ECLI:NL:GHSHE:2023:490

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 februari 2023
Publicatiedatum
9 februari 2023
Zaaknummer
200.319.764_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opheffing ondertoezichtstelling van minderjarige

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder van een minderjarige, geboren in 2014, die verzoekt om opheffing van de ondertoezichtstelling. De ondertoezichtstelling was voor het laatst verlengd door de rechtbank Oost-Brabant tot 30 april 2023. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. P.J.A. van de Laar, stelt dat er geen concrete bedreigingen meer zijn voor de ontwikkeling van haar kind en dat zij voldoende opvoedcapaciteiten heeft aangetoond. De GI, Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant, verzet zich tegen de opheffing en stelt dat er nog steeds sprake is van een dreiging in de ontwikkeling van de minderjarige. Tijdens de mondelinge behandeling op 19 januari 2023 zijn zowel de moeder als de raad gehoord. De raad heeft aangegeven dat er gewerkt moet worden aan een borgingsplan, maar ook dat de huidige verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ontwikkeling van de minderjarige te waarborgen. Het hof heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de wettelijke vereisten voor verlenging van de ondertoezichtstelling niet langer voldaan zijn. De moeder heeft inmiddels hulp aanvaard en is bezig met een behandeltraject bij de GGZ. Het hof heeft daarom de ondertoezichtstelling met ingang van de datum van de beschikking opgeheven, maar de eerdere verlenging tot heden bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 9 februari 2023
Zaaknummer : 200.319.764/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/386291 / JE RK 22-1396
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.J.A. van de Laar,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Deze zaak gaat over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: Zuidoost Nederland, locatie [locatie] .
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 25 oktober 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 8 december 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en/of althans het onderhavige beroep gegrond te verklaren.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 5 januari 2023, heeft de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Brabant (hierna: GI) verzocht om het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 januari 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- mr. Van de Laar namens de moeder. Tijdens de mondelinge behandeling is er door mr. Van de Laar een telefonische verbinding met de moeder tot stand gebracht;
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
De GI is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het V6-formulier van de advocaat van de moeder d.d. 29 december 2022, met als bijlagen een begeleidende brief en het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 25 oktober 2022.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie tussen de moeder en [de vader] (hierna te noemen: de vader) is [minderjarige] geboren.
De moeder oefent het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 31 juli 2019 (voorlopig) onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd bij beschikking van 21 oktober 2021 van de rechtbank Oost-Brabant tot 31 oktober 2022.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot met ingang van 31 oktober 2022 voor de duur van zes maanden, te weten tot 30 april 2023 en is het verzoek voor het overige afgewezen.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing ter zake de verlenging van de ondertoezichtstelling niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, samengevat, aan dat er geen concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [minderjarige] zijn die een verlenging van de ondertoezichtstelling rechtvaardigen. [minderjarige] is vanaf begin 2022 weer bij de moeder geplaatst en zij heeft daarbij ondersteuning gekregen en deze ook aanvaard. De moeder stelt zich open voor hulp en begeleiding en ze is leerbaar. [minderjarige] is aangemeld voor speltherapie bij [instantie 1] en de moeder heeft zich aangemeld bij de GGZ. Het gaat goed met de moeder en de kinderen en de moeder kan de verzorging van beide kinderen aan, hetgeen zij het afgelopen jaar ook heeft bewezen. De situatie is thuis veilig voor [minderjarige] en de moeder heeft voldoende opvoedcapaciteiten getoond, zodat er geen sprake meer is van een concrete bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige] .
Tijdens de mondelinge behandeling is door en namens de moeder nog naar voren gebracht dat zij hard heeft geknokt en dat zij haar hele leefstijl heeft aangepast. De moeder heeft na terugplaatsing van [minderjarige] weinig steun ervaren en zij heeft geen positieve ervaringen met hulpverleningsinstanties. De mondelinge behandeling in eerste aanleg verliep ook met horten en stoten. Zo wist de GI niets van de contacten met het gezinshuis en uiteindelijk heeft de GI het verzoek tot verlenging uithuisplaatsing ingetrokken. De moeder wil bewijzen dat ze het kan en zij wil van de ondertoezichtstelling af.
Naast de GI is ook [instantie 2] betrokken bij het gezin, evenals [generalist] , generalist van de gemeente. Bij de GGZ is inmiddels een behandelplan opgesteld en de moeder staat nu op een wachtlijst. Ook als de ondertoezichtstelling wordt opgeheven, wil de moeder de behandeling bij GGZ starten. De moeder heeft een afspraak bij [instantie 1] gemist wegens miscommunicatie tussen de gezinsvoogd van de GI en de moeder. De moeder wacht thans op een nieuwe afspraak bij [instantie 1] .
3.6.
De GI stelt zich in het verweerschrift, samengevat, op het standpunt dat er nog steeds sprake is van een concrete dreiging in de ontwikkeling van [minderjarige] . Dit omdat er nog gewerkt moet worden aan de voorwaarden die opgesteld zijn door [instantie 3] om [minderjarige] voldoende emotionele veiligheid te bieden. Het is van belang dat moeder aan haar eigen problematiek kan werken bij de GGZ, dit ook daadwerkelijk zal voortzetten en zij hiermee ook meer ruimte voelt om in te zetten op speltherapie voor [minderjarige] . Volgens [instantie 3] zijn beide trajecten nodig voor een emotionele veilig thuissituatie. Verder wordt er gewerkt aan een borgingsplan zodat de overdracht naar het vrijwillig kader kan slagen. Het proces bij GGZ is door de moeder vertraagd en het dossier bij [instantie 1] is gesloten, omdat het contact met de moeder moeizaam verliep en zij geen intrinsieke motivatie bij moeder zagen om dit traject te laten slagen. Op school gaat het goed met [minderjarige] .
3.7.
De raad heeft ter zitting naar voren gebracht dat toegewerkt moet worden naar het beëindigen van de ondertoezichtstelling. Wel denkt de raad dat de huidige verlenging van de ondertoezichtstelling goed zal zijn. Dit laatste stukje is nodig om goed bij [minderjarige] aan te kunnen sluiten. Als de ondertoezichtstelling nu beëindigd zal worden, dan is de raad bang dat de moeder – juist omdat zij helemaal klaar is met de hulpverlening – ook in het vrijwillig kader geen hulpverlening zal aanvaarden. Er is echter nog wel werk aan de winkel. De raad is van mening dat een borgingsplan gemaakt dient te worden en staat achter het verweer van de GI.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.8.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het BW/Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.8.3.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op grond van de haar toen ter beschikking staande informatie heeft kunnen beslissen zoals zij heeft gedaan. Echter, thans wordt naar het oordeel van het hof niet langer meer voldaan aan de wettelijke vereisten voor (verlenging van) een ondertoezichtstelling. Daartoe is het volgende van belang. De moeder heeft ter zitting aangegeven dat zij momenteel twee keer per week hulp heeft van [instantie 2] , alsook dat zij regelmatig contact heeft met de generalist van de gemeente. Ter zitting is voorts duidelijk geworden dat de moeder inmiddels een intake heeft gehad bij de GGZ, er aldaar een behandelplan is opgesteld en dat zij op de wachtlijst staat om te kunnen starten met de behandeling. De moeder heeft aangegeven dat zij de noodzaak van deze behandeling inziet en hiermee ook wil en zal gaan starten zodra dit mogelijk is. Voorts heeft zij uitgelegd dat het contact met [instantie 1] in het verleden niet soepel is verlopen als gevolg van een miscommunicatie tussen de jeugdbeschermer en de moeder, maar dat zij thans weer in afwachting is van een afspraak bij [instantie 1] aangaande speltherapie voor [minderjarige] .
Nu de moeder heeft aangegeven hulp in het vrijwillig kader te aanvaarden, het hof geen redenen heeft om daaraan te twijfelen, het goed gaat met [minderjarige] en er overigens onvoldoende feiten zijn gesteld dan wel gebleken die een ondertoezichtstelling op dit moment nog langer rechtvaardigen, zal het hof de ondertoezichtstelling met ingang van de datum van deze beschikking opheffen.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof:
  • de bestreden beschikking zal bekrachtigen voor zover daarbij de ondertoezichtstelling is verlengd van 31 oktober 2022 tot heden;
  • de bestreden beschikking zal vernietigen, voor zover de ondertoezichtstelling is verlengd met ingang van heden tot 30 april 2023 en het inleidend verzoek van de GI in zoverre zal afwijzen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 25 oktober 2022 voor zover het betreft de verlenging van de ondertoezichtstelling over de periode van 31 oktober 2022 tot heden;
vernietigt met ingang van heden de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 25 oktober 2022, voor zover het betreft de verlenging van de ondertoezichtstelling;
en, in zoverre, opnieuw recht doende:
wijst met ingang van heden alsnog af het inleidend verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, A.M. Bossink en M.J.C. van Leeuwen en is op 9 februari 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.