ECLI:NL:GHSHE:2023:4372

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 december 2023
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
20-003696-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake medeplegen van oplichting met betrekking tot kredietverstrekking

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de verdachte was veroordeeld voor het medeplegen van oplichting. De verdachte was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen, maar met een lagere straf. De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit en subsidiair een strafmaatverweer gevoerd. Het hof heeft de zaak onderzocht op de terechtzitting en heeft de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdediging in overweging genomen.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de noodzaak van een voldoende hoog inkomen voor het verkrijgen van een krediet van € 50.000,-. De verdachte had een koophuis en een hypotheek, wat haar bekend maakte met de vereisten voor kredietverstrekking. Het hof oordeelde dat de verdachte wist dat de documenten die door een medeverdachte waren aangeleverd niet in overeenstemming waren met de feiten, en dat zij op bedrieglijke wijze had bijgedragen aan de kredietaanvraag. Het hof heeft de eerdere veroordeling bevestigd, maar de straf verlaagd naar 60 uren taakstraf, subsidiair 30 dagen hechtenis, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

De uitspraak benadrukt het belang van de echtheid van documenten bij kredietverstrekking en de verantwoordelijkheid van de aanvrager om correcte informatie te verstrekken. Het hof heeft de verdachte en haar medeverdachten als schuldig aan oplichting beoordeeld, en de strafmaat aangepast in het licht van de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003696-19
Uitspraak : 4 december 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 12 november 2019, in de strafzaak met parketnummer 01-860335-16 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van het medeplegen van oplichting veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen met uitzondering van de strafoplegging en de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis.
Door de verdediging is primair bepleit dat de verdachte integraal wordt vrijgesproken. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis met aanvulling en verbetering van de gronden waarop het berust, met uitzondering van de opgelegde straf.
Bewijsmiddelen
Het hof zal de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen aanvullen met de volgende bewijsmiddelen, zodat de bewezenverklaring mede daarop komt te berusten:
1.
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep op 6 november 2023:
De oudste raadsheer houdt mij voor dat uit het dossier volgt dat ik een koophuis en een hypotheek heb en dat de gemiddelde Nederlander weet dat je daarvoor allerlei informatie moet aandragen en dat diezelfde redenering ook opgaat voor een lening van € 50.000,--. Daarop zeg ik dat dat klopt, maar dat wij onze verantwoordelijkheid nemen en die
€ 50.000,-- terugbetalen. De oudste raadsheer vraagt mij of dan niet logisch is dat meer uren werken en meer verdienen, kan leiden tot een hoger krediet. Ik antwoord: ja.
(…)
U, voorzitter, houdt mij voor dat ik een week geprobeerd heb om 24 uur te gaan werken en dat ik vervolgens helemaal ben gestopt. U vraagt mij waarom ik toen niet weer 9 uur ben gaan werken zoals daarvoor. Daarop zeg ik u dat ik in de zorg wilde werken. Daar ligt toch mijn passie en mijn hart.
2.
Het proces-verbaal ter terechtzitting in eerste aanleg van de rechtbank Oost-Brabant van 22 oktober 2019, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
In 2010 had ik een schriftelijke arbeidsovereenkomst daarna kwam er een nieuwe arbeidsovereenkomst waaruit bleek dat ik meer ging werken en verdienen. (…)Ik wist wel dat die stukken van [bedrijf 1] er waren en dat die aan [bedrijf 2] werden afgeleverd. Ik nam aan dat de meest recente formulieren werden aangeleverd. (…) De eerste week in februari 2011 neem ik aan dat ik die 24 uur heb gewerkt. (…).
(…)
Na een week werken hield ik er volledig mee op.
Voorts brengt het hof enkele verbeteringen aan in de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen inhoudende:
  • het hof zal de op de pagina’s 11 tot en met 18 opgenomen bewijsmiddelen in de bewijsbijlage bij het vonnis van de rechtbank van een doorlopende nummering voorzien;
  • bewijsmiddel 1op pagina 11 van het vonnis van de rechtbank (dossierpagina’s 275 t/m 281), derde alinea, regel 4 : ‘ [naam] ’ wordt vervangen door: [naam] ;
  • bewijsmiddel 6op pagina 12 van het vonnis van de rechtbank (dossierpagina 296) wordt geschrapt en niet tot het bewijs gebezigd;
  • bewijsmiddel 8op pagina 12/13 van het vonnis van de rechtbank (dossierpagina 299) komt te luiden:
    p. 299 [bedrijf 2] is door middel van [bedrijf 3] een overeenkomst aangegaan, voor zover inhoudende zakelijk weergeven:
Op 17 maart 2011 is [bedrijf 2] door bemiddeling van [bedrijf 3] een overeenkomst met nummer [nummer] aangegaan met de heer [betrokkene] en mevrouw [verdachte] tot een bedrag van € 50.000,--;
  • bewijsmiddel 9op pagina 13 van het vonnis van de rechtbank (dossierpagina 300) wordt geschrapt en niet tot het bewijs gebezigd;
  • bewijsmiddel 15op pagina 14 van het vonnis van de rechtbank (dossierpagina 316) komt te luiden:
    p. 316 mailbericht d.d. 16 februari 2011 16:51 afkomstig van [medeverdachte] ( [e-mailadres] ) aan [bedrijf 2] , voor zover inhoudende kort zakelijk weergegeven:
Beste,
In de bijlage het complete dossier.
Mevrouw
[het hof begrijpt: verdachte [verdachte]] is vanaf 01 februari meer uren gaan werken.
De loonstrook ziet u al wel, de betaling ervan vind pas eind deze maand plaats.;
  • bewijsmiddel 28op pagina 17 van het vonnis van de rechtbank (p. 725 proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 18 mei 2016) wordt geschrapt;
  • bewijsmiddel 30op pagina 18 van het vonnis van de rechtbank (de verklaring van verdachte [verdachte] ter terechtzitting d.d. 22 oktober 2019) wordt geschrapt.
Bewijsoverweging
In hoger beroep is door de verdediging bepleit dat de verdachte wordt vrijgesproken van het haar tenlastegelegde. Daartoe heeft de raadsman ten aanzien van het primair tenlastegelegde (medeplegen van oplichting) aangevoerd dat er geen sprake was van een fake-arbeidsovereenkomst waarin staat dat de verdachte meer uren zou gaan werken. De verdachte had daadwerkelijk de intentie om 24 uren te gaan werken, maar vanwege haar persoonlijke omstandigheden bleek zij daar niet toe in staat en is zij, na een week 24 uren te hebben gewerkt bij [bedrijf 1] , volledig gestopt met werken bij [bedrijf 1] . Verder wist de verdachte niet dat het nieuwe arbeidscontract van 24 uren per week, noodzakelijk was voor het verkrijgen van het krediet van € 50.000,--. Voorts is zij niet op de hoogte gesteld wanneer de kredietaanvraag gedaan zou worden, wie deze aanvraag zou doen en welke documenten zouden worden meegestuurd. Ook kende zij de betreffende salarisspecificatie over de maand februari 2011 niet. Er was aldus geen sprake van het oogmerk op het medeplegen van oplichting.
Het hof overweegt als volgt.
In hoger beroep heeft de verdachte op de terechtzitting van 6 november 2023 verklaard dat zij wist dat haar inkomen relevant is voor het verkrijgen van een krediet. De verdachte heeft een koophuis en een hypotheek, waarvoor een vergelijkbare procedure voor de geldverstrekking doorlopen moet worden. Daaruit volgt dat zij aldus bekend was met het belang van een voldoende hoog inkomen voor het kunnen lenen van een geldbedrag van € 50.000,--. Dit heeft zij ook bevestigd ter terechtzitting van 6 november 2023 en verder heeft zij bevestigd dat het logisch is dat meer uren werken en meer verdienen kunnen leiden tot een hoger krediet.
Het hof stelt vast dat de kredietovereenkomst is gedateerd op 17 maart 2011 en dat deze overeenkomst mede door de verdachte op die datum is ondertekend. De verdachte heeft bij de rechtbank verklaard dat zij in relatie tot dit krediet van € 50.000,- wist dat de met haar arbeidsbetrekking bij [bedrijf 1] van 24 uur per week verband houdende stukken aan [bedrijf 2] waren verstrekt. Het hof kan onder de voornoemde omstandigheden, en gegeven de bij haar aanwezige inzichten, niet anders concluderen dan dat de verdachte wist dat deze stukken nodig waren voor het verkrijgen van dit hoge(re) kredietbedrag van € 50.000,-.
Op het moment van verstrekken van deze stukken aan de bank was de verdachte helemaal gestopt met werken voor [bedrijf 1] , ook voor wat betreft de 9 uur per week die zij vóór het nieuwe arbeidscontract gewerkt zou hebben. Hieruit leidt het hof af dat de verdachte de kredietovereenkomst van 17 maart 2011 heeft getekend, terwijl zij wist dat de stukken die door een medeverdachte bij [bedrijf 2] namens haar waren aangeleverd niet (meer) in overeenstemming waren met de feiten. Door het onder deze omstandigheden zetten van haar handtekening onder de kredietovereenkomst, heeft zij de geldverstrekking door [bedrijf 2] op bedrieglijke wijze mogelijk gemaakt. De handtekening was in wezen het sluitstuk van de aanvraagprocedure en zonder deze handtekening en voornoemde stukken was de kredietovereenkomst niet tot stand gekomen en zou vrijgeven van het krediet door [bedrijf 2] dientengevolge nimmer hebben plaatsgevonden. Anders dan de raadsman is het hof dan ook van oordeel dat het handelen van de verdachte kan worden gekwalificeerd als medeplegen, in de vorm van een gezamenlijke uitvoering.
Het hof sluit zich overigens aan bij de bewijsoverweging van de rechtbank met verbetering van onderstaande punten:
- De laatste alinea op pagina 4 van het vonnis onderaan overgaand in pagina 5 bovenaan: “ [medeverdachte] heeft op 16 februari 2011 per mail (…) zou worden gestort door” wordt vervangen door:
Op 16 februari 2011 is vanaf het e-mailadres [e-mailadres] naar de [bedrijf 2]
[het hof begrijpt: [bedrijf 2] ]een bericht verstuurd, inhoudende dat mevrouw [
het hof begrijpt in combinatie met de aangifte namens [bedrijf 2] : [verdachte] ]vanaf 1 februari
[het hof begrijpt: 2011]meer uren is gaan werken. De loonstrook werd alvast als bijlage bij deze mail meegestuurd, maar de betaling ervan zou pas eind van de maand februari 2011 plaatsvinden.
- Op pagina 5 van het vonnis wordt in de een na laatste alinea geschrapt: “door [medeverdachte] ” en “samen met [medeverdachte] ”;
- Op pagina 5 van het vonnis, laatste alinea, regel 10-11, schrapt het hof de woorden: “ [medeverdachte] en”.
Uit het voorgaande leidt het hof af dat de verdachte het oogmerk had op het medeplegen van oplichting van [bedrijf 2] .
Het hof acht het onder 1 primair tenlastegelegde (het medeplegen van oplichting van [bedrijf 2] ) wettig en overtuigend bewezen en verwerpt het verweer.
Op te leggen straf of maatregel
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan oplichting. Het hof vindt deze handelswijze van de verdachte en de medeverdachte(n) kwalijk. Geldverstrekkers moeten kunnen vertrouwen op de echtheid van de door de aanvrager en de tussenpersoon verstrekte documenten. De verdachte en de medeverdachte(n) hebben dat vertrouwen beschaamd. Door toedoen van de verdachte en de medeverdachte(n) heeft [bedrijf 2] een geldlening verstrekt van € 50.000,--. De verdachte heeft daarbij doelbewust meegewerkt aan de oplichting om financiële middelen te verkrijgen waarover zij en haar echtgenoot anders niet hadden kunnen beschikken.
Uit een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 19 september 2023, volgt dat de verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een straf als door de advocaat-generaal gevorderd, omdat daarin de ernst van het bewezenverklaarde onvoldoende tot uitdrukking komt. Het hof acht de door de verdachte en de medeverdachte(n) gepleegde oplichting een verwerpelijk feit, waarvoor de door de rechtbank opgelegde taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, ook naar het oordeel van het hof passend en geboden is.
Het hof houdt echter in strafmatigende zin rekening met de oudheid van het feit (pleegperiode 2011). Het hof acht met het oog daarop een taakstraf voor de duur van 70 uren, subsidiair 35 dagen hechtenis, passend en geboden.
Tot slot houdt het hof rekening met de overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof overweegt in dat verband dat iedere verdachte het recht heeft op behandeling en afdoening van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn in de fase van de eerste aanleg is overschreden met meer dan 1,5 jaar. De verdachte is op 1 maart 2016 twee keer verhoord bij de politie en vervolgens heeft de rechtbank op 12 november 2019 – en derhalve niet binnen de termijn van twee jaar – vonnis gewezen. Ook in hoger beroep is er sprake van overschrijding van de redelijke termijn. Namens de verdachte is op 26 november 2019 hoger beroep ingesteld en dit arrest is dus niet binnen twee jaar nadien gewezen. De overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep bedraagt ongeveer 2 jaren.
Zonder overschrijding van de redelijke termijn zou het hof een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, zoals opgelegd door de rechtbank passend en geboden achten. Gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg en in hoger beroep, zal het hof echter een taakstraf opleggen voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. H.A.T.G. Koning, voorzitter,
mr. G.J. Schiffers en mr. N. van der Laan, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.R.A.C. Dinnissen, griffier,
en op 4 december 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. N. van der Laan en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.