ECLI:NL:GHSHE:2023:4402

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 maart 2023
Publicatiedatum
9 augustus 2024
Zaaknummer
200.301.600_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Begeleide omgangsregeling tussen minderjarigen en hun vader in het kader van een BOR-traject

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de omgangsregeling tussen de minderjarige kinderen, geboren in 2016 en 2018, en hun vader. De vader is verzoeker in principaal hoger beroep en verweerder in incidenteel hoger beroep, terwijl de moeder verweerster in principaal hoger beroep is en verzoekster in incidenteel hoger beroep. De Raad voor de Kinderbescherming is betrokken bij de procedure en heeft een rapport uitgebracht over de omgangsregeling. Het hof heeft op 2 juni 2022 de raad verzocht om onderzoek te doen naar de omgangsregeling en de belangen van de kinderen. De raad heeft geadviseerd dat contact tussen de kinderen en de vader in het belang van de kinderen is, maar dat er professionele begeleiding nodig is vanwege zorgen over de opvoedersrol van de vader. Het hof heeft besloten dat de omgang voorlopig zal plaatsvinden via een Begeleide Omgangsregeling (BOR) onder professionele begeleiding, waarbij de regie over de contacten aan de hulpverlener wordt overgelaten. De beslissing op de verzoeken van de ouders ten aanzien van de omgangsregeling is aangehouden voor de duur van acht maanden, tot 1 november 2023, in afwachting van de voortgang van het BOR-traject. Het hof heeft de raad verzocht om uiterlijk op 1 november 2023 een rapportage in te dienen over de voortgang van het traject en heeft voorwaardelijk opdracht gegeven voor aanvullend onderzoek indien nodig.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 2 maart 2023
Zaaknummer: 200.301.600/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/292376 / FA RK 21-1932
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. P.W.A.M. van Roy,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. R.P.H.W. Haas.
Deze zaak gaat over:
- [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats], en
- [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats].
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

7.De beschikking d.d. 2 juni 2022

Het hof heeft bij beschikking van 2 juni 2022 de raad verzocht een onderzoek in te stellen en te rapporteren en te adviseren over de volgende vragen:
- welke omgangsregeling tussen de kinderen en de man komt het meest tegemoet aan de belangen van de kinderen?
- op welke wijze dient aan het contact tussen de kinderen en de man vorm gegeven te worden en met welke mogelijkheden en belemmeringen van zowel partijen als de kinderen dient daarbij rekening worden gehouden?
- komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet in het antwoord op de voornoemde onderzoeksvragen zijn genoemd, maar wel van belang zijn met betrekking tot de omgangsregeling; en zo deze naar voren komen, welke zijn dit?
Iedere verdere beslissing is bij die beschikking aangehouden.

8.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van:
- het rapport van de raad van 29 december 2022;
- een akte van antwoord van de advocaat van de man, ingekomen op 27 januari 2023.

9.De motivering van de beslissing

in het principaal en incidenteel hoger beroep
9.1.
De raad heeft in voornoemd raadsrapport de onderzoeksvragen (hiervoor weergegeven onder 7.) beantwoord en advies uitgebracht, als volgt.
Contact tussen de kinderen en de man is in het belang van de kinderen. De man heeft altijd een plek in hun leven gehad. Omdat er zorgen zijn over de mogelijkheden van de man om de omgang veilig vorm te geven en er onvoldoende zicht is op zijn invulling van zijn opvoedersrol jegens de kinderen, is hulpverlening nodig. Er dient (opnieuw) gestart te worden met omgang tussen de man en de kinderen, onder professionele begeleiding op neutraal terrein. Binnen het BOR-traject zal, onder regie van de hulpverlener, gekeken moeten worden of er toegewerkt kan worden naar een zelfstandige omgangsregeling. Dit is afhankelijk van (het tempo van) de kinderen, de mogelijkheden van de man en de interactie tussen de man en de kinderen. De raad acht professionele hulpverlening door [instantie] aangewezen voor de duur van een half jaar.
Beide ouders hebben begeleiding nodig op het gebied van ouderschapsreorganisatie, waarbij er ingezet dient te worden op solo parallel ouderschap. Hierbij dient er ingezet te worden op een situatie waarbinnen de ouders niet teveel overleg hebben, maar waar zaken voor de kinderen wel goed geregeld zijn en waar de ouders leren om respect te hebben voor elkaar als opvoeders.
Er moet eerst goed en gedegen zicht komen op het verloop en de effecten van de noodzakelijk geachte hulpverlening, voordat de raad definitief over de omgangsregeling kan adviseren. Na deze hulpverlening is het noodzakelijk dat de raad opnieuw onderzoek doet.
9.2.
De raad adviseert het hof daarom te bepalen dat de contacten tussen de kinderen en de man voorlopig, tot daarover nader wordt beslist, zullen plaatsvinden via de begeleide omgangsregeling (BOR) onder professionele begeleiding van [instantie] – waarbij wordt verstaan dat de professional de regie over de contacten heeft – en de behandeling van de zaak verder aan te houden voor een periode van ten minste acht maanden.
9.3.
Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld om op het raadsrapport te reageren.
De man heeft bij akte van antwoord kenbaar gemaakt dat hij zich met het raadsrapport verenigt. De vrouw heeft richting het hof niet gereageerd. Zij heeft eerder richting de raad wel kenbaar gemaakt dat zij het eens is met het advies van de raad, zo blijkt uit het raadsrapport.
9.4.
Het hof overweegt als volgt.
9.4.1.
Gebleken is dat partijen instemmen met het door de raad geadviseerde BOR-traject, waarbij (opnieuw) gestart wordt met omgang tussen de man en de kinderen onder professionele begeleiding van [instantie]. Ook het hof acht het, gelet op de door de raad geschetste problematiek, in het belang van de kinderen dat de omgangsregeling voorlopig, tot daarover nader wordt beslist, op deze wijze plaatsvindt.
Het hof zal daarom bepalen dat de contacten tussen de man en de kinderen voorlopig zullen plaatsvinden in het kader van het BOR-traject van [instantie]. De regie over die contacten zal worden overgelaten aan [instantie].
Het hof gaat ervan uit dat partijen hun volledige medewerking aan de verwijzing naar deze hulpverlening zullen verlenen.
9.4.2.
De raad heeft in zijn advies naar voren gebracht dat beide ouders ook begeleiding nodig hebben op het gebied van ouderschapsreorganisatie.
Het hof gaat er van uit dat [instantie] ook aan dit aspect aandacht zal geven.
9.4.3.
De beslissing op de verzoeken van de man en de vrouw ten aanzien van de omgangsregeling zal worden aangehouden voor de duur van acht maanden, tot 1 november 2023 (pro forma), in afwachting van het verloop en het resultaat van het BOR-traject.
Als het BOR-traject niet start of voortijdig wordt afgesloten, dan is het van belang dat de raad hiervan op de hoogte wordt gesteld en het hof hierover wordt geïnformeerd.
9.4.4.
De raad wordt verzocht de rapportage van [instantie] over de voortgang van het BOR-traject uiterlijk op 1 november 2023 bij het hof in te dienen. Indien die rapportage voor de raad aanleiding geeft voor een nader onderzoek naar de omgangsregeling tussen de man en de kinderen – zoals de raad in zijn rapport van 29 december 2022 verwacht – dient de raad het hof en partijen daarover uiterlijk binnen twee weken na het beschikbaar komen van de rapportage van [instantie] te informeren en daarbij een indicatie te geven wanneer het rapport van de raad te verwachten is. Aan de raad wordt reeds nu voorwaardelijk opdracht gegeven om in dat geval nader onderzoek te doen naar en te rapporteren en te adviseren over de omgangsregeling.
9.4.5.
Indien de raad een nader onderzoek niet noodzakelijk acht, dan zullen partijen van het hof twee weken de gelegenheid krijgen om zich schriftelijk uit te laten over de rapportage van [instantie]. Daarna zal het hof beslissen over het verdere vervolg van de procedure.
9.5.
Gelet op het voorgaande beslist het hof als volgt.

10.De beslissing

Het hof:
in het principaal en incidenteel hoger beroep:
bepaalt dat de contactregeling tussen de man en de minderjarige kinderen:
- [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats], en
- [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats],
voorlopig, totdat daarover nader wordt beslist, zal plaatsvinden in het kader van de module Begeleide Omgangsregeling (BOR) van [instantie], waarbij de regie over de invulling van die contacten wordt overgelaten aan [instantie];
verwijst de man en de vrouw naar de module Begeleide Omgangsregeling van [instantie];
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt de raad uiterlijk 1 november 2023 (pro forma) de rapportage van [instantie] over de voortgang van het BOR-traject bij het hof in te dienen en, indien de BOR-rapportage voor de raad aanleiding geeft voor een aanvullend onderzoek naar de omgangsregeling tussen de man en de kinderen, uiterlijk binnen twee weken na het beschikbaar komen van die rapportage, het hof en partijen daarover te informeren en een indicatie te geven wanneer het nadere rapport van de raad te verwachten is;
geeft onder verwijzing naar hetgeen onder 9.4.4. is overwogen voorwaardelijk opdracht aan de Raad voor de Kinderbescherming om aanvullend onderzoek te doen naar en te rapporteren en te adviseren over de omgangsregeling tussen de man en de kinderen;
stelt, voor het geval de raad een nader onderzoek niet noodzakelijk acht, partijen in de gelegenheid om zich binnen twee weken (datum nader te bepalen) over de BOR-rapportage schriftelijk uit te laten;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, C.D.M. Lamers en A.J.F. Manders en is in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.