ECLI:NL:GHSHE:2023:556

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 februari 2023
Publicatiedatum
15 februari 2023
Zaaknummer
20-000154-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Limburg inzake afpersing met vuurwapen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarbij de verdachte op 5 november 2019 werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar voor afpersing. De zaak is teruggewezen door de Hoge Raad der Nederlanden, die oordeelde dat het vonnis van de rechtbank nietig was omdat een rechter die niet had deelgenomen aan het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg, het vonnis had ondertekend. Het gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft de zaak opnieuw behandeld en vastgesteld dat de samenstelling van de rechtbank in eerste aanleg niet correct was weergegeven, maar dat dit geen gevolgen had voor de geldigheid van het vonnis. De verdachte heeft in hoger beroep zijn schuld bekend en de advocaat-generaal heeft een gevangenisstraf van twee jaar geëist, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft de opgelegde straf vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 22 maanden, rekening houdend met de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Het hof heeft de ernst van het delict, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de tijdsduur van de procedure in overweging genomen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000154-22
Uitspraak : 1 februari 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen, na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van
25 januari 2022, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 5 november 2019 met parketnummer 03-659234-18 in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (voormalig Joegoslavië) op [geboortedag] 1985,
wonende te [adres] .
Procesverloop
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte door de meervoudige kamer van de rechtbank op 5 november 2019 veroordeeld ter zake van afpersing tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren. Voorts is de vordering van de [benadeelde]
niet-ontvankelijk verklaard.
Van de zijde van de verdachte is op 15 november 2019 tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Bij arrest van dit hof van 17 augustus 2020 met parketnummer 20-003511-19 heeft het hof, omdat de rechtbank had verzuimd toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, het beroepen vonnis vernietigd ten aanzien van de opgelegde straf en, met aanvulling van de strafoverweging, de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren, met aftrek van voorarrest. Het beroepen vonnis is voor het overige, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bevestigd.
Namens de verdachte is tegen dit arrest op 24 augustus 2020 beroep in cassatie ingesteld.
Bij arrest van 25 januari 2022 met S-nummer 20-02577 heeft de Hoge Raad der Nederlanden het arrest van dit hof van 17 augustus 2020 vernietigd omdat – kort gezegd – het hof het vonnis van de rechtbank ten onrechte deels had bevestigd, nu op basis van de stukken het ervoor moest worden gehouden dat het vonnis van de rechtbank mede was gewezen door een rechter die niet had deelgenomen aan het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en dit – zonder nader onderzoek door het hof of er sprake was van een administratieve misslag in de weergave van de samenstelling van de rechtbank – meebrengt dat het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en de naar aanleiding daarvan gewezen uitspraak aan nietigheid leiden.
De Hoge Raad heeft de zaak teruggewezen naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Omvang van het hoger beroep
[benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ingediend. De rechtbank heeft deze vordering bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Gelet daarop is de vordering van deze benadeelde partij in hoger beroep niet meer aan de orde.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof overweegt ambtshalve het volgende. Nu het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 22 oktober 2019 inhoudt dat aldaar als rechters aanwezig waren mrs. D.D. Kock, J.B.J. Driessen en J.H.M. Engels, terwijl het vonnis van de rechtbank vermeldt dat het is gewezen door mrs. D.D. Kock, J.B.J. Driessen en C.M. Nollen heeft het hof onderzoek verricht of sprake is van een administratieve misslag in de weergave van de samenstelling van de rechtbank. Van de rechtbank is een herstelproces-verbaal ontvangen, inhoudende – kort gezegd – dat in voormeld proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg abusievelijk vermeld is dat mr. J.H.M. Engels tegenwoordig was, terwijl dit mr. C.M. Nollen was. Het hof begrijpt uit dit herstelproces-verbaal dat de rechters die volgens het vonnis, dat vonnis hebben gewezen, ook de rechters zijn die ter terechtzitting in eerste aanleg bij deze strafzaak aanwezig waren. Het hof komt tot de conclusie dat het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en de naar aanleiding daarvan gewezen uitspraak niet aan nietigheid lijden.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het bestreden vonnis zal bevestigen met aanvulling van de toepasselijke wettelijke voorschriften met artikel 27 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren, met aftrek van voorarrest.
Door de verdediging is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep, met uitzondering van de opgelegde straf. In zoverre zal het hof het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.
Daarnaast vult het hof de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen aan met de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 18 januari 2023.
Nu de verdachte het bewezen verklaarde in hoger beroep heeft bekend en door de verdediging geen vrijspraak is bepleit, wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Aanvulling van de bewijsmiddelen
Het hof vult de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen, waarop de rechtbank haar oordeel heeft gegrond dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en welke bewijsmiddelen het hof overneemt, aan met:
- Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, vijfde meervoudige kamer voor strafzaken, van
18 januari 2023, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van [verdachte] .
De bewezenverklaring komt aldus mede te berusten op voormeld bewijsmiddel.
Op te leggen straf
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft – rekening houdend met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en het tijdsverloop in de zaak – gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren, met aftrek van het voorarrest.
Standpunt verdediging
Hoewel voor een gewapende overval als de onderhavige in beginsel forse onvoorwaardelijke gevangenisstraffen worden opgelegd, heeft de verdediging bepleit dat het hof aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal opleggen waarvan de duur gelijk is aan de reeds in voorarrest doorgebrachte tijd, gecombineerd met een maximale taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden. Daartoe is – op de gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – kort weergegeven het volgende aangevoerd.
Met betrekking tot de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, en de omstandigheden waaronder het feit is begaan, is gewezen op de omstandigheden dat de verdachte weliswaar een vuurwapen bij zich droeg, maar dat hij dit wapen in zijn broeksband heeft gehouden en niet op het slachtoffer heeft gericht en dat hij evenmin fysiek geweld heeft gebruikt. Bovendien is de zaak opgelost omdat de verdachte zichzelf heeft aangegeven bij de politie en heeft hij inmiddels – op eigen initiatief – een gesprek gehad met het slachtoffer en spijt betuigd. De verdachte heeft het delict naar eigen zeggen gepleegd vanwege de penibele financiële situatie waarin hij toen verkeerde en omdat hij geld nodig had om van te leven. Hoewel hij ook nu nog schulden heeft ter hoogte van ongeveer € 20.000, heeft de verdachte ingezien welke nadelige gevolgen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf heeft.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte, is door de verdediging gewezen op het navolgende.
De verdachte heeft zijn leven gebeterd. Hij heeft gebroken met het milieu waarin hij verkeerde, heeft zijn eigen koeriersbedrijf ( [bedrijf] ) opgericht en bezorgt als zzp’er pakketjes door heel Europa. Daarmee verdient hij voldoende om in zijn levensonderhoud te voorzien. De verdachte woont samen met zijn broertje en heeft sinds een aantal maanden ook een partner. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die de duur van het voorarrest overstijgt zou vergaande consequenties hebben op het gebied van zijn relatie, werk en woning.
De verdachte is na het plegen van het onderhavige feit weliswaar opnieuw veroordeeld ter zake van strafbare feiten, maar die feiten dateren inmiddels van jaren geleden. Voorts is gewezen op de omstandigheid dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is en op de gevolgen van de gewijzigde VI-regels en de daarmee samenhangende detentiefasering. Daardoor zal – ingeval de verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zoals door de rechtbank opgelegd – de verdachte langer moeten verblijven in een gesloten regime. Ten slotte is aangevoerd dat, ondanks dat geen sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, er rekening dient te worden gehouden met de ouderdom van het feit en het totale tijdsverloop in deze zaak.
Het oordeel van het hof
Het hof overweegt, deels overeenkomstig de rechtbank, als volgt.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een overval op (een medewerker van) een speelhal, hetgeen een zeer ernstig feit is. De verdachte heeft voornoemde medewerker een vuurwapen getoond en een briefje met onder meer de tekst: “Geef alle papiergeld anders schiet ik op jou” en “Pas kwartier nadat ik weg ben mag je op de alarmknop druk(k)en anders schiet ik op jou”. De verdachte heeft daarbij puur uit eigen financieel gewin gehandeld. Over het vuurwapen is door de verdachte verklaard dat het een echt wapen betrof. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij op het moment van het plegen van het feit niet heeft stilgestaan bij de gevolgen die een dergelijk gewelddadig misdrijf voor slachtoffers hebben. De ervaring leert dat zij daarna vaak nog lang last hebben van angstgevoelens en een gevoel van onveiligheid ervaren. Ook veroorzaakt en versterkt een dergelijk feit in meer algemene zin gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij. Naar het oordeel van het hof maakt het in deze situatie niet minder erg dat de verdachte het pistool niet op het slachtoffer heeft gericht. De aanwezigheid van het vuurwapen was voor de medewerker duidelijk en in combinatie met het briefje dat de verdachte aan de medewerker toonde, is de reële vrees ontstaan dat de verdachte bereid was dit vuurwapen ook daadwerkelijk te gebruiken.
Het hof heeft bij de strafoplegging gelet op de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) geformuleerde oriëntatiepunten voor de straftoemeting. Die oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Zij gaan in een geval als het onderhavige, waarbij sprake is van licht geweld of bedreiging met geweld, bij een zogenaamde ‘first offender’ uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof voorts nog gelet op:
- de inhoud van het de verdachte betreffende Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 17 november 2022, waaruit volgt dat verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde niet eerder is veroordeeld en dat het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht toepassing vindt vanwege twee latere veroordelingen;
- de adviesrapporten van de reclassering d.d. 14 augustus 2018 en 6 november 2018;
- de overige (gewijzigde) persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die ter terechtzitting naar voren zijn gebracht.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op al het voorgaande, en in het bijzonder gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde, in verband met een juiste normhandhaving, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het hof ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en ook overigens in beginsel geen aanleiding om af te wijken van voormelde oriëntatiepunten. Dat betekent dat het hof, met de rechtbank en de advocaat-generaal, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf met een totale duur van 24 maanden in beginsel passend en geboden acht.
Met betrekking tot het procesverloop in deze zaak overweegt het hof dat veel tijd is verstreken sinds de datum van het delict in mei 2017, maar dat de afzonderlijke fases van de procesgang steeds binnen twee jaren zijn afgerond. Ook na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad der Nederlanden doet zich geen overschrijding van de redelijke termijn voor. In het voordeel van de verdachte houdt het hof bij de omvang van de op te leggen straf niettemin rekening met de omstandigheid dat er inmiddels aanzienlijke tijd is verstreken.
Alles afwegende acht het hof passend en geboden aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 22 maanden. De tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht dient bij de tenuitvoerlegging in mindering te worden gebracht.
Het opleggen van een straf als door de raadsman is bepleit doet naar het oordeel van het hof onvoldoende recht aan de aard en ernst van het feit en is derhalve niet passend.
Het hof heeft acht geslagen op het verzoek van de verdediging om bij de strafoplegging nadrukkelijk rekening te houden met de gevolgen van de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen en de daarmee samenhangende wijziging van de regels met betrekking tot de detentiefasering. Het hof ziet evenwel in deze omstandigheid geen aanleiding om tot een andere strafoplegging te komen.
De gevoerde straftoemetingsverweren worden in zoverre verworpen.
De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 63 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, doch uitsluitend ten aanzien van de opgelegde straf, en doet in zoverre opnieuw recht:
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
22 (tweeëntwintig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het vorenoverwogene.
Aldus gewezen door:
mr. M.L.P. van Cruchten, voorzitter,
mr. F.P.E. Wiemans en mr. R.G.A. Beaujean, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.P.T.G. van den Uithoorn, griffier,
en op 1 februari 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.