ECLI:NL:GHSHE:2023:4270

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
200.330.800_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake perspectiefbesluit en machtiging uithuisplaatsing van minderjarige

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van het civiel recht en specifiek het personen- en familierecht, gaat het om een hoger beroep van de vader van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2012. De vader is in hoger beroep gekomen tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige zijn verlengd. De vader verzoekt het hof om het perspectiefbesluit van de gecertificeerde instelling (GI) te vernietigen, dat bepaalt dat het opgroeiperspectief van [minderjarige] bij de pleegouders ligt. Hij stelt dat hij niet voldoende betrokken is bij de gezagsbeslissingen en dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de mogelijkheden voor plaatsing bij hem.

De GI heeft in haar verweerschrift aangegeven dat zij de vader vanaf het begin serieus heeft genomen en dat het perspectiefbesluit is genomen op basis van onafhankelijk onderzoek. De GI benadrukt dat het belang van [minderjarige] voorop staat en dat er duidelijkheid moet komen over haar toekomst. Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschillende partijen gehoord, waaronder de vader, de GI, de raad voor de Kinderbescherming, de moeder en de pleegouders. De raad adviseert om de bestreden beschikking te bekrachtigen, terwijl de moeder aangeeft dat de pleegouders goed voor [minderjarige] zorgen.

Het hof heeft de zaak beoordeeld en komt tot de conclusie dat de GI niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoek om het perspectiefbesluit te toetsen, omdat de wet hierin geen zelfstandige rechtsgang voorziet. Wel wordt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengd, omdat de noodzaak hiertoe nog steeds aanwezig is. Het hof oordeelt dat het perspectief van [minderjarige] in het pleeggezin ligt en dat de vader onvoldoende heeft aangetoond dat hij in staat is om voor haar te zorgen. De beschikking van de rechtbank wordt gedeeltelijk vernietigd en bekrachtigd, waarbij het hof de belangen van [minderjarige] vooropstelt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 21 december 2023
Zaaknummer : 200.330.800/01
Zaaknummers 1e aanleg: C/02/401814 / JE RK 22-1683 en C/02/407715 / JE RK 23-502
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. T. de Jong,
tegen
Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
Deze zaak gaat over de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
-
[de moeder], wonende op een bij het hof bekend adres
,bijgestaan door mr. R.V. Paniagua (hierna te noemen: de moeder);
-
Familie [de pleegouders], wonende op een bij het hof bekend adres, (hierna te noemen: de pleegouders).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie: [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 9 mei 2023, uitgesproken onder (onder meer) voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 8 augustus 2023, heeft de vader het hof in eerste instantie verzocht om de beslissing in het kader van de geschillenregeling althans de bekrachtiging door de rechtbank van het door de GI genomen perspectiefbesluit te vernietigen en in tweede instantie (bij het V6-formulier van 9 november 2023) om voormelde beschikking voor zover betrekking hebbende op zaaknummers C/02/401813 / JR RK 22-1682 en C/02/407715 / JE RK 23-502
,en dan in het bijzonder ook de machtiging tot uithuisplaatsing (zo begrijpt het hof) te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat [minderjarige] alsnog de kans op plaatsing bij de vader dient te worden geboden, door de GI opdracht te geven gefundeerd onderzoek te doen naar de mogelijkheden voor het perspectief bij de vader.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 19 september 2023, heeft de GI verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, dan wel zijn verzoek af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 november 2023.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. De Jong;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de moeder, bijgestaan door mr. Paniagua;
- de pleegouders.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het V6-formulier van de advocaat van de vader d.d. 9 november 2023.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is geboren:
- [minderjarige] , op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
De vader heeft haar erkend en de moeder en de vader oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] .
3.2.
[minderjarige] is medio juli 2021 onder toezicht gesteld van de GI en uithuisgeplaatst.
Deze maatregelen duren nog voort. [minderjarige] verblijft in een pleeggezin.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, de ondertoezichtstelling alsook de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] met ingang van 4 juni 2023 tot 4 oktober 2023 verlengd. Daarnaast heeft de rechtbank de visie van de GI - inhoudende dat het opgroeiperspectief van [minderjarige] bij de pleegouders ligt - onderschreven.
3.4.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De vader voert in het beroepschrift, aangevuld ter mondelinge behandeling, samengevat, aan dat de rechtbank ten onrechte het perspectief besluit van de GI (waarbij het perspectief van [minderjarige] bij het pleeggezin is bepaald) heeft onderschreven. Het perspectief besluit is prematuur. De vader kan het door de GI genomen perspectief besluit niet serieus nemen omdat hij het gevoel heeft dat men anders met hem omgaat dan met de moeder. Hij wordt niet betrokken bij gezagsbeslissingen en men heeft, los van het feit dat er onderzoeken zijn gedaan, nooit op één lijn gezeten met de vader.
De vader benoemt dat onvoldoende is komen vast te staan dat het perspectief niet bij hem kan worden bepaald. Zijn rol als opvoeder is onvoldoende onderzocht en er dient nog ruimte te zijn om te onderzoeken of er een mogelijkheid is dat [minderjarige] bij hem komt wonen.
Hij benadrukt dat de omgangsrapportages van [instantie 1] positief zijn, dat [minderjarige] zelf graag de vader en zijn partner langer wil zien en dat de vader openstaat voor opvoedondersteuning en psycho-educatie. Verder is het voor hem niet duidelijk geworden aan welke voorwaarden hij als gezaghebbende ouder moet voldoen wil [minderjarige] bij hem kunnen komen wonen.
Hij betwist dat hij dwingend en agressief is naar betrokken hulpverleners. De vader loopt er zelf tegenaan dat de communicatie met de GI moeizaam verloopt en dat hij nauwelijks antwoord krijgt op zijn vragen. Hij heeft hier last van en het werkt door in de structuur van de omgang met [minderjarige] . Bovendien dienen de verhoudingen tussen hem en de GI los te staan van het perspectiefbesluit en het (onderzoek naar het) toewerken naar een plaatsing van [minderjarige] bij de vader.
Hoewel hij beseft dat [minderjarige] inmiddels twee jaar uit huis is geplaatst, benoemt hij dat er tot op heden nog niet concreet naar een plaatsing bij hem is toegewerkt en omdat [minderjarige] positief op hem reageert meent de vader dat hier wel naar gekeken moet worden. De vader verzoekt verder om [minderjarige] te horen. Tot slot ziet de vader niet dat [minderjarige] het goed heeft bij de pleegouders, het is daarom zijn uitdrukkelijke wens dat er alsnog een nader onderzoek wordt gedaan of [minderjarige] bij hem kan worden geplaatst. Hij gunt het haar om op te kunnen groeien bij een biologische ouder.
3.6.
De GI voert in het verweerschrift en aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - aan dat de GI de vader vanaf het eerste moment serieus heeft genomen, contactherstel tot stand heeft gebracht en een onafhankelijk onderzoek door [instantie 2] heeft laten doen. Op basis van die onderzoeksresultaten heeft de GI het perspectief besluit genomen. De GI vindt dat bij het bepalen van het perspectief het belang van [minderjarige] het zwaarst dient te wegen, ook als dat betekent dat wellicht niet alle mogelijkheden zijn uitgeput. In de onderzoekrapportages van [instantie 2] staat dat [minderjarige] behoefte heeft aan duidelijkheid over haar perspectief. Ook vanuit [instantie 3] en pleegzorg [pleegzorg] is gesteld dat er niet langer gewacht kan worden met het bieden van die duidelijkheid aan [minderjarige] . De GI meent dat het voor [minderjarige] van belang is dat zij nu duidelijkheid krijgt over waar zij zal gaan opgroeien zodat zij niet langer in onzekerheid verkeert, ook omdat [minderjarige] door de onduidelijkheid van het afgelopen jaar stagneerde in haar ontwikkeling en zij zelfs achteruitgang liet zien.
Verder heeft de GI gezien dat de vader niet in staat is om zijn eigen wensen en behoeften ondergeschikt te maken aan die van [minderjarige] . Hij is niet in staat gebleken om de aandachtspunten positief op te pakken en kan dan dwingend, vijandig en aanvallend reageren richting de hulpverleners, pleegouders en jeugdbeschermers. De GI blijft ook na dit perspectief besluit kijken naar de groeimogelijkheden voor de rol van de vader in het leven van [minderjarige] , maar ook hierin zijn de belangen van [minderjarige] leidend.
In het afgelopen jaar heeft de GI onvoldoende bereidheid bij de vader gezien om open te staan voor ondersteuning van de GI en voor andere vormen van hulpverlening, zoals de psycho-educatie door [instantie 3]. De vader heeft zijn toestemming voor de psycho-educatie ingetrokken, hij wil niet meer aan begeleide omgangsmomenten deelnemen en zet zich onvoldoende in voor constructieve communicatie en samenwerking met alle betrokkenen.
De GI vindt dat [minderjarige] niet onnodig belast dient te worden en dus gehoord dient te worden. Zij heeft bovenal behoefte aan duidelijkheid over haar perspectief. Zij ervaart deze duidelijkheid op dit moment, nu de rechtbank de bestreden beslissing heeft genomen, en waargenomen wordt dat zij hier veel baat bij heeft. Zij groeit weer in haar ontwikkeling.
Ten aanzien van de recente jurisprudentie omtrent het perspectief besluit (uitspraak Hoge Raad van 1 september 2023 (ECLI:NL:HR:2023:1148), verzoekt de GI het hof, ondanks deze uitspraak van de Hoge Raad, zich een inhoudelijk oordeel te vormen over het perspectief besluit omdat dit in het belang van [minderjarige] is. Het perspectief besluit is door de rechtbank integraal meegewogen in het oordeel over de verlenging van de uithuisplaatsing.
Inmiddels heeft de GI recent opnieuw een verlenging van de machtiging uithuisplaatsing en de ondertoezichtstelling verzocht en deze beide maatregelen zijn met twaalf maanden verlengd. De GI heeft tot slot een verzoek tot gezagsbeëindiging ingediend bij de raad.
3.7.
De raad adviseert tijdens de mondelinge behandeling om de bestreden beschikking te bekrachtigen. De raad heeft zich in deze zaak al in een eerder stadium uitgesproken over het perspectief en acht het van belang dat er duidelijkheid komt omtrent het perspectief van [minderjarige] .
3.8.
De moeder vindt dat de pleegouders [minderjarige] en haar halfzusje goed verzorgen. Wel vindt ze het contact tussen haar en de kinderen nog te beperkt. Haar advocaat benoemt dat het in het algemeen zo lijkt te zijn dat wanneer er door een GI niet meer wordt gewerkt naar een terugplaatsing, dit (ten onrechte) ook een negatieve invloed heeft op de omgang met de biologische ouder(s).
3.9.
De pleegouders benoemen tijdens de mondelinge behandeling dat het perspectief besluit rust heeft gebracht bij [minderjarige] en dat het sindsdien beter met haar gaat. De pleegouders vinden het belangrijk dat de omgang met de ouders blijft, mits er duidelijke afspraken worden gemaakt. [minderjarige] heeft baat bij structuur.
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
3.10.1.
Het hoger beroep van de vader richt zich specifiek op het door de GI genomen perspectief besluit dat door de rechtbank is onderschreven via de weg van de geschillenregeling alsook op de verlenging van de uithuisplaatsing, dit alles met betrekking tot de minderjarige [minderjarige] .
Geschillenregeling
3.10.2.
Het hof heeft kennisgenomen van de uitspraak van de Hoge Raad van 1 september 2023 (ECLI:NL:HR:2023:1148). De Hoge Raad overweegt (rov. 3.5.1.) hierin het volgende:
‘Uit het wettelijk stelsel zoals hiervoor in 3.2.1-3.4.5 weergegeven, volgt dat de wet niet voorziet in een zelfstandige rechtsgang waarin een perspectiefbesluit als zodanig aan de rechter ter beoordeling kan worden voorgelegd. De tekst van art. 1:262b van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de toelichting daarbij geven onvoldoende grond voor de rechtsopvatting dat een perspectiefbesluit via de geschillenregeling zelfstandig ter beoordeling, goedkeuring of bekrachtiging aan de kinderrechter kan worden voorgelegd.’.
3.10.3.
Nu uit het voorgaande volgt dat de wet niet voorziet in een zelfstandige rechtsgang waarin een perspectief besluit als zodanig in het kader van de geschillenregeling aan de rechter ter beoordeling kan worden voorgelegd, kan het hof niet anders dan de GI alsnog niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek in eerste aanleg om op grond van de geschillenregeling van artikel 1:262b BW te bepalen dat [minderjarige] niet bij de ouders zal opgroeien. Het hof zal daarom ten aanzien van de toetsing van het perspectief besluit (zaaknummer C/02/4077116 /JE RK 23-502) de bestreden beschikking vernietigen.
Verlenging van de uithuisplaatsing
3.10.4.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.10.5.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.10.6.
Net als de rechtbank oordeelt het hof dat de machtiging uithuisplaatsing moet worden verlengd, omdat de noodzaak hiertoe ten tijde van de bestreden beschikking bestond en ook nu nog aanwezig is. Het hof licht dit oordeel als volgt toe.
3.10.7.
Er zijn veel zorgen om [minderjarige] . De vader erkent die zorgen, de ernstige ontwikkelingsbedreiging is niet in geschil. De vader vindt echter dat de rechtbank ten onrechte niet de mogelijkheid voor hem heeft opengelaten om op enig moment voor [minderjarige] (en indien mogelijk ook voor haar halfzusje) te gaan zorgen.
Het hof is van oordeel dat, los van de mogelijkheden aan de kant van de vader om voor [minderjarige] te gaan zorgen en zijn mogelijke leerbaarheid, het uit de stukken en het verhandelde ter mondelinge behandeling meer dan voldoende naar voren is gekomen dat de zogenoemde aanvaardbare termijn voor [minderjarige] is verstreken. Uit de diverse onderzoeken volgt dat [minderjarige] een dringende behoefte heeft aan duidelijkheid over waar zij kan opgroeien. In een eerder stadium is zelfs gezien dat haar groei stagneerde als gevolg van het gebrek aan duidelijkheid en als gevolg van alle onzekerheid die de uithuisplaatsing met zich bracht.
Daarbij komt dat bij [minderjarige] sprake is van onveilige hechting en dat zij weliswaar is begonnen met traumatherapie maar dat deze nog niet helemaal is afgerond. Ook in dat kader is het voor [minderjarige] noodzakelijk om rust te ervaren zodat zij verder kan werken aan haar trauma’s. Gelet op de belaste voorgeschiedenis die zich kenmerkte door onvoldoende stabiliteit, voorspelbaarheid en veiligheid, is het van groot van belang om de onzekerheid en onrust in haar leven zoveel mogelijk te beperken.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en waardering overneemt, is het hof van oordeel dat het perspectief van [minderjarige] in het pleeggezin ligt. Het hof is daarom van oordeel dat er door de rechtbank terecht is beslist tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing.
3.11.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking gedeeltelijk zal vernietigen, namelijk voor zover het de toetsing in het kader van voornoemde geschillenregeling betreft en de GI alsnog niet-ontvankelijk zal verklaren in haar inleidend verzoek ten aanzien van het perspectief besluit inzake [minderjarige] . Verder zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover het betreft de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] .

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 9 mei 2023 met betrekking tot de geschillenregeling met zaaknummer C/02/4077116 /JE RK 23-502;
verklaart de GI alsnog niet-ontvankelijk in haar inleidend verzoek aan de rechtbank (ten aanzien van zaaknummer C/02/4077116 /JE RK 23-502) om op grond van artikel 1:262b van het Burgerlijk Wetboek in te stemmen met het opvoedbesluit van de GI dat de minderjarige [minderjarige] niet meer bij de ouders zal opgroeien;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 9 mei 2023 voor zover het de verlenging van machtiging tot de uithuisplaatsing van [minderjarige] (zaaknummer C1021401813 /JE RK 22-1682) betreft;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, H. van Winkel en M.J.C. van Leeuwen en is op 21 december 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.