ECLI:NL:GHSHE:2023:566

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
16 februari 2023
Zaaknummer
200.310.013_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging gezamenlijk gezag en communicatie tussen ouders

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de bekrachtiging van gezamenlijk gezag over de minderjarige [minderjarige], geboren in 2009. De moeder, verzoekster in hoger beroep, is het niet eens met de eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, waarin de vader mede is belast met het gezag. De ouders communiceren uitsluitend via e-mail, wat volgens de moeder problematisch is voor de uitvoering van het gezamenlijk gezag. Tijdens de mondelinge behandeling op 12 januari 2023 zijn zowel de moeder als de vader gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming. De moeder vreest dat de minderjarige klem komt te zitten tussen de ouders en dat de vader niet in het belang van het kind handelt. De vader betwist deze claims en stelt dat hij openstaat voor communicatie en mediation. De Raad adviseert om het gezamenlijk gezag in stand te houden, omdat het in het belang van de minderjarige is dat beide ouders betrokken blijven. Het hof oordeelt dat, ondanks de beperkte communicatie, er geen onaanvaardbaar risico is dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen de ouders. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank, waarbij het gezamenlijk gezag is vastgesteld, en roept beide ouders op om hun communicatie te verbeteren en hulp in te schakelen waar nodig.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 16 februari 2023
Zaaknummer: 200.310.013/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/256082 / FA RK 18-3897
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende op een voor het hof bekend geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.C.A. Diederen,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader
,
advocaat: mr. B.M.A. Jegers.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats], hierna te noemen: [minderjarige].
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.
In het kortDe moeder is het er niet mee eens dat de rechtbank de vader mede heeft belast met het gezag over [minderjarige].

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 8 februari 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 mei 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat alleen de moeder belast blijft met het ouderlijk gezag over [minderjarige].
2.2.
De vader heeft geen verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 januari 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Diederen;
-de vader, bijgestaan door mr. Jegers
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad].
2.3.1.
Het hof heeft [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en de raad gehoord. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Partijen hebben tot 2011 een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is [minderjarige] geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend. [minderjarige] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.2.
Bij beschikking van 8 juli 2021 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, een definitieve omgangsregeling bepaald waarbij [minderjarige] eenmaal per veertien dagen op zaterdag van 12:00 uur tot 18:00 bij de vader verblijft, waarbij de overdracht zal plaatsvinden door grootmoeder moederszijde. Het verzoek van de vader om hem samen met de moeder te belasten met het gezag over [minderjarige] is aangehouden in afwachting van onderzoek en advies van de raad.
[minderjarige] verblijft daarnaast feitelijk zo’n drie tot vier dagen per week bij oma (moederszijde); meestal op donderdag, vrijdag, zaterdag en zondag.
De omvang van het geschil
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank partijen gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige].
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.5.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. De moeder vreest dat [minderjarige] klem en verloren zal raken tussen haar ouders als de vader mede wordt belast met het gezag over haar. Hoewel zich tot op heden geen situaties hebben voorgedaan waarvoor instemming van de vader was vereist, is de moeder bang dat zij steeds de gang naar de rechter zal moeten om het juiste te kunnen doen voor [minderjarige]. De vader handelt niet in het belang van [minderjarige] en de moeder voert ter onderbouwing diverse voorbeelden aan. Zo let de vader, ondanks de aanleg voor gewichtstoename van [minderjarige], niet op de voeding van [minderjarige]. Daarnaast heeft de vader [minderjarige] volledig op de hoogte gebracht van de procedure bij de rechtbank. Tot slot is de moeder in 2018 slachtoffer geworden van een (seksueel) geweldsincident. Dit incident is niet gepleegd door de vader, maar de vader heeft wel contact gehad met deze man en van hem whatsappberichten gekregen die hij tegen de moeder heeft geprobeerd te gebruiken.
Voor gezamenlijk gezag is het noodzakelijk dat partijen kunnen overleggen. Door de eerder geschetste voorbeelden en ervaringen uit het verleden is het vertrouwen van de moeder in de vader echter volledig teniet gedaan en zal ook niet meer terugkeren. In het verleden heeft de moeder EMDR therapie gehad. Het lukt haar desondanks niet om in persoon contact te hebben met de vader. Het contact tussen de ouders vindt enkel plaats via e-mail. [minderjarige] is erbij gebaat als de moeder stabiel is en goed in haar vel zit. Dat is echter moeilijk als ze steeds contact moet hebben met de vader. De moeder is het dan ook niet eens met het advies dat de raad tijdens de mondelinge behandeling heeft gegeven om (alsnog) hulpverlening in te schakelen voor het oplossen van geschilpunten tussen partijen. Overleg tussen partijen over [minderjarige] is niet mogelijk omdat de moeder dit gewoonweg niet aankan. De enige uitzondering hierop is het contact dat de ouders via de e-mail hebben. Dit contact is echter onvoldoende om het gezamenlijk gezag uit te voeren.
3.6.
De vader voert tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan.
De zorgregeling liep tot een paar maanden geleden goed. Inmiddels ziet de vader [minderjarige] al enkele maanden niet meer. Tussen de vader en [minderjarige] is een discussie geweest over een (te) duur verjaardagscadeau dat [minderjarige] wilde hebben. Recent is er nog wel sprake geweest van appcontact tussen de vader en [minderjarige]. Daarin heeft de vader [minderjarige] onder meer aangesproken op haar pestgedrag richting andere kinderen. De vader probeert [minderjarige] een stukje opvoeding mee te geven, maar dat stelt zij blijkbaar niet op prijs.
De moeder baseert haar verzoek op gebeurtenissen uit het verleden. Hoe spijtig het geweldsincident dat de moeder is overkomen ook is, de vader is niet diegene die de moeder dit heeft aangedaan. De vader maakt zich zorgen over de situatie rondom [minderjarige]. [minderjarige] verblijft op dit moment vaker bij oma (moederszijde) dan bij de moeder. [minderjarige] wordt door de moeder belast met volwassenproblematiek. De vader erkent op zijn beurt dat hij wellicht uit irritatie dingen heeft gezegd die hij niet had moeten zeggen, maar de vader betwist dat hij [minderjarige] alle stukken van de procedure bij de rechtbank heeft laten lezen.
Het blijft voor de vader onduidelijk waarom de moeder niet met hem wil communiceren of waarom zij geen hulp inschakelt. De vader staat altijd open voor contact met de moeder. In dat kader heeft hij ook mediation voorgesteld. De vader kan niet gestraft worden voor het feit dat de moeder niet met hem wil communiceren.
3.7.
De raad adviseert het hof tijdens de mondelinge behandeling als volgt. De raad maakt zich zorgen over de manier waarop de ouderrol op dit moment door beide ouders wordt vormgegeven. De ouders vinden het beide lastig om de impact van hun handelen op [minderjarige] te overzien. Het is van belang dat beide ouders meer de ouderrol gaan aannemen en niet reageren op elkaar op een manier die niet helpend is voor [minderjarige]. De problemen tussen de ouders worden echter niet opgelost door het gezamenlijk gezag te beëindigen en de moeder weer te belasten met het eenhoofdig gezag. Gelet op het belang van gelijkwaardig ouderschap adviseert de raad dan ook om het gezamenlijk gezag in stand te laten.
De ouders lijken een modus te hebben gevonden in de communicatie via de e-mail. Mogelijk zou oma (moederszijde) nog een rol kunnen spelen bij praktische zaken. Tijdens het onderzoek heeft de raad al geconstateerd dat de moeder ondersteuning zou moeten krijgen om op praktisch niveau met de vader te communiceren. De raad begrijpt uit hetgeen de moeder tijdens de mondelinge behandeling heeft verteld dat dit helaas niet is gebeurd.
De raad geeft de ouders nog als advies om zich te wenden tot de gemeente om een casusregisseur in te schakelen voor de punten waar zij samen niet uitkomen.
De motivering van de beslissing
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Indien de andere ouder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Volgens vaste jurisprudentie brengt het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders niet zonder meer mee dat in het belang van het kind het gezag aan één van de ouders moet worden toegekend. Wel is voor gezamenlijk gezag vereist dat de ouders daadwerkelijk in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans ten minste in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond hun kind kunnen voordoen zodanig dat het kind niet klem of verloren raakt tussen de ouders.
3.8.2.
Uitgangspunt is dat een verzoek tot gezamenlijk ouderlijk gezag wordt toegewezen; een afwijzing van een dergelijk verzoek geschiedt slechts in de twee in artikel 1:253c lid 2 BW genoemde uitzonderingsgevallen. Net als de rechtbank is het hof van oordeel dat niet één van deze afwijzingsgronden zich voordoet. Hierbij neemt het hof in het bijzonder het volgende in overweging.
3.8.3.
Vast staat dat de communicatie tussen de ouders in zoverre is beperkt dat zij alleen via de e-mail communiceren. Ondanks deze beperkte communicatie is niet gebleken dat het gezamenlijk gezag tot op heden tot problemen heeft geleid. De moeder heeft weliswaar gesteld dat de vader geen kinderalimentatie betaalt en niet bijdraagt aan schoolkosten, doch dit staat naar het oordeel van het hof los van het gezamenlijk gezag. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep waren de ouders inmiddels bijna een jaar gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige]. Hoewel de moeder heeft gesteld dat zich in deze periode geen situaties hebben voorgedaan waarvoor instemming van de vader was vereist, is gebleken dat [minderjarige] het afgelopen jaar, met toestemming van de vader, is aangemeld op het praktijkonderwijs en daar inmiddels naar school gaat. Het hof heeft geen reden om aan te nemen dat de vader niet mee zal werken aan toekomstige gezagsbeslissingen. De voorbeelden die de moeder heeft aangevoerd waaruit zou blijken dat de vader niet in het belang van [minderjarige] handelt, zijn door de vader gemotiveerd betwist en geven het hof geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Ook overigens is niet gebleken dat er een onaanvaardbaar risico is dat [minderjarige] klem of verloren raakt tussen de ouders of dat afwijzing van het gezamenlijk gezag om een andere reden in het belang van [minderjarige] is.
3.8.4.
Bij de moeder is sprake van forse weerstand tegen de vader. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking overwogen dat het aan de moeder is om hiervoor hulp in te schakelen. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling kenbaar gemaakt dat zij in het verleden EMDR therapie heeft gehad, maar dat het haar desondanks niet lukt om – anders dan per
e-mail – contact te hebben met de vader.
Het hof overweegt hierover als volgt. Nog los van het feit dat de moeder geen onderbouwende stukken heeft overgelegd met betrekking tot deze EMDR therapie, is gebleken dat de moeder de afgelopen periode geen praktische hulp heeft ingeschakeld voor de communicatie met de vader. Ook tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder kenbaar gemaakt dat zij het niet eens is met het advies van de raad om (alsnog) hulpverlening in te schakelen. Bij gezamenlijk gezag geldt voor de ouders echter een zware inspanningsplicht. Als de moeder blokkades ervaart in de communicatie met de vader, is het aan haar om daar passende hulpverlening voor in te schakelen om zo haar angst en weerstand tegen de vader te verminderen. Als de moeder dit nalaat dienen de gevolgen daarvan voor haar rekening en risico te komen en kan dit er niet zonder meer toe leiden dat het verzoek van de vader om hem mede te belasten met het gezag over [minderjarige] wordt afgewezen, nu van ernstige zorgen over [minderjarige] in de gegeven situatie niet is gebleken.
3.8.5.
Vanuit het oogpunt van gelijkwaardig ouderschap is het in het belang van [minderjarige] dat beide ouders belast zijn met het gezag over haar. Het hof heeft net als de raad wel zorgen over de wijze waarop op dit moment de ouderrol door beide ouders wordt vormgegeven en de impact hiervan op [minderjarige]. In dat kader wil het hof de ouders nadrukkelijk meegeven om zich in het belang van [minderjarige] in te spannen om hun onderlinge communicatie te verbeteren, hiervoor waar nodig hulp in te schakelen c.q. te accepteren en [minderjarige] niet (langer) te belasten met volwassenproblematiek.
3.9.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 8 februari 2022;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.D.M. van der Linden, C.D.M. Lamers en E.M.C. Dumoulin en is op 16 februari 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.