ECLI:NL:GHSHE:2023:4377

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 november 2023
Publicatiedatum
19 februari 2024
Zaaknummer
20-000545-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en bewezenverklaring poging doodslag door minderjarige verdachte met jeugddetentie en werkstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De minderjarige verdachte was eerder veroordeeld voor poging doodslag en diefstal met geweld. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld voor poging doodslag. De feiten vonden plaats op 9 januari 2022 in Oosterhout, waar de verdachte de aangever met een mes heeft gestoken tijdens een conflict. Het hof heeft de bewezenverklaring van de poging doodslag gebaseerd op de verklaringen van de aangever en de aanwezige bewijsmiddelen, waaronder camerabeelden en getuigenverklaringen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstige geweldsdelict, wat heeft geleid tot een steekwond bij de aangever. Het hof heeft de strafmaat bepaald op 137 dagen jeugddetentie, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie. Bij de strafoplegging is rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte en de aanbevelingen van de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof heeft bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder toezicht door de jeugdreclassering.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000545-23
Uitspraak : 8 november 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats te Breda, van 20 februari 2023, in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken met parketnummers 02-048890-21 en 02-071179-22, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2005,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het primair tenlastegelegde met parketnummer 02-071179-22 bewezen verklaard en dat gekwalificeerd als ‘poging doodslag’ en het tenlastegelegde met parketnummer 02-048890-21 bewezen verklaard en dat gekwalificeerd als ‘diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen’, de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 151 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijke strafdeel verbonden, kort gezegd, het inzetten voor coaching of hulpverlening en het zich gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de jeugdreclassering, en medewerking verlenen aan het reclasseringstoezicht. Daarnaast heeft de rechtbank aan de verdachte een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen jeugddetentie opgelegd. Het inbeslaggenomen mes is onttrokken aan het verkeer. De geschorste bevelen tot voorlopige hechtenis zijn opgeheven.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is in de appelakte uitdrukkelijk beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte met parketnummer 02-071179-22 is ten laste gelegd. Het hoger beroep richt zich aldus niet tegen het bewezenverklaarde met parketnummer 02-048890-21.
Voor het bewezenverklaarde met parketnummer 02-048890-21, welke niet aan het oordeel van het hof is onderworpen en waarvoor de verdachte door de rechtbank is veroordeeld zal het hof, gelet op het bepaalde in artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering, een straf bepalen.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het primair tenlastegelegde bewezen zal verklaren. De advocaat-generaal heeft gevorderd de verdachte daarvoor te veroordelen tot jeugddetentie voor de duur van 151 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar en bijzondere voorwaarden en tot een werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen jeugddetentie, minus de grond van artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering te bepalen straf voor het door de rechtbank bewezenverklaarde met parketnummer 02-004890-21te bepalen op 7 dagen jeugddetentie met aftrek van het voorarrest en een werkstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie. Ten slotte heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het inbeslaggenomen mes wordt onttrokken aan het verkeer.
Door en namens de verdachte is vrijspraak betoogd van het primair tenlastegelegde. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof voor wat betreft het subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde. Subsidiair is aangevoerd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging vanwege een geslaagd beroep op noodweer(-exces). Meer subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 02-071179-22 (gevoegd):
primairhij op of omstreeks 9 januari 2022 te Oosterhout ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] (geboren [geboortedag 2] 2002) opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in dan wel ter hoogte van diens middenrif (vlak onder het hart), althans diens lichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiairhij op of omstreeks 9 januari 2022 te Oosterhout ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] (geboren [geboortedag 2] 2002) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in dan wel ter hoogte van diens middenrif (vlak onder het hart), althans diens lichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiairhij op of omstreeks 9 januari 2022 te Oosterhout [slachtoffer] (geboren [geboortedag 2] 2002) heeft mishandeld door die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in dan wel ter hoogte van diens middenrif (vlak onder het hart), althans diens lichaam, te steken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak met parketnummer 02-071179-22 (gevoegd):primairhij op 9 januari 2022 te Oosterhout ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] (geboren [geboortedag 2] 2002) opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes ter hoogte van diens middenrif vlak onder het hart heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
De paginanummers die in onderstaande bewijsmiddelen zijn genoemd verwijzen naar pagina’s van het dossier van de politie, eenheid Zeeland-West-Brabant, districtsrecherche de Baronie, basisteam Dongemond, onderzoeksnummer ZB3R022002 en proces-verbaalnummer PL2000-2022008613-21, gesloten d.d. 24 mei 2022 (doorgenummerde pagina's 1 tot en met 232), nader te noemen: het politiedossier.
Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat de navolgende bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 10 januari 2022 (pg. 68 t/m 71) voor zover inhoudende als weergave van de verklaring van aangever [slachtoffer] :
V: Kun je vertellen wat er vanavond precies was gebeurd?
A: Op 9 januari 2022, omstreeks 22.00 uur, zat ik samen met 4 vrienden in een BMW stationwagon. Mijn vrienden heetten [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [betrokkene 3] en [betrokkene 4] . [betrokkene 1] was de bestuurder van de auto. Ik zat naast hem en de andere 3 zaten achterin. We waren vanavond vanuit Eindhoven naar Oosterhout gereden. Mijn vriend, [betrokkene 3] , had ongeveer twee weken geleden klappen gekregen van jongens uit Oosterhout. Dit zou gebeurd zijn bij twee meisjes. Ze heetten [betrokkene 5] en [betrokkene 6] . Vandaag zouden we het uit gaan praten. We reden richting de [supermarkt] in Oosterhout .
(pg. 69)
Toen we aankwamen bij de [supermarkt] in Oosterhout zag ik dat daar ook allemaal winkels waren. Ik ben daar uitgestapt. De dader van de vorige keer liep dreigend op mij af. We belandden in een gevecht. Ik werd meteen neergestoken in mijn hart streek. Het was een zwart, dun, lang mes. Ik rende meteen weg in de richting van de Bredaseweg en hij rende achter mij aan. Ik zag dat zijn vriendengroep daar ook stond. De anderen kwamen ook achter mij aan. Ik rende om een gebouw heen via een straatje terug naar de auto die bij de [supermarkt] stond. Ik stapte meteen in en we zijn meteen weggereden. Eerst naar het ziekenhuis in Oosterhout . Ik dacht in de auto dat ik doodging. Ik bloedde heel erg.
(pg. 70)
V: Waaruit bestaan je verwondingen?
A: Ik heb een (1) steekwond ter hoogte van mijn middenrif aan de linkerzijde onder mijn tepel.
2.
De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 25 oktober 2023, voor zover inhoudende:
Op 9 januari 2022 omstreeks 22.00 uur was ik voor de [supermarkt] in Oosterhout . Er stopte een auto voor mij en er stapte iemand uit. Deze persoon rende op mij af. Ik heb, terwijl ik mij omdraaide richting aangever, met mijn rechterhand een mes uit mijn jaszak getrokken en ik heb hem (het hof begrijpt: aangever [slachtoffer] ) geraakt. Toen hij daarna wegrende, rende ik achter hem aan. Twee vrienden gingen mij helpen omdat ze zagen dat er iets aan de hand was. Toen ik aan het rennen was, renden nog een of twee andere vrienden met mij mee.
3.
Een geschrift, als bedoeld in artikel 339, eerste lid, onder sub 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten: een geneeskundige verklaring d.d. 10 januari 2022 (pg. 74):
Uitwendig waargenomen letsel: steekverwonding laag thoracaal links
Geschatte duur van de genezing: 2 weken.
4.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 januari 2022 (pg. 120 t/m 124), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
(pg. 120)
Op 12 januari 2022 hebben wij politieambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 1] aangever [slachtoffer] thuis bezocht in [woonplaats] . In het gesprek met aangever [slachtoffer] vertelde hij dat hij camerabeelden had van het steekincident waarbij hij gewond was geraakt.
Beelden zijn opgenomen middels een mobiele telefoon uit een personenauto. Camera is gericht op twee personen voor eetgelegenheid “ [restaurant ] ”.
(pg. 121)
00:00 Filmfragment begint dat aangever achter verdachte rent in de richting van eetgelegenheid [restaurant ] .
00:00 Korte worsteling tussen aangever en verdachte
(pg. 122)
00:02 Aangever draait zich, met zijn rechterhand op zijn borst rent hij weg. Verdachte rent achter aangever aan.
00:03 Verdachte heeft in zijn rechterhand mogelijk het mes vast, hij rent hiermee achter aangever aan. Verdachte heeft zwarte jas aan met een wit logo op de linkerborst.
Verdachte rent achter aangever aan, verdwijnen uit het zicht van de camera.
5.
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 10 januari 2022 (pg. 125 t/m 136), voor zover inhoudende als weergave van de verklaring van verdachte [medeverdachte] :
(pg. 125)
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord verdachte
O: Opmerking verbalisant
(pg. 129)
V: Wat was er gebeurd met je vriend?
A: Ja, gewoon dat hij gestoken was.
V: Neem ons eens mee in je dag van gisteren.
A: We stonden op een parkeerplaats. Ze zeiden dat we wat dingen gingen doen. En het ging daarna heel snel. Ik zag ineens mijn vriend (het hof begrijpt: aangever [slachtoffer] ) naar ons toe rennen en zeggen ik ben gestoken. Ik zie mensen rennen.
(pg. 130)
V: Met hoeveel zaten jullie in de auto?
A: Eigenlijk met 5.
V: En toen?
A: Hij riep: ik ben gestoken ik ben gestoken.
(pg. 131)
A: Ik zag hem (het hof begrijpt: aangever [slachtoffer] ) dus aan komen rennen. Ik zag dat er een persoon achter hem aan kwam gerend. Hij (het hof begrijpt: aangever [slachtoffer] ) stopte dus 2 meter voor de auto en zei ik ben gestoken. Ik ben op een gegeven moment ook uitgestapt maar ik zag dat hij meteen weer terug rende en dat die jongen die achter hem aan zat er weer achteraanrende.
6.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. (pg. 157 t/m 178), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
(pg. 157)
Op woensdag 12 januari 20221, ontving ik politieambtenaar [verbalisant 1] camerabeelden naar aanleiding van een steekincident gepleegd op zondag 9 januari 2021 te Oosterhout.
De camerabeelden zijn voorzien van een datum en tijdstip, deze zijn geverifieerd betreft de juiste datum en tijd.
(pg. 159)
21:48:39, Komt een personenauto uit de [straat 1] gereden, dit betreft een donkerkleurige stationwagen. De stationwagen gaat rechtsaf de [straat 2] op.
21:49:03, Stationwagen stopt aan het einde van de [straat 2] vervolgens om 21:49:14 zie je bewegingen bij de stationwagen, het lijkt erop dat er
personen achter de stationwagen langs lopen.
(pg. 160)
21:49:25, Stationwagen rijdt een klein stukje door en draait om, op dat moment komen er uit de verte een aantal personen aangerend. De personen komen uit de richting waar de stationwagen stil stond.
21:49:39, Slachtoffer wordt door twee personen achterna gezeten. Slachtoffer heeft een opvallende tweekleurige jack aan.
(pg. 161)
21:49:43, Persoon die achter het slachtoffer aangerend, gekleed geheel in een donkere jack met mogelijk lichtkleurig logo op de linkerborst, donkere schoenen, donkerkleurig haar. Op de achtergrond is te zien dat de eerder genoemde stationwagen in de richting van [plein] gereden komt.
21:50:05, Slachtoffer rent in de richting van de stationwagen, stopt met rennen en staat stil voor de stationwagen. Slachtoffer stapt aan de rechterzijde in bij de stationwagen. Achter de stationwagen komen 3 personen gelopen die eerder achter het slachtoffer aanrenden. Stationwagen rijdt weg in de richting van de [straat 1] .
7.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. (pg. 218 t/m 219), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
(pg. 218)
Op 9 januari 2022 rond 23.10 uur kwam een melding bij de politie dat iemand met een steekwond binnen was gekomen bij het ziekenhuis Molengracht te Breda . Ter plaatse bleek dat slachtoffer [slachtoffer] eerder die dag was gestoken in Oosterhout. In het ziekenhuis werd de kleding van [slachtoffer] in beslaggenomen voor onderzoek. Ik, verbalisant [verbalisant 2] , heb deze kleding bekeken en gefotografeerd. Slachtoffer [slachtoffer] werd gestoken aan de linkerzijde van zijn boven lichaam.
(pg. 219)
De boven kleding van slachtoffer [slachtoffer] had beschadigingen als gevolg van het steken met een mes. Deze beschadigingen in de kleding zaten op dezelfde hoogte en plek als waar slachtoffer [slachtoffer] in het lichaam gestoken was. Een oranje kleurig shirt van het merk Umbro met aan de voorzijde een beschadiging van 2 cm lang.
Een trainingsjack van het merk Nike wat over het oranje shirt heen werd gedragen had aan de voorzijde een beschadiging van 2 cm lang.
Het mes waarmee slachtoffer [slachtoffer] gestoken was is door twee kledingstukken heen gegaan en daarna het lichaam in gedrongen.
Bewijsoverwegingen
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak van het primair tenlastegelegde betoogd. Daartoe is - op gronden zoals verwoord in de pleitnota – aangevoerd dat er forensisch en objectief bewijs ontbreekt omtrent de wijze van steken, de kracht waarmee is gestoken, het mes waarmee is gestoken en de ernst van de steekverwonding. Op grond van voorgaande kan niet worden vastgesteld dat er een kans op de dood van aangever bestond en dat de verdachte die kans ook bewust heeft aanvaard. Het voorgaande dient te leiden tot vrijspraak van het primair tenlastegelegde, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Voor de bewezenverklaring van een strafbare poging tot doodslag, is vereist dat de verdachte opzet heeft gehad op de dood. Het hof acht geen bewijs aanwezig voor de aanwezigheid van ‘vol opzet’. Het hof heeft vervolgens onderzocht of bewijs aanwezig is voor voorwaardelijk opzet, gericht op de dood van aangever.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan een zodanige kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Op grond van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof het volgende vast. Op 9 januari 2022 heeft er een steekincident plaatsgevonden te Oosterhout. Aangever en vier vrienden zijn met de auto van Eindhoven naar Oosterhout gereden. In Oosterhout stopte het voertuig in de buurt van de verdachte, aangever stapte uit de auto. De verdachte kwam dreigend op aangever afgelopen en er is een gevecht ontstaan, waarbij aangever de verdachte twee vuistslagen heeft gegeven. Daarna is de verdachte van aangever weggelopen terwijl aangever achter de verdachte aanrende. Op dat moment heeft de verdachte tijdens het omdraaien richting aangever een mes uit zijn jaszak getrokken en met dit mes aangever gestoken ter hoogte van zijn middenrif, onder zijn hart. Daarbij is door de kleding van aangever heen gestoken en heeft aangever ook letsel opgelopen. Aangever draaide zich om en rende weg, en de verdachte rende achter hem aan. De vrienden van de verdachte, [betrokkene 7] en [betrokkene 8] , voegden zich bij de verdachte en renden tevens achter aangever aan.
Het hof stelt vast dat de achtergrond van het conflict lijkt te zijn gelegen in een incident op een feestje tussen de vriendengroep van de verdachte uit Oosterhout en de vriendengroep van aangever uit Eindhoven. De verklaring van de verdachte dat hij aangever en zijn vrienden die avond in Oosterhout toevallig tegen was gekomen, niet kende en door aangever uit het niets werd aangevallen, acht het hof ongeloofwaardig, mede in het licht bezien van het mes dat de verdachte reeds in zijn jaszak had zitten voor hij aangever en zijn vrienden ontmoette in Oosterhout.
Het hof is op grond van de hiervoor gebezigde bewijsmiddelen van oordeel dat de verdachte op 9 januari 2022 te Oosterhout aangever heeft gestoken ter hoogte van zijn middenrif links onder zijn tepel, door een stekende beweging te maken. Dat leidt het hof voornamelijk af uit de verklaring van aangever, het door aangever opgelopen letsel en het feit dat het mes waarmee door de verdachte is gestoken door twee lagen kleding is gegaan voordat het aangever heeft geraakt. Het hof merkt daarbij op dat het geen reden ziet om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangever te twijfelen, nu deze verklaring naar het oordeel van het hof steun vindt in de overige bewijsmiddelen in het dossier. De verklaring van de verdachte dat hij geen stekende beweging heeft gemaakt richting aangever is op grond van voorgaande dan ook niet aannemelijk geworden.
Het hof is met de advocaat-generaal van oordeel dat de verdachte – door het steken met een mes ter hoogte van het middenrif van aangever aan de linkerzijde onder zijn tepel – zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij aangever dodelijk zou verwonden. Het hof overweegt in dit verband dat, zoals algemeen bekend kan worden verondersteld, zich in het bovenlichaam onder meer vitale organen (zoals hart/longen) en bloedvaten (slagaders) bevinden. Evenzeer kan als algemeen bekend worden verondersteld dat bij het steken met een mes in iemands borststreek de aanmerkelijke kans bestaat dat letsel wordt veroorzaakt aan vitale structuren of organen dat tot de dood kan leiden. De verdachte moet zich van die aanmerkelijke kans bewust zijn geweest.
Het hof is van oordeel dat de bewezenverklaarde gedraging, te weten de door verdachte gemaakte stekende beweging richting de borststreek van aangever, waarbij aangever door zijn kleding heen is geraakt met het mes, naar zijn uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op de dood van aangever, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte ook bewust de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard.
Het hof verwerpt het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in alle onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van hetgeen hiervoor is overwogen en de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep gesteld dat het bewezenverklaarde handelen ten aanzien van het primair tenlastegelegde niet strafbaar was. De raadsman heeft in dat verband – op gronden zoals verwoord in de pleitnota – aangevoerd dat aangever en zijn groep vrienden uit waren op een gewelddadige confrontatie. Aangever heeft de verdachte twee vuistslagen gegeven in het gezicht, waarna de verdachte heeft geprobeerd om zich aan de situatie te onttrekken. Dit is niet gelukt omdat aangever hem achtervolgde. De verdachte zag dat er andere personen uit de auto kwamen en raakte in paniek, waarna hij het mes pakte dat nog in zijn bodywarmer zat. Er ontstond een worsteling waarbij aangever tegen het mes is aangekomen. De verdachte heeft zich gerechtvaardigd verdedigd en zijn verdediging voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Aldus komt de verdachte een gerechtvaardigd beroep op noodweer toe en dient hij te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof stelt voorop dat voor het slagen van een beroep op noodweer is vereist dat de handeling is geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding of de onmiddellijke dreiging daarvan. Hierin ligt besloten dat de verdedigingshandeling moet voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Het hof stelt, voor zover er al sprake is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lijf van de verdachte, in het licht bezien van het feit dat de verdachte eerst dreigend op aangever afliep, maar vervolgens ook tweemaal op zijn gezicht is geslagen en aangever vervolgens achter hem aanrende, het volgende vast met betrekking tot de noodzakelijkheid van de verdediging.
De eisen van proportionaliteit en subsidiariteit hebben betrekking op de vraag of de verdediging noodzakelijk was, respectievelijk op de vraag of de gekozen wijze van verdediging tegen de aanranding geboden was.
De proportionaliteitseis strekt ertoe om niet ook dan een gedraging straffeloos te doen zijn indien zij – als verdedigingsmiddel – niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. De in dat verband – tot terughoudendheid nopende – maatstaf luidt of de gedraging als verdedigingsmiddel niet in onredelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. De keuze van het verdedigingsmiddel en de wijze waarop het is gebruikt, staan bij de beoordeling van de proportionaliteit centraal. Zo staat in beginsel het met kracht toebrengen van een diepe, potentieel dodelijke steekwond niet in verhouding met een aanval die bestaat uit het slaan met de blote handen dan wel een vuist (Hoge Raad d.d. 8 april 2008 ECLI:NL:HR:2008:BC5982). Het hof is van oordeel dat de keuze van het verdedigingsmiddel in onderhavig geval, te weten het steken van aangever door middel van een stekende beweging met een mes in zijn borst, niet in verhouding staat met de door aangever aan verdachte uitgedeelde twee vuistslagen. Het hof heeft daarbij tevens acht geslagen op het feit dat de verdachte pas na het steekincident tussen hem en aangever, zag dat de vrienden van aangever eveneens een mes bij zich hadden.
Het hof concludeert dat reeds omdat aan de eis van proportionaliteit niet is voldaan, de verdachte geen geslaagd beroep op noodweer toekomt.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep – op gronden zoals verwoord in de pleitnota – een beroep gedaan op noodweer-exces, nu er sprake was van een hevige gemoedbeweging die is veroorzaakt door de gewelddadige aanval van aangever. Voorgaande leidt ertoe dat de verdachte niet strafbaar is en hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat er bij de verdachte sprake is geweest van een hevige gemoedsbeweging als gevolg van de aanranding van aangever. Temeer niet nu de verdachte direct na afloop van het incident een tijd achter aangever is aangerend, hetgeen geen blijk geeft van angst of een hevige gemoedsbeweging. De latere verklaringen van de verdachte voor zover hij daarin verklaart dat hij ten tijde van het incident in paniek was acht het hof mede in het licht van het voorgaande ongeloofwaardig.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie ten aanzien van parketnummer 02-071179-22
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat uit het vonnis in eerste aanleg volgt dat de rechtbank bij het bepalen van de straf voor beide gevoegde zaken veel gewicht heeft toegekend aan het bewezenverklaarde met parketnummer 02-071179-22. Het hof zal daarmee rekening moeten houden bij het bepalen van de straf ex artikel 423, vierde lid Sv, ten aanzien van het feit met parketnummer 02-048890-21. Dit betekent volgens de verdediging ook dat indien het hof vandaag ruimte ziet om de straf te matigen, de op te leggen straf aanzienlijk dient te worden gematigd. Verder heeft de verdediging verzocht om het advies van de Raad van de Kinderbescherming te volgen en een proeftijd voor de duur van 1 jaar op te leggen.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag van het slachtoffer [slachtoffer] . De verdachte heeft het slachtoffer met een mes ter hoogte van zijn middenrif onder zijn hart gestoken, waarna het slachtoffer naar het ziekenhuis moest. Onderweg naar het ziekenhuis dacht het slachtoffer dat hij doodging omdat de wond hevig bloedde. Door te handelen zoals bewezen is verklaard heeft de verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffer op grove wijze geschonden. De omstandigheid dat het slachtoffer dit niet met de dood heeft moeten bekopen, is een omstandigheid die geenszins aan de verdachte te danken is. Dergelijk strafbaar gedrag brengt voorts, zeker indien het zoals in het onderhavige geval in de openbare ruimte is gepleegd, in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg.
Het hof heeft bij de straftoemeting voorts acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 21 april 2022, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van een geweldsdelict, te weten mishandeling.
Voorts heeft het hof in het bijzonder acht geslagen op de hierna te noemen rapportages betreffende de persoon van de verdachte.
Op 20 juni 2022 is er een pro Justitia-rapportage met een psychologisch onderzoek naar de persoon van de verdachte uitgebracht. Hierin is geconcludeerd dat er geen sprake is van een psychische stoornis of verstandelijke handicap bij de verdachte. Wel wordt er een disharmonisch intelligentieprofiel vastgesteld. Het risico op toekomstig gewelddadig gedrag wordt ingeschat als laag tot matig. De verdachte is gericht op de toekomst en heeft een positieve houding ten aanzien van werk en scholing, en een goede inzet bij de lopende hulpverlening.
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft op 25 november 2022 een advies uitgebracht. Daaruit volgt dat de Raad het belangrijk acht om de huidige hupverlening voort te zetten. Uit het onderzoek komt naar voren dat er veel beschermende factoren zijn in het leven van de verdachte, maar dat er ook op verschillende domeinen zorgen zijn die de kans op recidive vergroten. De verdachte houdt zich echter goed aan de afspraken en de voorwaarden met jeugdreclassering. De Raad adviseert om aan de verdachte een volledig voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, met bijzondere voorwaarden, alsmede een taakstraf in de vorm van een werkstraf.
De Raad heeft op 12 oktober 2023 een aanvullende rapportage uitgebracht. Daarin is geconcludeerd dat de verdachte een groei heeft gemaakt, waarbij de begeleiding van de jeugdreclassering en Punt Weerbaarheid succesvol zijn verlopen en de doelen zijn behaald, en er bijna geen risicofactoren meer naar voren komen. Volgens de Raad is het met name van belang dat de verdachte zich kan focussen op de toekomst. De Raad adviseert dan ook conform het eerder uitgebrachte advies d.d. 25 november 2022, echter met een verkorte proeftijd voor de duur van één jaar.
Ten slotte heeft het hof acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting voor jeugd, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden. In het vergelijkbare geval van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen, gaan deze oriëntatiepunten uit van jeugddetentie voor de duur van drie maanden. Het hof heeft in onderhavige geval in strafmatigende zin rekening gehouden met het feit dat het een poging betreft, maar in strafverzwarende zin met het feit dat het een (poging tot) doodslag betreft en dus een ernstiger feit.
Alles afwegende kan naar het oordeel van het hof, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. De duur van de onvoorwaardelijk op te leggen jeugddetentie zal echter het reeds ondergane voorarrest niet overschrijden, zodat de verdachte niet terug hoeft naar de gevangenis. Het hof zal aan de verdachte jeugddetentie voor de duur van 137 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk opleggen met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast zal het hof aan de verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie opleggen. Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. In lijn met het door de Raad uitgebrachte advies zal het hof aan het voorwaardelijk opgelegde strafdeel een proeftijd voor de duur van 1 jaar verbinden.
Met betrekking tot de aan de voorwaardelijke straf te verbinden bijzondere voorwaarden oordeelt het hof als volgt.
Het hof acht het, met de advocaat-generaal en de verdediging, wenselijk om aan de voorwaardelijk op te leggen jeugddetentie na te melden bijzondere voorwaarden te verbinden, zoals door de Raad is geadviseerd.
Strafbepaling ex artikel 423, vierde lid Sv met betrekking tot parketnummer 02-048890-21
Nu in eerste aanleg één hoofdstraf is uitgesproken voor twee parketnummers en het vonnis in eerste aanleg voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen zal worden vernietigd, zal het hof op de voet van artikel 423, vierde lid Sv een straf bepalen ten aanzien van het -niet aan zijn oordeel onderworpen - door de rechtbank bewezenverklaarde met parketnummer 02-048890-21, kort gezegd diefstal met geweld in vereniging.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 151 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van 2 jaren en een werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen jeugddetentie.
Het hof gaat ervan uit dat gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, een gedeelte van die jeugddetentie, te weten tot een duur van 14 dagen onvoorwaardelijk, alsmede een gedeelte van die werkstraf, te weten 60 uren, subsidiair 30 dagen jeugddetentie, moet worden geacht te zijn opgelegd ter zake van het bewezenverklaarde met parketnummer 02-048890-21.
Het hof heeft daarbij acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting voor jeugd, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden, in geval van diefstal met geweld uitgaan van het opleggen van een taakstraf voor de duur van 60 uren. Strafverzwarende omstandigheden zijn daarbij met name de gebruikmaking van een wapen en het in vereniging plegen van het feit..
Beslag
Bij gelegenheid van onderzoek is een mes in beslag genomen, die tot begaan van het strafbare feit is bestemd. Naar het oordeel van het hof is dit voorwerp vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, nu het een voorwerp betreft van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.
Voorlopige hechtenis
Het hof zal de, telkens reeds geschorste, bevelen tot voorlopige hechtenis van de verdachte opheffen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-071179-22 primair tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het in de zaak met parketnummer 02-071179-22 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen jeugddetentie;
veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
137 (honderdzevenendertig) dagen;
bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
120 (honderdtwintig) dagen,niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 1 (één) jaar ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dat noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte gedurende de proeftijd:
- zich in blijft zetten voor de hulpverlening van Punt Weerbaarheid of andere hulpverlening, zoals nodig wordt geacht door de jeugdreclassering;
- zich in het kader van de maatregel van Toezicht en Begeleiding, gedurende een door de gecertificeerde instelling te bepalen periode en op door de gecertificeerde instelling te bepalen tijdstippen zal melden, zo frequent en zo lang die instelling dat gedurende de proeftijd noodzakelijk acht en zijn medewerking verleent aan de daaruit voortvloeiende afspraken.
geeft opdracht aan Stichting Jeugdbescherming Brabant tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, welke thans is uitgezeten in de zaak met parketnummer 02-071179-22, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de door de rechtbank opgelegde straf voor het in zaak 02-048890-21 bewezenverklaarde op:

jeugddetentie voor de duur van 14 (veertien) dagen;

beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, welke thans is uitgezeten in de zaak met parketnummer 02-048890-21, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen jeugddetentie;
beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- 1 STK mes (omschrijving: G2417056);

heft de geschorste bevelen tot voorlopige hechtenis op.

Aldus gewezen door:
mr. S.C. van Duijn, voorzitter,
mr. Y.G.M. Baaijens-van Geloven en mr. T. van de Woestijne, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.B. Mobach, griffier,
en op 8 november 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.