beperkt tot een paar keer. Uit de door de grootmoeder overgelegde declaraties van de door haar ingekochte zorg voor dochter [dochter] volgt niet dat de grootmoeder op die dagen voor de kinderen zorgde en dat zij vanuit [woonplaats grootmoeder] naar Zeeland reisde. De moeder acht de grootmoeder niet-ontvankelijk in haar verzoek. Ingeval het hof de grootmoeder alsnog ontvankelijk acht, voert de moeder aan dat zij de kinderen rust gunt en bang is dat contact met de grootmoeder voor onrust zorgt, mede gelet op de door de grootmoeder overgelegde verklaringen van andere familieleden.
3.10.
De vader voert, kort samengevat, in zijn verweerschrift en aangevuld ter mondelinge behandeling het volgende aan. De rechtbank heeft juist beslist. Het is niet duidelijk dat de grootmoeder op de dagen waarvan zij declaraties heeft overgelegd (waaruit volgt dat zij zorg inkocht voor haar dochter [dochter] ) de zorg droeg voor de kleinkinderen. Bovendien strookt dit overzicht niet met de opmerking van de grootmoeder dat zij sinds de uithuisplaatsing van de kinderen geen contact meer met hen heeft gehad, temeer nu een deel van de periode waarover de declaraties gaan betrekking heeft op de periode na de uithuisplaatsing. De vader betwist ook de stelling dat er gelet op de aanzienlijke reistijd eerder dan gebruikelijk sprake is van een meer dan gemiddeld aantal contacten. Hij wijst erop dat de kinderen allebei veel hebben meegemaakt en hij acht het niet in hun belang om uitvoering te geven aan de verzoeken van de grootmoeder. De kinderen hebben traumabehandeling nodig om rust en stabiliteit te creëren. Hieraan dient voorrang te worden gegeven. Er wordt bovendien ook nog gewerkt aan contactherstel tussen hem, als de vader, en [minderjarige 1] . Hieraan dient voorrang te worden gegeven.
3.11.
De GI brengt ter mondelinge behandeling het volgende naar voren. Zij vindt het belangrijk dat de grootmoeder wordt betrokken bij het leven van de kinderen om te weten waar zij vandaan komen. Dit dient constructief vorm te worden gegeven maar niet persé op structurele basis plaats te vinden. De kinderen hebben op dit moment in het pleeggezin enigszins hun rust gevonden. Zij hebben gewerkt aan hun traumabehandeling en daarnaast hebben zij omgang met de moeder en de vader. De GI denkt dat de kinderen het leuk vinden om bijvoorbeeld een paar keer per jaar (begeleid) omgang te hebben met de grootmoeder.
3.12.
De pleegouders verklaren desgevraagd ter mondelinge behandeling als volgt.
Het gaat goed met de kinderen. Op dit moment zijn zij druk met school, het volgen van therapie en de omgang met de moeder (en de vader). Zij ervaren nu rust. Wat betreft het hebben van contact met de grootmoeder zijn zij op zich positief maar ze laten zich hier verder niet over uit.
3.13.
Het hof overweegt als volgt.
3.13.1.
Ingevolge artikel 1:377a, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft een kind recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat.
3.13.2.
Het hof dient vast te stellen of sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de grootmoeder en de kinderen. In het algemeen geldt dat het bestaan van een familierechtelijke betrekking op zich niet voldoende is om aan te nemen dat sprake is van ‘family life’. Tevens zal moeten blijken van bijkomende omstandigheden.
3.13.3.
Het hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat de grootmoeder voldoende omstandigheden naar voren heeft gebracht om een nauwe persoonlijke betrekking aan te nemen. De grootmoeder heeft op basis van de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep aannemelijk gemaakt dat zij een dusdanig contact met de kinderen heeft gehad dat sprake was van family life.
Daarbij komt dat door de moeder niet is betwist dat zij de hulp van de grootmoeder inriep op momenten dat zij door ziekte niet in haar eentje voor de kinderen kon zorgen dan wel
onvoldoende voor hen beschikbaar kon zijn. Het is naar het oordeel van het hof voldoende aannemelijk geworden dat de grootmoeder op zulke momenten gedurende anderhalve week of langer in het gezin van de moeder verbleef. Bovendien kwam de grootmoeder helpen na iedere bevalling van de moeder en dan verbleef zij ook ongeveer een week in het gezin van de moeder. Verder is onweersproken door de grootmoeder aangevoerd dat zij tijdens de coronapandemie de kinderen voor langere tijd naar de woning van haar partner in [plaats] heeft meegenomen zodat er uitvoering kon worden gegeven aan het digitale thuisonderwijs vanuit de school van de kinderen. De grootmoeder nam in die tijd de volledige verzorging op zich.
Uit de stukken volgt verder dat de kinderen eerder naar de grootmoeder uit huis zijn geplaatst
.Ook verbleven de kinderen op het moment dat zij recent uit huis zijn geplaatst bij de grootmoeder. Dat contact acht het hof frequenter en omvangrijker dan het gewone contact tussen een grootouder en een kleinkind.
3.13.4.
Op grond van het voorgaande en in het licht van het geldende internationaal recht en het daaruit voortvloeiende uitgangspunt dat een kind bij de identiteitsontwikkeling in beginsel belang heeft bij het opbouwen van banden met naaste familieleden, kan naar het oordeel van het hof worden aangenomen dat sprake is van een zodanige band tussen de grootmoeder en de kinderen dat die is aan te merken als ‘family life’. Het hof is derhalve van oordeel dat de grootmoeder kan worden ontvangen in haar verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling op grond van artikel 1:377a, tweede lid, BW.
Inhoudelijke beoordeling
3.13.5.
Op grond van artikel 1:377a, tweede lid, BW kan de rechter op verzoek van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vaststellen.
3.13.6.
Uit het verhandelde ter mondelinge behandeling is gebleken dat de kinderen op dit moment enigszins tot rust zijn gekomen in het pleeggezin. Er is gewerkt aan de trauma-behandeling ten aanzien van hetgeen zij in hun jonge leven hebben meegemaakt. Verder hebben zij wekelijks contact met de moeder en wordt het contact met de vader (na een korte pauze) weer opgestart. Ook zijn zij druk met school en hun hobby’s.
Niet duidelijk is hoe de huidige relatie tussen de moeder en de grootmoeder is. Vanuit de GI is al eerder benoemd dat, ondanks het feit dat de grootmoeder een belangrijk persoon is (geweest) in het leven van de kinderen, er geen omgang met haar kan zijn zolang de relatie tussen de moeder en de grootmoeder is verstoord. Het hof is het daarmee eens. Tijdens de mondelinge behandeling is voorts gebleken dat de kinderen na de uithuisplaatsing met veel dingen tegelijk bezig zijn (geweest) en dat het voor hen belangrijk is dat zij een ritme vinden in hun dagelijks leven, met daarin verweven de contacten met hun ouders.
3.14.
Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat het op dit moment nog (veel) te vroeg is om een omgangsregeling vast te stellen tussen de grootmoeder en de kinderen en het zal daarom in het belang van de kinderen het verzoek van de grootmoeder afwijzen.
Wel gaat het hof er van uit dat de GI in de toekomst, indien en zodra het mogelijk en haalbaar is voor de kinderen, zal bezien welke mogelijkheden er zijn voor - eventueel begeleide - omgang tussen de grootmoeder en de kinderen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 22 maart 2022, waarbij de grootmoeder in haar verzoek niet-ontvankelijk is verklaard;
en opnieuw rechtdoende:
wijst het verzoek van de grootmoeder af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, H. van Winkel en M.J.C. van Leeuwen en is op 21 december 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.