ECLI:NL:GHSHE:2023:4384

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 oktober 2023
Publicatiedatum
26 februari 2024
Zaaknummer
20-001019-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de kinderrechter inzake wederspannigheid met lichamelijk letsel

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 2007, was eerder veroordeeld voor wederspannigheid terwijl dit misdrijf lichamelijk letsel ten gevolge had. De kinderrechter had de verdachte een leerstraf opgelegd, maar de advocaat-generaal vorderde een zwaardere straf in hoger beroep. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het verzet tegen een ambtenaar tijdens zijn aanhouding, wat resulteerde in letsel bij de ambtenaar. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie. Daarnaast is de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 300,00, te vermeerderen met wettelijke rente. Het hof heeft geen bijzondere voorwaarden opgelegd, gezien de omstandigheden van de verdachte en zijn wantrouwen jegens hulpverlening. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001019-23
Uitspraak : 25 oktober 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

’s-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 6 april 2023, in de strafzaak met parketnummer 02-207409-22 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2007,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘wederspannigheid terwijl het misdrijf enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft’ veroordeeld tot de leerstraf ‘So Cool regulier’ voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie en een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen jeugddetentie, met een proeftijd van 2 jaren. De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] is toegewezen tot een bedrag van € 400,00, te vermeerderen met de wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zal bewezen verklaren hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd en hem zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen jeugddetentie, waarvan 30 uren, subsidiair 15 dagen jeugddetentie voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Naast de algemene voorwaarden heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan het voorwaardelijk gedeelte van de werkstraf als bijzondere voorwaarden toezicht en begeleiding door de Jeugdreclassering alsmede schoolgang zullen worden verbonden.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij dient te worden toegewezen tot een bedrag van
€ 400,00, te vermeerderen met de wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. Daarbij dient het aantal dagen gijzeling te worden beperkt tot 0 dagen. Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Namens de verdachte is primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair is vrijspraak bepleit van het onderdeel ‘gekneusde kaak’. Meer subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd. Met betrekking tot de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij is primair verzocht om de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk te verklaren in verband met de bepleite vrijspraak. Subsidiair is verzocht om het toe te wijzen gedeelte te matigen tot
€ 300,00.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging komt dan de kinderrechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 14 juli 2022 te Breda, althans in Nederland, zich met geweld heeft verzet tegen een ambtenaar, [slachtoffer] (toezichthouder in dienst van de gemeente Breda en buitengewoon opsporingsambtenaar voor domein 1), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten ter aanhouding van verdachte, door een stomp/klap te geven op het gezicht, dan wel hoofd, en/of te krabben in de nek, althans stevig vastgrijpen in de nek, terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een gekneusde kaak en/of krassen in de nek bij die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 14 juli 2022 te Breda zich met geweld heeft verzet tegen een ambtenaar, [slachtoffer] (toezichthouder in dienst van de gemeente Breda en buitengewoon opsporingsambtenaar voor domein 1), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten ter aanhouding van verdachte, door een stomp te geven op het gezicht dan wel hoofd, en te krabben in de nek, terwijl dit misdrijf enig lichamelijk letsel bij die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
In het geval tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft zij – kort gezegd – aangevoerd dat verbalisant [slachtoffer] niet werkzaam was in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, nu het maken van een schapen/mekkergeluid ten aanzien van de verdachte geen redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit oplevert. Daarnaast is aangevoerd dat het handelen van de verdachte niet is aan te merken als wederspannigheid omdat de verdachte daarbij niet de intentie (het hof begrijpt: niet het opzet) heeft gehad op het zich onttrekken aan de aanhouding. Subsidiair is verzocht om bij een bewezenverklaring de verdachte vrij te spreken van het tenlastegelegde bestanddeel ‘gekneusde kaak’.
Op grond van de inhoud van het dossier en het aanvullend dossier stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
Uit de aangifte van verbalisant [slachtoffer] blijkt dat de aanleiding van het eerste contact tussen de verdachte en verbalisanten [slachtoffer] en [verbalisant 1] op 14 juli 2022 een verkeersincident betrof in de omgeving van winkelcentrum [winkelcentrum] in Breda. Verbalisant [slachtoffer] was toen werkzaam bij de afdeling Handhaving van gemeente Breda en had dienst met collega [verbalisant 1] . De verdachte werd door hem aangesproken op zijn taalgebruik jegens een automobiliste, waarna verdachte reageerde met ‘Kankerlijers’. De verbalisanten zijn toen achter de verdachte aangereden. De verdachte bleek samen met een andere jongen achter in een bestelbus te zijn gaan zitten. Nadat de verbalisanten hen daaruit hadden laten uitstappen vorderde verbalisant [slachtoffer] tweemaal het identiteitsbewijs van de verdachte, nu hij een proces-verbaal wilde opmaken ter zake van baldadigheid. De vader van de verdachte kwam erbij en zij riepen de verbalisanten dingen toe als: “Nietsnutten, afgekeurde politieagenten, mislukte gemeentewerkers”. Verbalisant [slachtoffer] hoorde in zijn richting ook discriminerende opmerkingen en heeft toen aangezegd dat hij tot aanhouding zou overgaan indien het discriminerende gedrag zou worden voortgezet. Toen hij vervolgens naar zijn auto liep, hoorde hij een mekkergeluid uit de richting van de verdachte komen, en besloot daarop om hem aan te houden. Verbalisant [slachtoffer] liep daartoe op de verdachte af om hem aan te houden. De verdachte sloeg hem toen met zijn rechtervuist op zijn linkerkaak. Bij het naar de grond brengen van de verdachte krabde de verdachte in de nek van verbalisant [slachtoffer] . Verbalisant [slachtoffer] hield hieraan krassen in zijn nek en letsel aan zijn kaak over.
De aangifte van verbalisant [slachtoffer] wordt ondersteund door het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] van 14 juli 2022 en het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] van diezelfde dag met proces-verbaal nummer 1407202215456067997. Het hof gaat dan ook uit van de juistheid van de inhoud van de door de betrokken buitengewone opsporingsambtenaren op ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal, aangezien er geen concreet aanknopingspunt is om van het tegendeel uit te gaan. De op onderdelen afwijkende lezing van de verdachte omtrent de gang van zaken kan niet als zodanig worden aangemerkt.
Het hof overweegt met betrekking tot hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd als volgt.
De rechtmatige uitoefening van zijn bediening
Het hof is van oordeel dat verbalisant [slachtoffer] handelde in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, dit gelet op de feiten en omstandigheden zoals die in zijn aangifte en in de hierboven genoemde processen-verbaal van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zijn opgenomen. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] vond het verkeersincident omstreeks 15.53 uur plaats, waarna de verdachte om 16.01 uur door verbalisant [slachtoffer] is aangehouden, zodat de genoemde gebeurtenissen zich kort na elkaar hebben afgespeeld en er sprake lijkt te zijn van een opbouw in de weerstand die de verdachte jegens de verbalisanten uitte door middel van minst genomen ongepaste opmerkingen die als beledigend, denigrerend en discriminerend konden worden opgevat. Gegeven de context van de situatie, zijn de daaropvolgende schapengeluiden niet alleen beledigend richting verbalisant [slachtoffer] , maar heeft de verbalisant ook kunnen en mogen denken dat de verdachte degene is geweest die dergelijke geluiden maakte, temeer nu verbalisant [verbalisant 1] heeft gerelateerd dat de geluiden van de verdachte afkomstig waren. Korte tijd daarvoor maakte de verdachte immers denigrerende opmerkingen naar deze verbalisant. Daarnaast werd de verbalisant vanuit het groepje waarvan de verdachte in ieder geval onderdeel uitmaakte, racistisch bejegend.
Het opzet
De verdachte heeft zowel ter terechtzitting in eerste aanleg als in hoger beroep verklaard dat hij heeft gereageerd uit zelfverdediging en dat hij zich niet heeft verzet tegen zijn aanhouding. Naar het oordeel van het hof kan het niet zo zijn dat de verdachte, nadat hij zich richting een verbalisant meermaals beledigend had uitgelaten en als gevolg van zijn gedrag wordt aangehouden, zich beroept op het feit dat hij de vrees had dat de verbalisant gewelddadig zou handelen en dat hij daarop anticiperend, als reactie op die vrees, de verbalisant heeft geslagen. Verdachte wist immers dat hij, na reeds te zijn gewaarschuwd, werd aangehouden door verbalisant [slachtoffer] jegens wie hij zich eerder beledigend had uitgelaten. Immers ligt het (voorwaardelijk) opzet dan besloten in het handelen van de verdachte, dat is gericht tegen zijn rechtmatige aanhouding. Bovendien ligt het gedrag van de verdachte in lijn met het oppositionele gedrag dat hij korte tijd daarvoor jegens de verbalisanten vertoonde.
Op grond van het bovenstaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde wederspannigheid heeft gepleegd, welk misdrijf lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad bij verbalisant [slachtoffer] . Nu het hof het bestanddeel ‘gekneusde kaak’ niet bewezen heeft verklaard, behoeft het ter zake gevoerde verweer geen bespreking meer.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:
wederspannigheid, terwijl het misdrijf enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof aan de verdachte een taakstraf, bestaande uit een werkstraf zal opleggen voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen jeugddetentie, waarvan 30 uren, subsidiair 15 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Naast de algemene voorwaarden heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan het voorwaardelijk gedeelte van de werkstraf als bijzondere voorwaarden toezicht en begeleiding door de Jeugdreclassering alsmede schoolgang zullen worden verbonden.
De raadsvrouw heeft verzocht om aan de verdachte een deels voorwaardelijke taakstraf op te leggen, waaraan enkel de algemene voorwaarden zullen worden verbonden.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de daarop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verzet tijdens zijn aanhouding. Dit gedrag heeft niet alleen de buitengewoon opsporingsambtenaar belemmerd in de uitoefening van zijn werkzaamheden, maar getuigt bovendien van een onaanvaardbaar gebrek aan respect voor het openbaar gezag. Het hof rekent dit de verdachte ernstig aan.
Het hof heeft wat betreft de op te leggen strafsoort en hoogte van de straf voorts acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten, dienende als indicatie voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid. Het LOVS geeft als oriëntatiepunt bij minderjarigen ter zake van wederspannigheid die geen letsel ten gevolge heeft gehad, zoals strafbaar gesteld in artikel 180 Wetboek van Strafrecht, een taakstraf voor de duur van 30 uren. Nu bewezen is verklaard dat het handelen van de verdachte letsel bij het slachtoffer ten gevolge heeft gehad, zal het hof dat letsel ten nadele van de verdachte meewegen in de op te leggen straf.
Voorts is acht geslagen op het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 22 augustus 2023. Daaruit blijkt dat aan de verdachte eerder een transactie is opgelegd in verband met een geweldsincident.
Daarnaast is het hof uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht toepassing vindt, nu blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 3 december 2022 blijkt dat op 16 september 2022 en aldus na het begaan van het bewezenverklaarde feit in de onderhavige zaak, aan de verdachte een strafbeschikking is opgelegd ter zake van het overtreden van artikel 424 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht. De opgelegde geldboete is ook door de verdachte voldaan.
Blijkens de actualisatie van het onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) van 2 oktober 2023 is sprake van een aannemelijk risico op recidive. Eerdere kortdurende begeleiding vanuit Jeugdreclassering heeft niet het gewenste effect gehad en er is vastgesteld dat er geen bereidwilligheid was om mee te werken aan vrijwillige hulpverlening. Vanuit de raad is er geen zicht op de opgroei- en opvoedsituatie van de verdachte. Toezicht en begeleiding worden dan ook noodzakelijk geacht om hier zicht op te krijgen en de ontwikkeling van de verdachte te stimuleren. Ter terechtzitting in hoger beroep hebben [naam 1] , casusregisseur bij raad, en [naam 2] , werkzaam als Jeugdbeschermer, het rapport van de raad en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in de hoedanigheid van deskundigen van een nadere toelichting voorzien. Zij hebben ter terechtzitting geadviseerd om aan de verdachte een zo lang mogelijke voorwaardelijke werkstraf op te leggen met Jeugdreclassering, waaruit het hof begrijpt dat wordt geadviseerd om toezicht en begeleiding door de Jeugdreclassering gedurende de gehele proeftijd als bijzondere voorwaarde op te leggen.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
In weerwil van het rapport van de raad en de toelichting die daarop is gegeven door de deskundigen zal het hof aan de verdachte geen bijzondere voorwaarden opleggen. De reden daarvoor is gelegen in het volgende. Het hof heeft op grond van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep geconstateerd dat er bij de verdachte sprake is van een dermate diepgeworteld wantrouwen in hulpverleningsinstanties in combinatie met een onwil om samen te werken met (Jeugd)reclassering, mede gelet op de historie van de verdachte met hulpverlening(strajecten) en op de in de onderhavige zaak op te leggen strafmodaliteit, ziet het hof geen toegevoegde waarde in het opleggen van toezicht en begeleiding en/of verplichte schoolgang. Naar het oordeel van het hof is ook niet te verwachten dat de vader van de verdachte hem daarin zal ondersteunen, nu eveneens de vader ter terechtzitting in hoger beroep zijn wantrouwen jegens hulpverlenende instanties heeft geuit.
Al met al acht het hof een
taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie, passend en geboden. Het hof wijkt daarmee, om redenen zoals hiervoor benoemd, af van straf zoals die door de advocaat-generaal is gevorderd.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.100,00, bestaande uit immateriële schade. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 400,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. Voorts is de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opgelegd.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering, zodat de vordering in hoger beroep tot het toegewezen bedrag aan de orde is.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 400,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering in verband met de bepleite vrijspraak. Subsidiair is verzocht om het toe te wijzen gedeelte te matigen tot € 300,00, nu een kneuzing van de kaak van de benadeelde partij [slachtoffer] niet is vastgesteld door een arts.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van het hof komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [slachtoffer] door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. In het onderhavige geval is de benadeelde partij door de bewezenverklaarde wederspannigheid, waarbij aan de benadeelde partij letsel is toegebracht, in zijn persoon aangetast. De benadeelde partij heeft derhalve recht op vergoeding van immateriële schade. Het hof heeft deze schade naar billijkheid vastgesteld op een bedrag van € 300,00. Voor het overige dient de vordering van de benadeelde partij te worden afgewezen.
Het hof zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 300,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij, in verband met de jeugdige leeftijd van de verdachte ten tijde van het begaan van het feit, bepalen dat geen gijzeling kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, zoals door de advocaat-generaal gevorderd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 63, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n en 181 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
- vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
- verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen jeugddetentie;

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

- wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 300,00 (driehonderd euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
- wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af;
- veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
- legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 300,00 (driehonderd euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
- bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
- bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 14 juli 2022.
Aldus gewezen door:
mr. S.C. van Duijn, voorzitter,
mr. W.F. Koolen en mr. Y. van Setten, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.M.F. van de Ven, griffier,
en op 25 oktober 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. Y. van Setten is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.